Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:groupes-locaux:bru-schaerbeek:bruschcnscmn:2013-05-29_gbrucmnsch-cnscmn_sp-pv:start

PV du 2013-05-29

Procès verbal de la séance du conseil communal de Schaerbeek du 2013-05-29

              CONSEIL COMMUNAL DE SCHAERBEEK
               G E M E E N T E RAAD VAN S C HAAR B E E K


                              SEANCE DU 29 MAI 2013
                           VERGARDERING VAN 29 MEI 2013


PRÉSENTS-AANWEZIG : M.-h. Bernard Clerfayt, Bourgmestre-Président-Burgemeester-
  Voorzitter; MM.-hh. Vincent Vanhalewyn, Bernard Guillaume, Denis Grimberghs,
  Mme-mevr. Cécile Jodogne, MM.-hh. Etienne Noel, Saït Köse, Sadik Köksal,
  Michel De Herde, Mohamed El Arnouki, Mme-mevr. Adelheid Byttebier, Échevins-
  Schepenen; MM.-hh. Georges Verzin, Jean-Pierre Van Gorp, Emin Ozkara,
  Mohamed Lahlali, Mmes-mevr. Laurette Onkelinx, Isabelle Durant, MM.-hh. Halis
  Kökten, Ibrahim Dönmez, Mmes-mevr. Derya Alic, Mahinur Ozdemir, M.-h.
  Frédéric Nimal, Mme-mevr. Filiz Güles, MM.-hh. Abobakre Bouhjar, Yvan de
  Beauffort, Mohamed Reghif, Mohamed Echouel, Yves Goldstein, Hasan Koyuncu,
  Mmes-mevr. Döne Sönmez, Jamila Sanhayi, Sophie Querton, Debora Lorenzino,
  MM.-hh. Burim Demiri, Axel Bernard, Seydi Sag, Mme-mevr. Lorraine de Fierlant,
  M.-h. Abdallah Kanfaoui, Mme-mevr. Joëlle Van Zuylen, MM.-hh. Quentin van den
  Hove, Barbara Trachte, Bram Gilles, Mme-mevr. Asma Mettioui, M.-h. Thomas
  Eraly, Conseillers communaux-Gemeenteraadsleden; M.-h. Jacques Bouvier,
  Secrétaire communal-Gemeentesecretaris.

ABSENTS-AFWEZIG : -

EXCUSÉS-VERONTSCHULDIGD : Mmes-mevr. Angelina Chan, Catherine Moureaux,
  Berrin Saglam, Conseillers communaux-Gemeenteraadsleden.

EN DÉBUT DE SÉANCE-IN HET BEGIN VAN DE VERGADERING : -


   M. Clerfayt, Bourgmestre, préside l'assemblée qu'il ouvre en séance publique à
18 heures et 35 minutes.
   De openbare vergadering wordt geopend om 18.35 uuronder voorzitterschap van
mhr. Clerfayt, Burgemeester.

   Il est satisfait au prescrit de l'article 89 de la nouvelle loi communale et le procès-
verbal de la séance du 24 avril 2013est tenu sur le bureau à la disposition des
membres du Conseil.
   Er wordt voldaan aan de voorschriften van artikel 89 van de nieuwe gemeentewet
en de notulen van de vergadering van 24 april 2013zijn ter beschikking van de
raadsleden ter tafel neergelegd.

   Monsieur Koyuncu est désigné par le sort pour voter le premier lors du vote par
appel nominal.
   De heer Koyuncu is door het lot aangewezen om als eerste te stemmen bij
hoofdelijke stemming.

   La traduction simultanée des débats est assurée par Monsieur Van
Wassenhoven.
   De vertaling staande vergadering wordt door de heer Van Wassenhoven
verzekerd.


                SEANCE PUBLIQUE - OPENBARE VERGADERING


POINT(S) INSCRIT(S) À LA DEMANDE D’HABITANTS -=- PUNT(EN) OPGETEKEND OP VERZOEK
VAN INWONERS

SP 1.- La Plan Régional de la Politique de Stationnement (Demande de
  Monsieur Lefebure et Monsieur Bouché) -=- Het Gewestelijk Plan aangaande

                                              1
   de Parkeer Politiek (Vraag van de heer Lefebure en de heer Bouché)

      Monsieur Bouché et Monsieur Lefebure exposent leur point.
      Monsieur le Bourgmestre et Monsieur Grimberghs répondent.
      Monsieur Verzin, Monsieur Nimal, Monsieur Goldstein, Monsieur Sag et
      Monsieur Gilles interviennent



SECRÉTAIRE COMMUNAL -=- GEMEENTESECRETARIS
Assemblées -=- Vergaderingen
SP 2.- Démission de Madame Dominique DECOUX de ses fonctions de
  conseillère communale - Prise d'acte - Vérification des pouvoirs et
  installation de son remplaçant -=- Ontslag van mevrouw Dominique DECOUX
  uit haar functies van gemeenteraadslid - Akteneming - Onderzoek der
  geloofsbrieven een aanstelling van haar opvolger

      Monsieur le Bourgmestre invite Monsieur Eraly à prêter serment.
      Monsieur Eraly prête serment en français puis en néerlandais.
      Monsieur le Bourgmestre le déclare installé en sa qualité de conseiller
      communal.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                               LE CONSEIL COMMUNAL
                                Approuvé à l'unanimité.

Vu la lettre du 7 mai 2013, par laquelle Madame Dominique DECOUX, présente la
démission de ses fonctions de conseillère communale ;
Considérant qu’il résulte du procès-verbal des élections communales du 14 octobre
2012 que le siège devenu vacant revient à Monsieur Thomas ERALY, premier
suppléant sur la liste n° 4 à laquelle appartenait Madame Dominique DECOUX;
Considérant que, conformément à l’article 84 de la loi électorale communale, le
conseil communal est appelé à vérifier les pouvoirs de Monsieur Thomas ERALY, aux
fins de l’admettre à la prestation de serment et de l’installer en qualité de conseiller
communal;
Considérant qu’il résulte des éléments recueillis par le Collège des Bourgmestre et
Echevins, que Monsieur Thomas ERALY, né à Anderlecht le 27 juillet 1984, de
nationalité belge, employé, domiciliée à Schaerbeek, avenue Princesse Elisabeth 50,
réunit toutes les conditions d’éligibilité ;
Vu la lettre du 27 mai 2013 par laquelle Monsieur Thomas ERALY accepte le mandat
qui lui est présenté ;
PREND ACTE de la démission de Madame Dominique DECOUX de ses fonctions de
conseillère communale;
CONSTATE que Monsieur Thomas ERALY remplit toujours les conditions d’éligibilité
et DECLARE que l’intéressé peut être installé.
Après que Monsieur Thomas ERALY ait été invité au sein de l’assemblée, Monsieur
le Président l’invite à prêter entre ses mains le serment constitutionnel "Je jure fidélité
au Roi, obéissance à la constitution et aux lois du peuple belge".
Monsieur Thomas ERALY prête serment en français.
Monsieur le Président donne acte de sa prestation de serment et le déclare installé
dans ses fonctions.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de brief van 7 mei 2013, waarbij Mevrouw Dominique DECOUX het ontslag
uit haar functies als gemeenteraadslid aanbiedt ;
Overwegende dat volgens de notulen van de gemeenteraadsverkiezingen van 14
oktober 2013 de openstaande zetel toekomt aan de heer Thomas ERALY, eerste
opvolger van de lijst nr. 4, waarvan Mevrouw Dominique DECOUX deel uitmaakte ;
Overwegende dat, naar luid van artikel 84 van de gemeentekieswet, de
gemeenteraad dient over te gaan tot het onderzoek van de geloofsbrieven van de

                                              2
heer Thomas ERALY, ten einde hem toe te laten de eed af te leggen en hem als
gemeenteraadslid aan te stellen ;
Overwegende dat, uit de door het College van Burgemeester en Schepenen
ingewonnen inlichtingen, de heer Thomas ERALY, geboren te Anderlecht op 27 juli
1984, van Belgische nationaliteit, bediende, wonende te Schaarbeek, Prinses
Elisabethlaan, 50 aan alle kiesbaarheidsvoorwaarden voldoet ;
Gelet op de brief van 27 mei 2013 waarbij de heer Thomas ERALY het hem
aangeboden mandaat aanvaardt;
NEEMT AKTE van het ontslag van Mevrouw Dominique DECOUX uit haar functies
als gemeenteraadslid ;
STELT VAST dat de heer Thomas ERALY nog steeds aan alle
kiesbaarheidsvoorwaarden voldoet en VERKLAART dat hij als raadslid mag
aangesteld worden.
Na de heer Thomas ERALY in het midden van de raad te hebben uitgenodigd,
verzoekt Mijnheer de Voorzitter hem, in zijn handen, de grondwettelijke eed af te
leggen : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en
aan de wetten van het Belgische volk".
De heer Thomas ERALY legt de eed in het Frans af.
Mijnheer de Voorzitter geeft akte van zijn eedaflegging en verklaart hem in zijn
mandaat aangesteld.



                                      *****
Monsieur Bernard intervient et pose une question concernant la non inscription
         de sa question orale à l'ordre du jour du conseil communal.
                      Monsieur le Bourgmestre répond.
                                      *****


                                       *****
      Monsieur le Bourgmestre propose d'intervertir l'ordre des points et de
  discuter du point 23, Projet du plan Régional de Politique du Stationnement
                                       *****


                                     **
   Madame Ozdemir, Monsieur De Herde et Monsieur Köse entrent en séance -
=- Mevrouw Ozdemir, de heer De Herde et de heer Köse treden ter vergadering.
                                     **



RECEVEUR COMMUNAL -=- GEMEENTEONTVANGER
Recette – Comptabilité -=- Ontvangerij – Boekhouding
SP 3.- Projet de convention avec le FRBRTC - Approbation -=- Ontwerp van
  standaardovereenkomst - Overeenkomst
                                                   (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu la situation actuelle de la trésorerie communale (-30 millions d'euros );
Vu la diminution de l'avance accordée par Belfius au fur et à mesure que nous
percevons les additionnels et la DGC;
Considérant dans ces conditions qu'il est indispensable de refinancer la caisse
communale;
Vu les négociations qui ont eu lieu au Cabinet du Ministre Président de la RBC le
16/04/2013;



                                           3
DECIDE
d'approuver le projet de convention en annexe, proposé par le FRBRTC, accordant
une avance de trésorerie jusque 25 millions à la Commune de Schaerbeek

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de huidige toestand van de gemeentelijke thesaurie (- 30 mill € )
Gelet op de vermindering van het Belfius-voorschot naarmate de inningen van de
aanvullende belastingen en de Algemene dotatie aan de Gemeente
Beschouwend, onder deze omstandighden, het onontbeerlijk is de Gemeente-
thesaurie te herfinancieren
Gelet op de onderhandelingen dd 16/04/2013 die op het kabinet van de Minister-
President plaastvonden
BESLUIT
het ontwerp van onvereenkomst in bijlage goed te keuren, voorgesteld door de
B.G.H.G.T., dat een voorschot tot 25 miljoen toekent aan de Gemeente Schaarbeek


Taxes -=- Belastingen
SP 4.- Taxe sur les emplacements de parcage - Exercices 2013 à 2016 –
   Modification -=- Belasting op de parkeerplaatsen - Dienstjaren 2013 tot 2016
   –Wijziging

      Monsieur Reghif et Monsieur Verzin interviennent.
      Monsieur Grimberghs répond.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 30 voix contre 11 et 2 abstention(s). -=- Besloten, met 30 stem(men)
tegen 11 en 2 onthouding(en).

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                   Décidé, par 30 voix contre 11 et 2 abstention(s).

Vu l’article 170, § 4 de la Constitution ;
Vu la nouvelle loi communale, notamment l’article 117, alinéa 1 et l’article 118, alinéa
1;
Vu la loi du 24 décembre 1996 relative à l’établissement et au recouvrement des
taxes communales et provinciales ;
Vu la loi du 15 mars 1999 relative au contentieux en matière fiscale, en particulier les
articles 91 à 94 ;
Vu la loi du 23 mars 1999 relative à l’organisation judiciaire en matière fiscale ;
Vu les dispositions du titre VII, chapitres 1er, 3, 4, 7 à 10 du CIR 92 ;
Vu l’arrêté royal du 12 avril 1999 déterminant la procédure devant le Gouverneur ou
devant le Collège des Bourgmestre et Echevins en matière de réclamation contre une
imposition provinciale ou communale ;
Vu l’ordonnance du 18 avril 2002 modifiant l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant
la tutelle administrative sur les communes de la Région de Bruxelles-Capitale;
Revu sa délibération du 28 septembre 2011 votant le renouvellement et la
modification du règlement relatif à la taxe sur des emplacements de parcage pour un
terme de 5 ans, expirant le 31 décembre 2016 ;
Vu la situation financière de la commune ;
Vu le rapport du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 ;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
ARRETE :
Article 1
Il est établi, pour les exercices 2013 à 2016, une taxe communale annuelle sur des
emplacements de parcage.
Sont visées :
1. les surfaces de parking desservant des bureaux ;
2. les surfaces de parking connexes à une activité commerciale, industrielle,
artisanale ou à une activité de production de services matériels ou de biens
immatériels ;

                                             4
3. l’exploitation commerciale d’emplacements de parcage.
Article 2
Il faut entendre par surfaces de parking desservant des bureaux ou surfaces de
parking connexes à une activité commerciale ou autres (mentionnées à l’article
premier, point 2) tout espace dont l’occupant d’un bureau ou l’exploitant de l’activité
commerciale ou autres (mentionnées à l’article premier, point 2) peut disposer en vue
d’y laisser stationner les véhicules automobiles de ses clients, de ses visiteurs ou de
son personnel
Article 3
Les taux de la taxe pour l’exercice 2013 sont fixés à :
a) 100€ par emplacement pour les surfaces de parking desservant des bureaux [taux
1];
b) 130€ par emplacement pour les surfaces de parking connexes à une activité
commerciale, industrielle, artisanale ou de production de services matériels ou de
biens immatériels [taux 2];
c) 55€ par emplacement pour l’exploitation commerciale d’emplacements de parcage
[taux 3].
Ces taux seront majorés au 1er janvier de l’année suivante au taux de 2,5%, arrondis
au dixième d’euro le plus proche, conformément au tableau ci-dessous:
                 Exercice 2014           Exercice 2015           Exercice 2016
[Taux 1]       102,50€                  105,10€                 107,70€
[Taux 2]       133,30€                  136,60€                 140,00€
 [Taux 3]         56,40€                 57,80€                   59,30€
Le Collège peut accorder une réduction du montant de la taxe aux établissements
précisés aux points a) et b) du présent article qui pourront mettre à disposition des
riverains des emplacements en dehors des heures d’ouvertures normales des
établissements.
Article 4
La taxe est due par la personne physique ou morale occupant les bureaux ou par
l’exploitant de l’activité commerciale ou autres (mentionnées à l’article premier, point
2) connexes aux emplacements de parcage ou par l’exploitant des emplacements de
parcage exploités commercialement.
Article 5
La taxe est due pour l’année entière quelle que soit la date de début ou de fin des
activités visées à l’article premier.
Article 6
Ne seront pas soumises au présent règlement, les surfaces de parking :
a) de moins de 10 emplacements ;
b) servant aux cultes visés par la loi sur le temporel des cultes, aux établissements
d’enseignement subventionnés, aux hôpitaux, aux cliniques, aux polycliniques, aux
dispensaires et œuvres de bienfaisance, à l’exception des surfaces de parking
utilisées dans le cadre de la pratique d’opérations lucratives ou commerciales ;
c) desservant des bureaux occupés par des personnes de droit public, à l’exception
des surfaces de parking utilisées dans le cadre de la pratique d’opérations lucratives
ou commerciales.
Article 7
Pour un exercice d’imposition donné, l’administration communale adresse une
formule de déclaration au contribuable que celui-ci est tenu de lui retourner, dûment
complétée et signée, au plus tard le 31 décembre de l’année qui donne son nom à
cet exercice. Le contribuable qui n’a pas reçu de formule de déclaration a l’obligation
d’en réclamer une au plus tard le 30 novembre et de la renvoyer dans des modalités
identiques à celles citées ci-dessus. Cette déclaration reste valable pour les
exercices d’imposition suivants jusqu’à révocation.
En cas de modification de la base imposable, le contribuable doit se procurer une
nouvelle formule de déclaration, la compléter dûment, la signer et la renvoyer à
l’administration communale dans les dix jours de la survenance du fait. Sans
préjudice des dispositions du présent règlement, le nouveau formulaire de déclaration
sert de base aux enrôlements des exercices ultérieurs successifs et vaut révocation
expresse de la formule de déclaration précédente.




                                             5
Article 8
Le contribuable est tenu de faciliter le contrôle éventuel de sa déclaration notamment
en fournissant tous documents et renseignements qui lui seraient réclamés à cet
effet. La non déclaration dans les délais prévus ou la déclaration incorrecte,
incomplète ou imprécise de la part du contribuable entraîne l’enrôlement d’office de la
taxe. Dans ce cas, la taxe enrôlée d’office est majorée d’un montant égal à 50% du
droit initialement dû.
Avant de procéder à la taxation d’office, l’administration communale notifie au
contribuable, par lettre recommandée à la poste, les motifs pour lesquels elle recourt
à cette procédure, les éléments sur lesquels se base la taxation, le mode de
détermination de ces éléments, ainsi que le montant de la taxe.
Le contribuable dispose d’un délai de trente jours, à compter de la date d’envoi de la
notification, pour faire valoir ses observations par écrit. L’administration communale
procédera à l’enrôlement d’office de la taxe si au terme de ce délai le contribuable n’a
émis aucune observation qui justifierait l’annulation de cette procédure.
Article 9
Les rôles de la taxe sont arrêtés et rendus exécutoires par le Collège des
Bourgmestre et Echevins au plus tard le 30 juin de l’année qui suit l’exercice
d’imposition.
Article 10
La taxe est recouvrée par le Receveur communal conformément aux règles établies
pour la perception des impôts au profit de l’Etat.
Article 11
La taxe est payable dans les deux mois de l’envoi de l’avertissement-extrait de rôle. A
défaut de paiement dans ce délai, les sommes dues sont productives au profit de
l’administration, de l’intérêt de retard calculé d’après les règles fixées par l’article 414
du Code des Impôts sur les Revenus de 1992.
Article 12
Le contribuable peut introduire une réclamation auprès du Collège des Bourgmestre
et Echevins qui agit en tant qu’autorité administrative. A peine de nullité, cette
réclamation doit être introduite par écrit. Elle doit être datée et signée par le
réclamant ou par son représentant et mentionne les nom, qualité, adresse ou siège
du contribuable à charge duquel l’imposition est établie, l’objet de la réclamation et un
exposé des faits et moyens.
Les réclamations doivent être introduites sous peine de déchéance, dans un délai de
six mois à partir de la date d’envoi de l’avertissement-extrait de rôle.
Article 13
La présente délibération entre en vigueur le 1er janvier 2013 et abroge la délibération
du 28 septembre 2011 visée dans le préambule.

                                DE GEMEENTERAAD
              Besloten, met 30 stem(men) tegen 11 en 2 onthouding(en).

Gelet op artikel 170, § 4 van de Grondwet;
Gelet op de nieuwe gemeentewet namelijk artikel 117, alinea 1, en artikel 118, alinea
1;
Gelet op de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering
van provinciale- en gemeentebelastingen;
Gelet op de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen;
in het bijzonder artikels 91 tot 94;
Gelet op de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale
zaken;
Gelet op de bepalingen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, 7 tot en met 10 van WIB
92;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 april 1999 tot bepaling van de procedure voor
de Gouverneur of voor het College van Burgemeester en Schepenen inzake
bezwaarschrift tegen een provincie- of gemeentebelasting;
Gelet op de ordonnantie van 18 april 2002 tot wijziging van de ordonnantie van 14
mei 1998 houdende regeling van het administratief toezicht op de gemeenten van het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Herziende zijn raadsbesluit van 28 september 2011, welke de hernieuwing en de
wijziging van het reglement betreffende de belasting op parkeerplaatsen, stemt voor
een termijn van 5 jaar, vervallend op 31 december 2016;

                                               6
Gelet op de financiële toestand van de gemeente;
Gelet op het verslag van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei
2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen,
B E S L U I T:
Artikel 1
Er wordt voor de dienstjaren 2013 tot en met 2016 een jaarlijkse gemeentebelasting
gevestigd op parkeerplaatsen.
Worden bedoeld:
1. parkeerruimten ten gerieve van kantoren;
2. parkeerruimten verbonden aan handels-, industriële, ambachtelijke activiteiten of
vervaardiging van materiële diensten of immateriële goederen;
3. parkeerruimten uitgebaat voor commerciële doeleinden.
Artikel 2
Er dient verstaan te worden onder parkeerruimten ten gerieve van kantoren of
parkeerruimten verbonden aan handelsactiviteiten of anderen (vermeld in artikel één,
punt 2) elke ruimte waarvan de bezetter van een kantoor of de uitbater van
handelsactiviteiten of anderen (vermeld in artikel één, punt 2) kan beschikken met het
doel voertuigen van klanten, bezoekers of personeel te laten stationneren.
Artikel 3
De belastingvoet wordt voor het dienstjaar 2012 vastgesteld als volgt:
§ 100€ per parkeerplaats voor parkeerruimten ten gerieve van kantoren [aanslagvoet
1];
§ 130€ per parkeerplaats voor parkeerruimten verbonden aan handels-, industriële,
ambachtelijke activiteiten of vervaardiging van materiële diensten of immateriële
goederen [aanslagvoet 2];
§ 55€ per parkeerplaats voor parkeerruimten uitgebaat met commerciële doeleinden
[aanslagvoet 3].
Deze aanslagvoeten zullen per 1 januari van het volgende jaar worden geïndexeerd
met 2,5%, afgerond naar het dichtstbijzijnde tiende van een euro, volgens
onderstaande tabel:
               Dienstjaar 2014         Dienstjaar 2015          Dienstjaar 2016
[Voet 1]     102,50€                  105,10€                 107,70€
[Voet 2]     133,30€                  136,60€                 140,00€
 [Voet 3]     56,40€                   57,80€                   59,30€
Het College kan een vermindering toestaan op het bedrag van de belasting aan de
voornoemde instellingen in de punten a) en b ) van dit artikel die aan de
buurtbewoners parkeerplaatsen zouden beschikbaar stellen, buiten de normale
openingstijden van deze instellingen.
Artikel 4
De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die de kantoren
bezet of door de uitbater van de handels- of andere activiteiten (vermeld in artikel
één, punt 2) gehecht aan de parkeerplaatsen of door de uitbater van parkeerplaatsen
uitgebaat voor commerciële doeleinden.
Artikel 5
De belasting is voor het ganse jaar verschuldigd welke ook de datum van aanvang of
de datum van stopzetting van de bovenvermelde activiteiten in artikel één wezen.
Artikel 6
Worden niet aan bijgaand reglement onderworpen, de parkeerruimten:
a) minder dan 10 parkeerplaatsen;
b) welke ten dienste staan van de erediensten, aangeduid door de wet op het
wereldlijke der erediensten, de betoelaagde onderwijsinstellingen, de hospitalen, de
klinieken, de poliklinieken, de dispensaria en weldadigheidswerken met uitzondering
van de parkeerruimten gebruikt in het kader van winstgevende of handelspraktijken;
c) ten gerieve van kantoren bezet door openbare rechtspersonen met uitzondering
van de parkeerruimten gebruikt in het kader van winstgevende of handelspraktijken.
Artikel 7
Voor een welbepaald aanslagjaar laat het Gemeentebestuur een aangifteformulier
geworden aan de belastingplichtige, dat door hem behoorlijk ingevuld en
ondertekend, uiterlijk op 31 december van dat jaar, moet worden teruggestuurd. De
belastingplichtigen die geen aangifteformulier ontvangen hebben zijn ertoe gehouden
er één te vragen vóór 30 november en deze vervolgens terug te sturen op de

                                            7
identieke wijze als hierboven vernoemd. De aangifte blijft geldig voor de volgende
dienstjaren, tot herroeping.
In het geval van wijzigingen in de belastinggrondslag, moet de belastingplichtige een
nieuw aangifteformulier aanvragen, deze naar behoren invullen, ondertekenen en
terugsturen naar de gemeente dit binnen de tien dagen na het ontstaan van de
gebeurtenis. Onverminderd de bepalingen van deze verordening, de nieuwe aangifte
vormt de basis bij de inkohiering voor de komende jaren en herroept uitdrukkelijk het
vorige aangifteformulier.
Artikel 8
De belastingplichtige wordt ertoe gehouden de eventuele controle van zijn aangifte te
vergemakkelijken voornamelijk door het verstrekken van alle documenten en
inlichtingen die hem hierbij zouden worden gevraagd. Het ontbreken van de aangifte
binnen de voorziene termijnen, of de onjuiste, onvolledige of onduidelijke aangifte
vanwege de belastingplichtige zal de aanslag van ambtshalve worden gevestigd. In
dit geval zal de ingekohierde belasting worden verhoogd met een bedrag gelijk aan
50% van de oorspronkelijke verschuldigde belasting.
Vooraleer over te gaan tot de ambtshalve inkohiering, zal het College van
Burgemeester en Schepenen per aangetekend schrijven, de motieven betekenen aan
de belastingplichtige, welke aanleiding geven tot deze procedure, de elementen
waarop de belasting is gebaseerd, de manier waarop deze elementen werden
vastgesteld en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de
verzending van de betekening, om schriftelijk zijn opmerkingen te doen gelden. Het
gemeentebestuur zal aan het einde van deze periode overgaan tot de ambtshalve
inkohiering indien de belastingplichtige geen opmerkingen heeft gemaakt die de
annulering van deze procedure zou rechtvaardigen.
Artikel 9
De belastingkohieren worden vastgesteld en uitvoerbaar verklaard door het College
van Burgemeester en Schepenen ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het
dienstjaar.
Artikel 10
De belasting wordt door de Gemeenteontvanger ingevorderd volgens de regels
vastgesteld voor het innen van belastingen ten voordele van de Staat.
Artikel 11
De belasting is te betalen binnen de twee maanden na verzending van het
aanslagbiljet. Bij gebrek aan betaling binnen de vastgestelde termijn, zullen
verwijlinteresten worden gevorderd, berekend volgens de bepalingen vastgesteld in
artikel 414 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen voor 1992.
Artikel 12
De belastingplichtige kan een bezwaar indienen bij het College van Burgemeester en
Schepenen die als bestuursoverheid handelt. Om de ongeldigheid te vermijden, moet
het bezwaarschrift schriftelijk ingediend worden. Het bezwaar moet gedagtekend en
ondertekend zijn door de eiser of zijn vertegenwoordiger, met vermelding van naam,
hoedanigheid, adres of de zetel van de belastingplichtige waarvoor de belasting is
vastgesteld, alsook het onderwerp van het bezwaar, het verslag van de feiten en de
middelen.
De bezwaren moeten ingediend worden, op straffe van verval, binnen de termijn van
zes maanden vanaf de datum van de verzending van het aanslagbiljet.
Artikel 13
Dit reglement treedt in voege op 1 januari 2013 en herroept het in de inleiding
bedoelde raadsbesluit van 28 september 2011.


SP 5.- Prime d'accompagnement social - Exercice 2013 - Modification -=-
  Sociale begeleidingspremie - Dienstjaar 2013 - Wijziging

      Monsieur Verzin intervient
      Monsieur Grimberghs répond.
      Madame Querton intervient.
      Monsieur Grimberghs et Monsieur le Bourgmestre répondent.
      Monsieur Verzin intervient
      Monsieur Grimbegrhs répond.



                                           8
DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 41 voix contre 0 et 2 abstention(s). -=- Besloten, met 41 stem(men) tegen
0 en 2 onthouding(en).

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                    Décidé, par 41 voix contre 0 et 2 abstention(s).

Vu la nouvelle loi communale, notamment les articles 117, alinéa 1eret 118, alinéa 1er ;
Revu sa délibération du 17 décembre 2012 reconduisant le règlement sur les primes
d’accompagnement social pour l’exercice 2013;
Vu sa délibération du 28 mars 2001 fixant la taxe additionnelle à l’impôt des
personnes physiques à 7,5% pour l’exercice 2001;
Vu sa délibération du 7 novembre 2001 réduisant la taxe additionnelle à l’impôt des
personnes physiques à 6,5 % pour l’exercice 2002 ;
Vu sa délibération du 22 décembre 2010 fixant la taxe additionnelle à l’impôt des
personnes physiques à 6,8 % pour l’exercice 2011 ;
Vu sa délibération du 17 décembre 2012 maintenant la taxe additionnelle à l’impôt
des personnes physiques à 6,8% pour l’exercice 2013 ;
Vu sa délibération du 24 avril 2013 fixant à 3.390 pour 2013 les centimes additionnels
communaux au précompte immobilier à charge des propriétaires de biens immobiliers
imposables dans la commune au 1erjanvier ;
Considérant l’écart existant entre le taux des centimes additionnels au précompte
immobilier d’application en notre commune et la moyenne générale des communes
bruxelloises, un effort de la commune doit être consenti pour ne pas pénaliser les
Schaerbeekois à revenus modestes, propriétaires d’un seul bien immobilier et
l'occupant entièrement;
Vu le rapport du 21 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins,
ARRETE :
Article 1
Sur requête, une prime d’accompagnement social destinée à atténuer la hausse des
centimes additionnels au précompte immobilier est octroyée pour l’exercice 2013
conformément aux prescriptions définies ci-après.
Pour pouvoir bénéficier de cette prime, il faut être une personne physique soumise à
l’impôt des personnes physiques à Schaerbeek, dont le revenu globalement
imposable du ménage n’excède pas 75.000€. Le demandeur doit être titulaire d’un
droit de propriété ou d’usufruit ou d’emphytéose sur un bien immeuble situé à
Schaerbeek et occuper ce bien immeuble personnellement et entièrement, à
l’exclusion de tout droit de propriété ou d’usufruit ou d’emphytéose sur un autre bien
immeuble situé en Belgique et de tout droit réel sur un autre bien immeuble situé à
l’étranger.
Article 2
La prime est octroyée annuellement et son montant est limité à 300€.
Elle est égale à la différence entre le montant qui découle de l’application, sur le
revenu cadastral indexé, d’un pourcentage de 7,812 et le montant qui résulte de la
diminution, par rapport à l’exercice 2001, de la part communale additionnelle à l’impôt
des personnes physiques (0,7%). Le chiffre de 7,812 est fixé en référence à la
différence entre le taux communal schaerbeekois en matière d’additionnels au
précompte immobilier (42,375) et la moyenne générale des taux des communes
bruxelloises (34,563)
Les primes inférieures à 10€ ne seront pas remboursées.
Article 3
A titre de preuve, le requérant fournira à l’administration communale de Schaerbeek :
     1. une attestation du Receveur de l’Enregistrement et des Domaines établissant
         qu’il est titulaire d’un seul droit de propriété ou d’usufruit ou d’emphytéose sur
         un bien immeuble situé en Belgique ;
     2. une déclaration sur l’honneur certifiant qu’il n’est titulaire d’aucun droit réel
         sur un bien immeuble à l’étranger ;
     3. une déclaration sur l’honneur établissant qu’il occupe - ou le ménage dont il
         fait partie - le bien immeuble personnellement et entièrement, à l’exclusion de
         toute location ou de mise à disposition de tout ou partie du bien immeuble.



                                              9
Article 4
En complément à sa demande, le requérant doit déposer une copie simple des
avertissements extraits de rôle en matière d’impôt des personnes physiques de
l’exercice d’imposition précédent et en matière de précompte immobilier relatif à
l’exercice d’imposition propre.
Article 5
La demande de prime devra être introduite dans les trois moisde l’envoi de
l’avertissement extrait de rôle en matière de précompte immobilier.
Article 6
Les cas non prévus par le présent règlement seront soumis à l’examen du Collège
des Bourgmestre et Echevins pour décision.
Article 7
Le Collège des Bourgmestre et Echevins est chargé des modalités d’application et de
l’exécution du présent règlement.
Article 8
Le présent règlement annule la délibération du 17 décembre 2012 visée en
préambule et entre en vigueur au 1erjanvier 2013.

                              DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 41 stem(men) tegen 0 en 2 onthouding(en).

Gelet op de nieuwe Gemeentewet namelijk artikel 117 alinea 1 en artikel 118, alinea
1;
Herziende zijn raadsbesluit van 17 december 2012 verlengend het reglement op de
sociale begeleidingspremie voor het dienstjaar 2013;
Gelet zijn raadsbesluit van 28 maart 2001 vaststellend de aanvullende
gemeentebelasting geheven op de personenbelasting voor het dienstjaar 2001 op
7,5 %;
Gelet zijn raadsbesluit van 7 november 2001 verminderend de aanvullende
gemeentebelasting geheven op de personenbelasting voor het dienstjaar 2002 op
6,5 %;
Gelet zijn raadsbesluit van 22 december 2010 vaststellend de aanvullende
gemeentebelasting geheven op de personenbelasting voor het dienstjaar 2011 op
6,8 %;
Gelet zijn raadsbesluit van 17 december 2012 behoudend de aanvullende
gemeentebelasting geheven op de personenbelasting voor het dienstjaar 2013 op
6,8 %;
Gelet zijn raadsbesluit van 24 april 2013 vaststellend de gemeentelijke opcentiemen
inzake de onroerende voorheffing op 3.390, ten laste van eigenaars van onroerende
goederen welke belast worden in de gemeente op 1 januari;
Overwegende het verschil tussen de gemeentelijke opcentiemen inzake de
onroerende voorheffing van toepassing in onze gemeente en het algemene
gemiddelde van de Brusselse gemeenten moet met een inspanning van de gemeente
worden ingestemd om de Schaarbekenaren met bescheiden inkomens en eigenaar
van één enkele eigendom en deze in zijn geheel bewonen, niet te straffen;
Gelet op het verslag van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei
2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
BESLUIT :
Artikel 1
Op verzoek wordt een sociale begeleidingspremie met als doel de verhoging van de
opcentiemen op de onroerende voorheffing af te zwakken, toegekend voor het
dienstjaar 2013 in overeenstemming met de voorschriften hierna bepaald.
Om in aanmerking te komen voor deze premie, moet de natuurlijke persoon
onderworpen zijn aan de personenbelasting te Schaarbeek, waarvan het globaal
belastbaar gezinsinkomen de 75.000€ niet overschrijdt. De aanvrager moet titularis
zijn van een eigendomsrecht of vruchtgebruik of erfpacht op een onroerende goed
gelegen te Schaarbeek en het onroerend goed zelf en in zijn geheel bewonen, met
uitsluiting van ieder ander eigendomsrecht of vruchtgebruik of erfpacht van een
onroerend goed gelegen in België of van ieder zakelijk recht op een ander onroerend
goed in het buitenland.



                                         10
Artikel 2
Deze premie wordt jaarlijks toegekend en is beperkt tot 300 €.
Zij komt overeen met het verschil tussen het bedrag dat voortvloeit door het
toepassen bij het kadastraal inkomen, van een percentage van 7,812 en het bedrag
dat voortvloeit uit de vermindering, ten opzichte van het dienstjaar 2001, van het
gemeentelijke aandeel in de aanvullende gemeentebelasting op de
personenbelasting (0.7%).
Het cijfer van 7,812 is vastgesteld aan de hand van het verschil tussen de
Schaarbeekse gemeentelijke aanslagvoet (42,375) inzake de opcentiemen op de
onroerende voorheffing en de gemiddelde aanslagvoeten van de Brusselse
gemeenten (34,563
In ieder geval zullen de premies lager dan 10€ niet terugbetaald worden.
Artikel 3
Als bewijsmiddel zal de aanvrager de hiernavolgende elementen overmaken aan het
Gemeentebestuur van Schaarbeek:
     1. een attest, afgeleverd door de Ontvanger van de Registratie en Domeinen,
         vermeldend dat hij titularis is van één enkel eigendomsrecht of vruchtgebruik
         of erfpacht op een vastgoed gelegen in België;
     2. een verklaring op eer, bevestigend geen titularis te zijn van een zakelijk recht
         op een vastgoed in het buitenland;
     3. een verklaring op eer, vermeldend dat hij of het gezin waartoe hij behoort, het
         gebouw persoonlijk en in zijn geheel bewoont, bij uitsluiting van elke verhuur
         of terbeschikkingstelling van een gedeelte of het gehele gebouw.
Artikel 4
Ter vervollediging van zijn aanvraag dient de aanvrager een éénvoudig afschrift van
de aanslagbiljetten inzake personenbelasting van het vorige aanslagjaar en inzake de
onroerende voorheffing betreffende het aanslagjaar zelf, in te dienen.
Artikel 5
De aanvraag voor de toekenning van de premie moet geschieden binnen de drie
maandenvanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet betreffende de
onroerende voorheffing.
Artikel 6
De gevallen niet voorzien door huidig reglement worden onderworpen aan het
onderzoek van het College van Burgemeester en Schepenen voor beslissing.
Artikel 7
Het College van Burgemeester en Schepenen is bevoegd voor de
toepassingsmodaliteiten en de uitvoering van huidig reglement.
Artikel 8
Dit reglement vernietigt het in de inleiding bedoelde raadsbesluit van 17 december
2012 en treedt in voege op 1 januari 2013.


SP 6.- Règlement redevance relatif aux cartes communales de stationnement -
  Modification -=- Retributiereglement betreffende de gemeentelijke
  parkeerkaarten - Wijziging

      Monsieur Verzin intervient et expose ses amendements.
      Monsieur Gilles et Monsieur Goldstein interviennent.
      Monsieur Grimberghs et Monsieur le Bourgmestre répondent.
      Monsieur Verzin intervient.
      Monsieur Grimberghs répond.
      Monsieur Goldstein intervient.
      Monsieur le Bourgmestre et Monsieur Grimberghs répondent.

                                           *****

      Monsieur Le Bourgmestre expose les amendements de Monsieur Verzin.




                                            11
      Amendement 1: Article 5 : supprimer toute redevance pour les établissements
      d'enseignement au lieu de 200 € par carte

      Amendement 2: supprimer toute redevance pour le premier véhicule; réduire
      la redevance pour le second véhicule à 25 €

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 29 voix contre 14 et 0 abstention(s). -=- Besloten, met 29 stem(men)
tegen 14 en 0 onthouding(en).

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                    Décidé, par 29 voix contre 14 et 0 abstention(s).

Vu l’article 173 de la Constitution ;
Vu l’article 117 de la Nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 22 février 1965 permettant aux communes d’établir des redevances de
stationnement applicables au véhicules à moteur et ses modifications subséquentes ;
Vu l’arrêté royal du 1erdécembre 1975 portant règlement général sur la police de la
circulation routière et de l’usage des voies publiques, notamment les articles 2.50 à
2.53 ;
Vu l’arrêté ministériel du 9 janvier 2007 concernant la carte communale de
stationnement ;
Revu sa délibération du 28 mars 2012 votant la modification du règlement redevance
relatif aux cartes communales de stationnement ;
Considérant que la politique de stationnement a pour objectif de dynamiser les zones
commerciales de la commune, de diminuer la pression automobile et d’assurer un
meilleur accès au profit des habitants ;
Considérant qu’en vue d’augmenter les possibilités de stationnement, il est
nécessaire notamment de faciliter le contrôle de la limitation de la durée de
stationnement imposée aux endroits prescrits par les règlements de police ;
Vu la situation financière de la commune ;
Vu le rapport du Collège des Bourgmestre et Echevins du 28 mai 2013 ;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins,
ARRETE
LA CARTE COMMUNALE DE STATIONNEMENT
Article 1
La carte communale de stationnement n’est délivrée qu’aux catégories d’usagers
suivants :
- LES FIRMES et INDEPENDANTS: à savoir, la personne où l’entreprise ayant son
siège social ou d’exploitation à Schaerbeek, en zone de stationnement règlementé.
Par personne, il y a lieu d’entendre le titulaire d’une profession libérale ou
l’indépendant. Par entreprise, il y a lieu d’entendre toute personne morale quel que
soit son statut (les sociétés reprises à l’article 2 du Code des Sociétés, les institutions
publiques, privées, les établissements réservés aux cultes visés par la loi sur le
temporel des cultes, les établissements d’enseignement non obligatoire, les hôpitaux,
cliniques, polycliniques et dispensaires de soins, les œuvres de bienfaisance, les
asbl)
Le maximum de cartes octroyées par FIRME est limité à 2 unités + 30% du personnel
occupé à l’exception des hôtels où le nombre de cartes octroyées est limité à 30% du
personnel occupé + 10% du nombre de chambres.
La carte communale de stationnement octroyée à cette catégorie d’usagers est
valable sur le territoire schaerbeekois aux endroits où la réglementation sur le
stationnement l’autorise.
- LES FIRMES et INDEPENDANTS BRUXELLOIS à savoir, la personne où
l’entreprise ayant son siège social ou d’exploitation à Bruxelles, {rue F. J. Navez du n°
60 au n° 178 (côté pair), rue Stephenson du n° 2 au n° 130 (côté pair) et rue du
Pavillon n° 2 et 4, place Masui du n° 13 au 18 et du 27 au 34, rue des Palais du n°
265 au 279 (côté impair)}, à proximité d’une zone de stationnement réglementée à
Schaerbeek. Par personne, il y a lieu d’entendre le titulaire d’une profession libérale
ou l’indépendant. Par entreprise, il y a lieu d’entendre toute personne morale quel
que soit son statut (les sociétés reprises à l’article 2 du Code des Sociétés, les
institutions publiques, privées, les établissements réservés aux cultes visés par la loi
sur le temporel des cultes, les établissements d’enseignement, les hôpitaux,

                                             12
cliniques, polycliniques et dispensaires de soins, les œuvres de bienfaisance, les
asbl)
Le maximum de cartes octroyées par FIRME est limité à 2 unités + 30% du personnel
occupé à l’exception des hôtels où le nombre de cartes octroyées est limité à 30% du
personnel occupé + 10% du nombre de chambres.
La carte communale de stationnement octroyée à cette catégorie d’usagers est
valable sur le territoire schaerbeekois aux endroits où la réglementation sur le
stationnement l’autorise.
- LES VISITEURS OCCASIONNELS à savoir toute personne non schaerbeekoise en
visite à Schaerbeek.
La demande doit être introduite à l’administration communale par une personne
domiciliée à Schaerbeek. La carte communale de stationnement octroyée à cette
catégorie d’usagers est valable sur tout le territoire schaerbeekois aux endroits où la
règlementation sur le stationnement l’autorise. Les cartes de stationnement donnant
droit au stationnement d’ 1 ou 2 jours/semaine sont limitées à 1/an par ménage
schaerbeekois. Les cartes de stationnement donnant droit au stationnement d’une
durée de 15 jours sont limitées à 3 périodes de 15 jours par an.
- LES COMMERCANTS AMBULANTS exerçant une activité sur le territoire de
Schaerbeek.
La carte communale de stationnement octroyée à cette catégorie d’usagers est
valable dans la zone où est exercée l’activité ambulante du demandeur aux endroits
où la réglementation sur le stationnement l’autorise.
- LES CHANTIERS TEMPORAIRES situés sur le territoire de Schaerbeek.
La carte communale de stationnement octroyée à cette catégorie d’usagers est
valable dans la zone où est situé le chantier aux endroits où la réglementation sur le
stationnement l’autorise.
- LES RIVERAINS BRUXELLOIS des rues F. J. Navez du n° 60 au n° 178 (côté pair),
rue Stephenson du n° 2 au n° 130 (côté pair) et rue du Pavillon n° 2 et 4, place Masui
du n° 13 au 18 et du 27 au 34, rue des Palais du n° 265 au 279 (côté impair).
La carte communale de stationnement octroyée à cette catégorie d’usagers est
valable sur l’ensemble du territoire de la commune de Schaerbeek, aux endroits où la
réglementation sur le stationnement l’autorise.
- LES ÉTABLISSEMENTS D’ENSEIGNEMENTà savoir, tout établissement
d'enseignement agréé par l’une ou l’autre communauté implanté à Schaerbeek en
zone de stationnement règlementé.
La demande doit être introduite par le chef de l’établissement ou son représentant.
Le maximum de cartes octroyées par ÉTABLISSEMENT est limité à 2 unités + 30%
du personnel occupé. La carte communale de stationnement octroyée à cette
catégorie d’usagers est valable sur le territoire Schaerbeekois aux endroits où la
règlementation sur le stationnement l’autorise. Cette carte donne droit au
stationnement pendant les jours scolaires. (du 20/08 jusqu’au 10/07).
- LES POIDS LOURDS
La carte communale octroyée aux véhicules de plus de 3,5 tonnes est valable aux
endroits où la réglementation sur le stationnement l’autorise.
Article 2
La carte communale de stationnement est obtenue sur demande à l’administration
communale. Le demandeur doit fournir la preuve qu’il appartient à l’une des
catégories déterminées supra et que le(s) véhicule(s) pour le(s)quel(s) la carte est
demandée est (sont) immatriculé(s) à son nom ou qu’il en est le conducteur principal.
Pour toute demande, les firmes seront en outre tenues de compléter dûment le
formulaire relatif à la gestion de la mobilité de leur personnel qui leur sera remis par
la commune.
Article 3
La carte communale de stationnement est établie conformément au modèle figurant
en annexe de l’arrêté ministériel du 9 janvier 2007, est de format A6 et de couleur
jaune.
Article 4
La carte communale de stationnement a une durée de validité d’un an sauf
exceptions citées ci-dessous. Si le titulaire de la carte souhaite la prolongation de sa
validité pour le même terme, il en fait la demande, dans un délai de deux semaines
avant son échéance, dans les mêmes formes que lors de sa demande initiale, en
faisant état le cas échéant des modifications intervenues entre-temps.
La carte communale de stationnement doit être renvoyée ou remise à l’administration
communale dans les hypothèses et selon les modalités prévues par l’article 5 de

                                            13
l’arrêté ministériel du 9 janvier 2007.
Article 5
Il sera réclamé pour la délivrance de la carte donnant droit au stationnement du
véhicule aux endroits où la réglementation sur le stationnement l’autorise :
-Pour LES FIRMES et INDEPENDANTS/LES FIRMES et INDEPENDANTS
BRUXELLOIS
Une redevance annuelle de € 175 pour la première carte.
Une redevance annuelle de € 350 par carte supplémentaire.
-Pour les VISITEURS OCCASIONNELS
Une redevance annuelle de € 50 donnant droit au stationnement d’1 jour/semaine
Une redevance annuelle de € 100 donnant droit au stationnement de 2 jours/semaine
Une redevance de € 50 donnant droit au stationnement d’une durée de 15 jours
-Pour les COMMERCANTS AMBULANTS
Une redevance annuelle de € 50 donnant droit au stationnement d’1 jour/semaine
Une redevance annuelle de € 100 donnant droit au stationnement de 2 jours/semaine
Une redevance annuelle de € 300 donnant droit au stationnement de 7 jours/semaine
-Pour les CHANTIERS TEMPORAIRES :
Une redevance de € 50 donnant droit au stationnement d’une durée de 15 jours.
-Pour les LES RIVERAINS BRUXELLOIS :
Une redevance annuelle de € 175 par carte. Le nombre de cartes octroyées est limité
au nombre de personnes reprises dans le ménage du demandeur pour autant que
ces dernières soient titulaires d’un permis de conduire valable.
-Pour les ETABLISSEMENTS D’ENSEIGNEMENT :
Une redevance annuelle de € 200 par carte.
-Pour les POIDS-LOURDS
Carte mensuelle : 300€
Carte annuelle : 3.000€
Article 6
Le montant sera doublé pour l’établissement d’un duplicata.
LA CARTE COMMUNALE DE STATIONNEMENT DITE « CARTE DE RIVERAIN »
Article 7
La carte de riverain n’est délivrée qu’aux seules personnes physiques qui ont leur
domicile ou leur résidence principale à Schaerbeek. Le nombre de cartes octroyées
ne peut excéder le nombre de personnes reprises dans le ménage du demandeur
pour autant que ces dernières soient titulaires d’un permis de conduire valable. Par
dérogation à la condition de l’exigence qui précède, une carte de riverain est attribuée
par ménage possédant un véhicule. Par ménage, il y a lieu d’entendre soit une
personne vivant seule, soit la réunion de plusieurs personnes ayant une vie
commune.
Elle est valable sur l’ensemble du territoire de la commune de Schaerbeek aux
endroits où la réglementation sur le stationnement l’autorise.
Article 8
La carte de riverain n’est délivrée qu’aux véhicules de moins de 3,5 tonnes et est
obtenue sur demande à l’administration communale. Le demandeur doit fournir la
preuve qu’il a son domicile ou sa résidence principale à Schaerbeek et que le
véhicule pour lequel la carte est demandée est immatriculé à son nom ou qu’il en est
le conducteur principal.
Article 9
La carte de riverain mentionne la plaque d’immatriculation du véhicule couvert par la
carte. Elle est établie conformément au modèle figurant en annexe de l’arrêté
ministériel du 9 janvier 2007, est de format A6 et de couleur jaune. La carte peut
néanmoins être remplacée par un système de contrôle électronique sur la base de la
plaque d’immatriculation du véhicule.
Article 10
A partir de l’entrée en vigueur du présent règlement, les cartes riverains octroyées au
ménage sont obtenues moyennant le paiement d’une redevance annuelle, les cartes
en circulation restant valables jusqu’à leur échéance.
Il sera réclamé :
- première carte délivrée au ménage : 28€. Le demandeur peut toutefois opter pour
une carte d’une validité de deux ans, sous réserve du paiement d'une redevance de
48€.
- deuxième carte : 50€
- par carte supplémentaire : 200€
La prolongation de la validité de la carte se fait sur demande, dans un délai de deux

                                            14
semaines avant l’échéance, dans les mêmes formes que la demande initiale en
faisant état le cas échéant des modifications intervenues entre-temps. La carte doit
être renvoyée ou remise à l’administration communale dans les hypothèses et selon
les modalités prévues par l’article 5 de l’arrêté ministériel du 9 janvier 2007.
LA CARTE COMMUNALE DE STATIONNEMENT A USAGE UNIQUE
DITE «TICKET A GRATTER »
Article 11
Tout automobiliste d’un véhicule de moins de 3,5 tonnes peut obtenir auprès des
points de vente déterminés par le Collège des Bourgmestre et Echevins la carte de
stationnement dite « ticket à gratter » moyennant le paiement d’une redevance de 5€.
Cette carte à usage unique est valable sur le territoire schaerbeekois aux endroits où
la réglementation sur le stationnement l’autorise.
Pour utiliser le ticket, il suffit à l’automobiliste d’y mentionner le numéro
d’immatriculation du véhicule, de gratter la case du jour, celle du mois et celle de
l’heure d’arrivée, et d’apposer le ticket de manière visible sur la face interne de son
pare-brise avant. Ainsi placé, le ticket autorise le stationnement pendant 4 heures
consécutives à partir de l’heure d’arrivée.
DISPOSITIONS COMMUNES
Article 12
Hormis la délivrance d’une carte spécifique aux POIDS-LOURDS, il ne sera pas
octroyé de carte de stationnement :
        pour les véhicules de moins de 3,5T de types suivants (catégories DIV) :
- Remorque (tout type)
- Ambulance
- Caravane
- Autocaravane dont la longueur est supérieure à 5,5 mètres
- Dépanneuse
- Véhicule grue
- Matériel agricole
- Motoculteur
- Matériel industriel
- Tracteurs
        pour les camionnettes dont la longueur est supérieure à 5,5 mètres.
Article 13
La présente délibération sort ses effets le 5ièmejour qui suit le jour de sa publication.
Elle annule et remplace la délibération du 28 mars 2012 visée en préambule.

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 29 stem(men) tegen 14 en 0 onthouding(en).

Gelet op artikel 173 van de Grondwet;
Gelet op artikel 117 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 22 februari 1965 betreffende de toelating aan de gemeenten,
parkeerretributies vast te stellen toepasselijk op motorvoertuigen en de
daaropvolgende wijzigingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 betreffende de algemene
reglementering op de politie van het wegverkeer en de daaropvolgende wijzigingen,
in het bijzonder de artikels 2.50 tot 2.53;
Gelet op het ministerieel besluit van 9 januari 2007 betreffende de gemeentelijke
parkeerkaart;
Herziende zijn raadsbesluit van 28 maart 2012 stemmend de wijziging van het
retributiereglement betreffende de gemeentelijke parkeerkaarten;
Overwegende het feit dat het parkeerbeleid is gericht om de commerciële gebieden
van de stad te dynamiseren, de autodruk te verminderen en een betere toegang te
verzekeren ten behoeve van de bewoners;
Overwegende dat, om de beschikbaarheid van parkeerplaatsen te verhogen, het
vooral noodzakelijk is om de controle op het parkeren van beperkte duur te
vergemakkelijken opgelegd in gebieden voorgeschreven door de politiereglementen;
Gelet op de financiële toestand van de gemeente;
Gelet op het verslag van het College van Burgemeester en Schepenen van 28 mei
2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;



                                            15
BESLUIT :
DE GEMEENTELIJKE PARKEERKAART
Artikel 1
De gemeentelijke parkeerkaart wordt enkel afgeleverd aan de volgende categorie van
gebruikers:
- DE FIRMA’S en ZELFSTANDIGEN: te verstaan, de persoon of onderneming
hebbende zijn maatschappelijke of exploitatiezetel te Schaarbeek, in een
gereglementeerde parkeerzone. Onder persoon dient men te verstaan de titularis van
een vrij of zelfstandig beroep. Onder onderneming verstaat men ieder rechtspersoon
met om het even welk statuut (de ondernemingen uit artikel 2 van het Wetboek der
vennootschappen, de openbare en private instellingen, de inrichtingen voorbehouden
aan erediensten bedoeld in de wet op de temporaliën van de erediensten, de
onderwijsinstellingen die niet-verplicht onderwijs aanbieden, de ziekenhuizen,
poliklinieken en hulpverleners, de liefdadigheidsinstellingen en de VZW’s).
Het maximum aantal toegestane kaarten per FIRMA is gelimiteerd tot 2 eenheden +
30% van het tewerkgestelde personeel, met uitzondering voor de hotels waar het
aantal toegestane kaarten gelimiteerd wordt op 30% tewerkgesteld personeel + 10%
van het aantal kamers.
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is
geldig op het grondgebied van Schaarbeek, op de plaatsen waar de regelgeving
inzake het parkeren het toelaat.
- DE BRUSSELSE FIRMA’S en ZELFSTANDIGEN: te verstaan, de persoon of
onderneming hebbende zijn maatschappelijke of exploitatiezetel te Brussel, (F. J.
Navezstraat van nr. 60 tot 178 (de pare nummers), Stephensonstraat van nr. 2 tot 130
(de pare nummers) en de Paviljoenstraat nr. 2 en 4, Masuiplein van nr. 13 tot 18 en
van 27 tot 34, Paleizenstraat van nr. 265 tot 279 (de onpare nummers)), in de
nabijheid van een zone te Schaarbeek waar het parkeren is gereglementeerd. Onder
persoon dient men te verstaan de titularis van een vrij of zelfstandig beroep. Onder
onderneming verstaat men ieder rechtspersoon met om het even welk statuut (de
ondernemingen uit artikel 2 van het Wetboek der vennootschappen, de openbare en
private instellingen, de inrichtingen voorbehouden aan erediensten bedoeld in de wet
op de temporaliën van de erediensten, de onderwijsinstellingen, de ziekenhuizen,
poliklinieken en hulpverleners, de liefdadigheidsinstellingen en de VZW’s).
Het maximum aantal toegestane kaarten per FIRMA is gelimiteerd tot 2 eenheden +
30% van het tewerkgestelde personeel, met uitzondering voor de hotels waar het
aantal toegestane kaarten gelimiteerd wordt op 30% tewerkgesteld personeel + 10%
van het aantal kamers.
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is
geldig op het grondgebied van Schaarbeek, op de plaatsen waar de regelgeving
inzake het parkeren het toelaat.
- OCCASIONELE BEZOEKERSwat wil zeggen de niet schaarbekenaar die een
bezoek brengt te Schaarbeek.
De aanvraag moet worden ingediend bij het gemeentebestuur door een in
Schaarbeek gedomicilieerd persoon. De gemeentelijke parkeerkaart toegekend aan
deze categorie van gebruikers is geldig op hele grondgebied van Schaarbeek waar
de parkeerplaatsen zijn onderworpen aan de regelgeving inzake parkeren. De
parkeerkaarten die recht geven op het parkeren gedurende 1 of 2 dagen/week zijn
beperkt tot 1/jaar, per gezin. De parkeerkaarten die recht geven op het parkeren
gedurende 15 dagen zijn beperkt tot 3 perioden van 15 dagen per jaar.
- DE LEURDERSwelke een activiteit uitoefenen op het grondgebied van Schaarbeek.
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is
geldig op de plaatsen waar de leurderactiviteit van de aanvrager plaats heeft, op de
plaatsen waar de regelgeving inzake het parkeren het toelaat.
- DE TIJDELIJKE WERVENbevindend op het grondgebied van Schaarbeek.
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is
geldig op de plaatsen waar de werf zich bevindt, op de plaatsen waar de regelgeving
inzake het parkeren het toelaat.
- DE BRUSSELSE BEWONERSin de F. J. Navezstraat van nr. 60 tot 178 (de pare
nummers), Stephensonstraat van nr. 2 tot 130 (de pare nummers) en de
Paviljoenstraat nr. 2 en 4, Masuiplein van nr. 13 tot 18 en van 27 tot 34,
Paleizenstraat van nr. 265 tot 279 (de onpare nummers).
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is
geldig op het grondgebied van Schaarbeek, op de plaatsen waar de regelgeving
inzake het parkeren het toelaat.

                                          16
- DE ONDERWIJSINSTELLINGEN: te verstaan, alle onderwijsinstellingen die erkend
zijn door om het even welke taalgemeenschap die een vestiging hebben te
Schaarbeek, in één van de zones waar het parkeren is gereglementeerd.
De aanvraag dient te worden gebeuren door het hoofd van de instelling of zijn
vertegenwoordiger.
Het maximum aantal toegestane kaarten per ONDERWIJSINSTELLING is gelimiteerd
tot 2 eenheden + 30% van het tewerkgestelde personeel. De toegestane
gemeentelijke parkeerkaart aan deze categorie van gebruikers is geldig op het
grondgebied van Schaarbeek, op de plaatsen waar de regelgeving inzake het
parkeren het toelaat. Deze kaart geeft recht tot parkeren gedurende de schooldagen
van 20/08 tot 10/07).
- HET ZWAAR VERVOER
De toegestane gemeentelijke parkeerkaart aan de voertuigen van meer dan 3,5 ton,
is geldig op de plaatsen waar de regelgeving inzake het parkeren het toelaat.
Artikel 2
De gemeentelijke parkeerkaart is te verkrijgen op aanvraag bij het gemeentebestuur.
De aanvrager moet het bewijs leveren dat hij behoort tot één van de hierboven
bepaalde categorie en dat het/de voertuig(en) voor dewelke de kaart(en) zijn
aangevraagd ook is/zijn ingeschreven op zijn naam of waarvan hij de
hoofdbestuurder is. Voor elke aanvraag zullen de firma’s er worden toe aangezet een
formulier in te vullen, voorgelegd door de gemeente, betreffende het mobiliteitsplan
van hun personeel.
Artikel 3
De gemeentelijke parkeerkaart wordt opgemaakt volgens het model zich bevindend in
de bijlage van het ministerieel besluit van 9 januari 2007, op formaat A6 en in de gele
kleur.
Artikel 4
De gemeentelijke parkeerkaart heeft een geldigheidsduur van één jaar behalve bij de
hieronder vernoemde uitzonderingen. Wanneer de titularis van de kaart de verlenging
voor dezelfde duurtijd wenst, moet hij de aanvraag hiervan doen, twee weken voor de
vervaldag, volgens dezelfde vorm als de initiële aanvraag, rekeninghoudend met de
wijzigingen die ondertussen hebben plaatsgehad.
De gemeentelijke parkeerkaart moet worden teruggestuurd of overhandigd worden in
de hypotheses en volgens de modaliteiten voorzien in artikel 5 van het ministerieel
besluit van 9 januari 2007.
Artikel 5
Er zal gevraagd worden bij de aflevering van een kaart welke recht geeft tot het
parkeren van een voertuig op plaatsen waar de reglementering op het parkeren dit
toelaat:
-Voor de FIRMA’S en ZELFSTANDIGEN/ de BRUSSELSE FIRMA’S en
ZELFSTANDIGEN:
Een jaarlijkse retributie van € 175 voor de eerste kaart.
Een jaarlijkse retributie van € 350 per supplementaire kaart.
-Voor de OCCASIONELE BEZOEKERS:
Een jaarlijkse retributie van € 50 welke recht geeft op 1 dag/week te parkeren;
Een jaarlijkse retributie van € 100 welke recht geeft op 2 dagen/week te parkeren;
Een retributie van € 50 welke recht geeft te parkeren gedurende 15 dagen.
-Voor de LEURDERS:
Een jaarlijkse retributie van € 50 welke recht geeft op 1 dag/week te parkeren;
Een jaarlijkse retributie van € 100 welke recht geeft op 2 dagen/week te parkeren;
Een jaarlijkse retributie van € 300 welke recht geeft op 7 dagen/week te parkeren;
-Voor de TIJDELIJKE WERVEN:
Een retributie van € 50 welke recht geeft te parkeren gedurende 15 dagen.
-Voor de BRUSSELSE BEWONERS:
Een jaarlijkse retributie van € 175 per kaart. Het aantal toegestane kaarten mag niet
meer zijn dan het aantal, dat deel uitmaken van het gezin in zoverre zij titularis zijn
van een geldig rijbewijs
-Voor de ONDERWIJSINSTELLINGEN:
Een jaarlijkse retributie van € 200.
-Voor het ZWAAR VERVOER:
Een maandelijkse kaart: 300€.
Een jaarlijkse kaart: 3.000€.



                                           17
Artikel 6
Het bedrag zal verdubbeld worden bij het opstellen van een duplicaat.
DE GEMEENTELIJKE PARKEERKAART GENOEMD “BEWONERSKAART”
Artikel 7
De bewonerskaart wordt enkel afgeleverd aan natuurlijke personen die
gedomicilieerd zijn of hun hoofdverblijfplaats hebben te Schaarbeek. Het aantal
toegestane kaarten mag niet meer zijn dan het aantal, dat deel uitmaken van het
gezin in zoverre zij titularis zijn van een geldig rijbewijs. In afwijking van de
voorafgaande vereiste voorwaarde, een bewonerskaart wordt toegestaan per gezin
bezittend een voertuig. Onder gezin verstaat men hetzij een alleenwonende persoon
hetzij verscheidene mensen die samen onder hetzelfde dak leven.
Zij is geldig op het hele grondgebied van de gemeente Schaarbeek, op de plaatsen
waar de regelgeving inzake het parkeren het toelaat.
Artikel 8
De bewonerskaart wordt enkel afgeleverd voor voertuigen minder dan 3,5 ton en kan
bekomen door aanvraag bij het gemeentebestuur. De aanvrager moet het bewijs
leveren gedomicilieerd te zijn of zijn hoofdverblijfplaats te bezitten in Schaarbeek en
dat het voertuig waarvoor de kaart is gevraagd ingeschreven is op zijn naam of
waarvan hij de hoofdbestuurder is.
Artikel 9
De bewonerskaart vermeldt de nummerplaat van het voertuig gedekt door deze kaart.
Zij wordt opgemaakt volgens het model zich bevindend in de bijlage van het
ministerieel besluit van 9 januari 2007, op formaat A6 en in de gele kleur. De kaart
kan evenwel vervangen worden door een elektronisch toezichtsysteem op basis van
het kenteken van het voertuig.
Artikel 10
Vanaf het in voege treden van dit reglement, zal de bewonerskaart worden afgeleverd
mits de betaling van een jaarlijkse retributie, de kaarten in omloop blijven weliswaar
geldig tot hun vervaldatum.
Er zal gevraagd worden:
         eerste kaart toegekend aan het gezin : 28€. Echter, kan de aanvrager
          opteren voor een kaart met een geldigheidsdatum van twee jaar, mits betaling
          van een retributie van 48€.
         tweede kaart : 50€
         per supplementaire kaart : 200€
Wanneer de titularis van de kaart de verlenging wenst, moet hij de aanvraag hiervan
doen, twee weken voor de vervaldag, volgens dezelfde vorm als de initiële aanvraag,
rekeninghoudend met de wijzigingen die ondertussen hebben plaatsgehad.
De bewonerskaart moet worden teruggestuurd of overhandigd worden in de
hypotheses en volgens de modaliteiten voorzien in artikel 5 van het ministerieel
besluit van 9 januari 2007.
DE GEMEENTELIJKE PARKEERKAART VOOR EENMALIG GEBRUIK
GENOEMD “KRASBILJET”
Artikel 11
Iedere automobilist van een voertuig minder dan 3,5 ton kan op de verkooppunten
vastgelegd door het College van Burgemeester en Schepenen, een parkeerkaart
genoemd “krasbiljet” bekomen mits betaling van een retributie van 5€. Deze kaart is
bestemd voor éénmalig gebruik en is geldig op het hele grondgebied van
Schaarbeek, op de plaatsen waar de regelgeving inzake het parkeren het toelaat.
Om het biljet te gebruiken, moet de automobilist het kentekennummer er op
aanbrengen, het vakje van de dag wegkrassen, deze van de maand en het
aankomstuur, en deze dan op zichtbare wijze achter de voorruit te plaatsen. Eens
geplaatst, laat dit biljet toe, gedurende 4 opeenvolgende uren te parkeren volgend op
het uur van aankomst.
GEMEENSCHAPPELIJKE BESCHIKKINGEN
Artikel 12
Met uitzondering van een specifieke kaart voor het ZWAAR VERVOER, zal er geen
parkeerkaart worden afgeleverd:
         voor de voertuigen minder dan 3.5T van volgende types (categorieën DIV):
- Aanhangwagen (alle types)
- Ziekenwagen
- Caravan
- Motorhome waarvan de lengte meer dan 5,5 meter bedraagt
- Takelwagen

                                           18
- Kraanwagen
- Landbouwmaterieel
- Motorploeg
- Industrieel materieel
- Tractors
        voor bestelwagens waarvan de lengte meer dan 5,5 meter bedraagt
Artikel 13
Onderhavig reglement treedt in werking vanaf de 5dedag volgend op de publicatie. Zij
vernietigt en vervangt het raadsbesluit van 28 maart 2012 bedoeld in de inleiding.



EQUIPEMENT -=- UITRUSTING
Contrôle -=- Controle
SP 7.- Fabrique d’Eglise Saint Albert – Compte 2012- Aviser favorablement -=-
  Kerkfabriek van Sint Albertus – Rekening 2012- Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Saint Albert,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne
 Recettes                     Dépenses                      Boni
 57.022,15 €                   44.556,62 €                   12.465,53 €
De petits dépassements de crédits sont à constater et selon les préceptes
budgétaires, l’administration fabricienne aurait dû introduire une modification
budgétaire – remarque en a été faite à la Fabrique d’Eglise - cependant certaines
dépenses prévues n’ont pas été réalisées et l’une compensant l’autre, l’administration
fabricienne présente un solde positif.
DECIDE :
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Saint
Albert.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantivan
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek van de Sint
Albertus
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                   Uitgaven                    Overschot
57.022,15 €                  44.556,62 €                    12.465,53 €
Kleine kredietoverschrijdingen zijn vast te stellen en volgens de
begrotingsvoorschriften had het kerkbestuur begrotingswijzigingen moeten indienen –
een opmerking werd erover aan de Kerkfabriek gemaakt - maar sommige voorziene
uitgaven werden niet uitgevoerd en het ene compenseert het andere, het kerkbestuur

                                           19
stelt positieve overschot.
BESLUIT :
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek van Sint Albertus.


SP 8.- Fabrique d’Eglise Sainte Alice – Compte 2012- Aviser favorablement -=-
  Kerkfabriek van Sint Aleydis – Rekening 2012- Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Sainte Alice,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne
 Recettes                      Dépenses                      Excédent
 17.433,18 €                   14.794,67 €                    2.638,51 €
De petits dépassements de crédits sont à constater et selon les préceptes budgétires,
l’administration fabricienne aurait dû introduire une modification budgétaire –
remarque en a été faite à la Fabrique d’Eglise - cependant certaines dépenses
prévues n’ont pas été réalisées et l’une compensant l’autre, l’administration
fabricienne présente un solde positif.
DECIDE:
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Sainte
Alice.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantie van
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek van de Heilige
Aleydis
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                     Uitgaven                    Overschot
 17.433,18 €                  14.794,67 €                     2.638,51 €
Kleine kredietoverschrijdingen zijn vast te stellen en volgens de
begrotingsvoorschriften had het kerkbestuur begrotingswijzigingen moeten indienen –
een opmerking werd erover aan de Kerkfabriek gemaakt - maar sommige voorziene
uitgaven werden niet uitgevoerd en het ene compenseert het andere, het kerkbestuur
stelt positieve overschot.
BESLUIT:
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek van Heilige Aleydis.




                                           20
SP 9.- Fabrique d’Eglise de l’Epiphanie – Compte 2012- Aviser favorablement -
  =- Kerkfabriek van Epifanie – Rekening 2012-Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise de l’Epiphanie,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne
 Recettes                    Dépenses                      Boni
 54.773,02€                 20.765,67 €                    34.007,35 €
De petits dépassements de crédits sont à constater et selon les préceptes
budgétaires, l’administration fabricienne aurait dû introduire une modification
budgétaire – remarque en a été faite à la Fabrique d’Eglise - certaines dépenses
prévues n’ont pas été réalisées et l’une compensant l’autre, l’administration
fabricienne présente un solde positif.
DECIDE :
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise de
l’Epiphanie.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantie van
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek van Epifanie
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                   Uitgaven                    Overschot
 54.773,02€                  20.765,67 €                    34.007,35 €
Kleine kredietoverschrijdingen zijn vast te stellen en volgens de
begrotingsvoorschriften had het kerkbestuur begrotingswijzigingen moeten indienen –
een opmerking werd erover aan de Kerkfabriek gemaakt - maar sommige voorziene
uitgaven werden niet uitgevoerd en het ene compenseert het andere, het kerkbestuur
stelt positieve saldo
BESLUIT :
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek van Epifanie.


SP 10.- Fabrique d’Eglise Sainte Suzanne – Compte 2012- Aviser favorablement
  -=- Kerkfabriek van Suzanna – Rekening 2012- Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.




                                           21
                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Sainte Suzanne,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne
 Recettes                     Dépenses                      Excédent
 35.586,65 €                   23.642,07 €                   11.944,58 €
De petits dépassements de crédits sont à constater et selon les préceptes
budgétaires, l’administration fabricienne aurait dû introduire une modification
budgétaire – remarque en a été faite à la Fabrique d’Eglise - cependant certaines
dépenses prévues n’ont pas été réalisées et l’une compensant l’autre, l’administration
fabricienne présente un solde positif.
DECIDE :
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Sainte
Suzanne.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantie van
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen ;
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek van de Heilig
Suzanna
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                   Uitgaven                    Overschot
 35.586,65 €                 23.642,07 €                    11.944,58 €
Kleine kredietoverschrijdingen zijn vast te stellen en volgens de
begrotingsvoorschriften had het kerkbestuur begrotingswijzigingen moeten indienen –
een opmerking werd erover aan de Kerkfabriek gemaakt - maar sommige voorziene
uitgaven werden niet uitgevoerd en het ene compenseert het andere, het kerkbestuur
stelt positieve overschot.
BESLUIT :
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek van Heilige Suzanna.


SP 11.- Fabrique d’Eglise Sainte Famille – Compte 2012- Aviser favorablement -
  =- Kerkfabriek van Sint Familie – Rekening 2012- Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;

                                           22
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Ste Famille,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne:
 Recettes                       Dépenses                    Boni
 107.499,49 €                 23.513,71 €                  83.985,78 €
Considérant qu'aucune intervention n'a été sollicitée au budget 2012.
Considérant que ce compte se clôture par un excédent de 83.985,78 € et ne donne
lieu à aucune remarque particulière.
DECIDE :
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise Ste
Famille.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantie van
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen ;
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek Sint Familie
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                     Uitgaven                   Overshot
107.499,49 €                   23.513,71 €                83.985,78 €
Overwegende dat er geen interventie in de begroting 2012 werd gevraagd.
Overwegende dat de rekening wordt afgesloten met en overschot van 83.985,78 € en
geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen geeft.
BESLUIT :
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek Sint Familie.


SP 12.- Fabrique d’Eglise du Divin Sauveur – Compte 2012- Aviser
  favorablement -=- Kerkfabriek van Goddelijke Zaligmaker – Rekening 2012-
  Gunstig adviseren

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu le décret impérial du 30 décembre 1809, modifié par l’ordonnance du
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 février 2004,
Vu la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes ;
Vu les articles 117, 255 et 256 de la nouvelle loi communale ;
Vu l’ordonnance du 18 juillet 2002 portant diverses réformes en vertu de la loi
spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et
communautés;
Vu le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise du Divin Sauveur,
Attendu que ce compte a été arrêté comme suit par l'administration fabricienne
 Recettes                     Dépenses                      Boni
40.739,01 €                15.526,70 €                      25.212,31 €
Considérant qu'une intervention de 7590 € a été sollicitée dans le budget 2012, la
quote part de Schaerbeek s'élévant à 2526 €, et approuvée par le Conseil communal
de Schaerbeek en séance du 26 octobre 2011
Considérant que le montant de l'intervention a été revu à la baisse (2.000 €) dans une

                                           23
modification budgétaire 2012 introduite par la Fabrique et approuvée par le Conseil
communal de Schaerbeek en séance du 07 novembre 2012, la quote- part de
Schaerbeek s'élevant à 665,74 €
Considérant que le compte 2012 se clôture par un excédent de 25.212,31 €
Considérant qu'aucune intervention n'a été sollicitée par la Fabrique dans son budget
2013
DECIDE :
d’aviser favorablement le compte de l’exercice 2012 de la Fabrique d’Eglise du Divin
Sauveur

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op het keizerlijk decreet van 30 december 1809, gewijzigd per ordonnantie van
de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 februari 2004,
Gelet op de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten ;
Gelet op artikelen 117, 255 en 256 van de nieuwe Gemeentewet ;
Gelet op de ordonnantie van 18 juli 2002 houdende diverse hervormingen krachtens
de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden
aan de gewesten en de gemeenschappen
Gelet op de rekening over het dienstjaar 2012 van de Kerkfabriek van Goddelijke
Zaligmaker
Overwegende dat deze rekening als volgt door het kerkbestuur werd vastgesteld
Ontvangsten                  Uitgaven                      Overshot
40.739,01 €                 15.526,70 €                   25.212,31 €
Overwegende dat er werd verzocht om een interventie van 7590 € in de begroting
2012 is gevraagd. Het aandeel van Schaerbeek bedraagt 2526 € en op de zitting van
26 oktober 2011 door de gemeenteraad van Schaerbeek werd goedgekeurd.
Overwegende dat het begrag van de interventie werd verminderd (2.000 €) in de
begroting wijziging van 2012 van de Fabriek en werd door de gemeenteraad van
Schaerbeek indiens zitting van 7 november 2012 goedgekeurd. Het aandeel van
Schaerbeek bedragt van 665, 74 €
Overwegende dat de rekening wordt afgesloten met een overschot van 25.212,31€
Overwegende dat geen interventie werd gevraagd door de Fabriek in zijn begroting
2013
BESLUIT :
een gunstig advies te verlenen aan de rekening over het dienstjaar 2012 van de
Kerkfabriek van Goddelijke Zaligmaker.


SP 13.- ASBL RenovaS - comptes 2012 - prise d'acte -=- VZW RenovaS -
  rekeningen 2012 - akte nemen
                                                    (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117 et 123 de la Nouvelle Loi Communale.
Vu la loi du 14 novembre 1983 relative au contrôle de l’octroi et de l’emploi de
certaines subventions.
Vu la délibération du Conseil communal du 26 novembre 2008 adoptant le règlement
relatif aux subventions communales et décidant d’appliquer les procédures de
contrôle aux bénéficiaires d’une subvention égale ou supérieure à 3.000 €.
Vu délibération du Conseil communal du 29 avril 2009 adoptant l’amendement
apporté à l’article 13 du règlement relatif aux subventions communales.
Vu la délibération du Conseil communal du 27 novembre 2010 adoptant
l’amendement apporté aux articles 2 ;4 ;5 ;8 ;9 ;10 ;12 ;13 et 14 du règlement relatif
aux subventions communales.
Considérant que les comptes 2012 de l’ASBL « RenovaS » affichent un résultat
positif de 473,06€ pour l’exercice 2012 et que le résultat cumulé atteint 166.824,31€.

                                           24
Vu la décision du 21 mai 2013 par laquelle le Collège prend acte du résultat positif de
473,06€ pour l’exercice 2012, du résultat cumulé 166.824,31€.
PREND ACTE :
Des comptes 2012 de l’ASBL « RenovaS », déposés au dossier, qui affichent un
bénéfice de 473,06€ pour l’exercice 2012 et un résultat cumulé de 166.824,31€.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117en 123 van de nieuwe gemeentewet.
Gelet op de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en
het gebruik van sommige toelagen.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 26 november 2008
goedkeurend het reglement betreffende en besluitend om de controleprocedures op
de begunstigden van een gelijke of hogere toelage om 3.000€ toe te passen.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 29 april 2009 die de
aanpassing van artikel 13 van het reglement betreffende de gemeentelijke toelagen
aanneemt.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 27 november 2010 die de
aanpassing van artikelen 2 ;4 ;5 ;8 ;9 ;10 ;12 ;13 en 14 van het reglement betreffende
de gemeentelijke toelagen aanneemt.
Overwegende dat de rekeningen van de VZW “ Renovas ” een positief saldo van
473,06€ voor het dienstjaar 2012 en een cumulatieresultaat van 166.824,31€
vertonen.
Gelet op de beslissing van 21 mei 2013 waar het College akte neemt van het positief
saldo van 473,06€ voor het dienstjaar 2012, van cumulatieresultaat van 166.824,31€
van de VZW.
NEEMT AKTE :
van de rekeningen 2012 van de VZW “ RenovaS ”, bij het dossier gehecht, die een
positief saldo van 473,06€ voor het dienstjaar 2012 en een cumulatieresultaat van
166.824,31€ vertonen.


SP 14.- ASBL CréACtions - comptes 2012 - prise d'acte -=- VZW CréACtions -
  rekeningen 2012 - akte nemen
                                                    (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117 et 123 de la Nouvelle Loi Communale.
Vu la loi du 14 novembre 1983 relative au contrôle de l’octroi et de l’emploi de
certaines subventions.
Vu la délibération du Conseil communal du 26 novembre 2008 adoptant le règlement
relatif aux subventions communales et décidant d’appliquer les procédures de
contrôle aux bénéficiaires d’une subvention égale ou supérieure à 3.000 €.
Vu délibération du Conseil communal du 29 avril 2009 adoptant l’amendement
apporté à l’article 13 du règlement relatif aux subventions communales.
Vu la délibération du Conseil communal du 27 novembre 2010 adoptant
l’amendement apporté aux articles 2 ;4 ;5 ;8 ;9 ;10 ;12 ;13 et 14 du règlement relatif
aux subventions communales.
Considérant que les comptes 2012 de l’ASBL « CréACtions » affichent un résultat
positif de 1.510,35€ pour l’exercice 2012 et que le résultat cumulé atteint 404,76€.
Vu la décision du 21 mai 2013 par laquelle le Collège prend acte du résultat positif de
1.510,35€ pour l’exercice 2012, du résultat cumulé 404,76€.
PREND ACTE
des comptes 2012 de l’ASBL « CréACtions », déposés au dossier, qui affichent un
bénéfice de 1.510,35€ pour l’exercice 2012 et un résultat cumulé de 404,76€.




                                            25
                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117en 123 van de nieuwe gemeentewet.
Gelet op de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en
het gebruik van sommige toelagen.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 26 november 2008
goedkeurend het reglement betreffende en besluitend om de controleprocedures op
de begunstigden van een gelijke of hogere toelage om 3.000€ toe te passen.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 29 april 2009 die de
aanpassing van artikel 13 van het reglement betreffende de gemeentelijke toelagen
aanneemt.
Gelet op de beraadslaging van de Gemeenteraad van 27 november 2010 die de
aanpassing van artikelen 2 ;4 ;5 ;8 ;9 ;10 ;12 ;13 en 14 van het reglement betreffende
de gemeentelijke toelagen aanneemt.
Overwegende dat de rekeningen van de VZW “ CréACtions ” een positief saldo van
1.510,35€ voor het dienstjaar 2012 en een cumulatieresultaat van 404,76€ vertonen.
Gelet op de beslissing van 21 mei 2013 waar het College akte neemt van het positief
saldo van 1.510,35€ voor het dienstjaar 2012, van cumulatieresultaat van 404,76€
van de VZW.
NEEMT AKTE :
van de rekeningen 2012 van de VZW “ CréACtions ”, bij het dossier gehecht, die een
positief saldo van 1.510,35€ voor het dienstjaar 2012 en een cumulatieresultaat van
404,76€ vertonen.


Achats -=- Aankopen
SP 15.- Infrastructure - Bâtiments & Techniques Spéciales - Achat de matériel
  de protection contre l'incendie , les effractions et les intrusions - Marché
  Stock à imputer au budget extraordinaire - POUR INFORMATION . -=-
  Infrastructuur - Gebouwen & Speciale Technieken - Aankoop van materiaal
  voor beveiliging tegen brand ,inbraken en indringing - Bestelbonopdracht te
  boeken op de buitengewone begroting - TER INFORMATIE .

      Monsieur Vanhalewyn expose le point.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 7 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant le
mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet
«INFRASTRUCTURE – BATIMENTS & TECHNIQUES SPÉCIALES - Achat de
matériel de protection contre l'incendie , les effractions et les intrusions»;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;

                                            26
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 pour l'achat de
matériel de protection contre l'incendie , les effractions et les intrusions et de passer
les commandes auprès des adjudicataires annuels au fur et à mesure des besoins
pour une dépense estimée à 42.000,- € TVA inclus à imputer à rato de 10.000,-€ à
l'article 104/744-EQ-51/14 ; 10.000 à l'article 722/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article
731/744-EQ-51/14; 2.500,-€ à l'article 735/744-EQ-51/14 ; 2.500,-€ à l'article
751/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ à l'article 764/744-EQ-51/14 ; 2.000,-€ à l'article
871/744-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et à financer par emprunt.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 7 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN & SPECIALE TECHNIEKEN -
Aankoop van materiaal voor beveiliging tegen brand ,inbraken en indringing » ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei 2013 tot
de aankoop van materiaal voor beveiliging tegen brand ,inbraken en indringing en tot
de bestelling ervan bij de jaarlijkse aannemers naargelang de behoeften voor een
uitgave geschat op 42.000,-€ BTW inbegrepen te boeken a rato van 10.000,-€ op
artikel 104/744-EQ-51/14 ; 10.000 op artikel 722/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op artikel
731/744-EQ-51/14; 2.500,-€ op artikel 735/744-EQ-51/14 ; 2.500,-€ op artikel
751/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ op artikel 764/744-EQ-51/14 ; 2.000,-€ op artikel
871/744-EQ-51/14 van de buitengewone begroting 2013 en te financieren door een
lening.


SP 16.- Infrastructure - Bâtiments & Techniques Spéciales - Achat de matériel
  pour la rénovation des installations sanitaires - Marché Stock à imputer au
  budget extraordinaire - POUR INFORMATION . -=- Infrastructuur - Gebouwen
  & Speciale Technieken - Aankoop van materialen voor de renovatiewerken
  aan de sanitaire installaties - Bestelbonopdracht te boeken op de
  buitengewone begroting - TER INFORMATIE .



                                             27
DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 7 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant le
mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet
«INFRASTRUCTURE – BATIMENTS & TECHNIQUES SPÉCIALES - Achat de
matériel pour la rénovation des installations sanitaires »;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 pour l'achat de
matériel pour la rénovation des installations sanitaires et de passer les commandes
auprès des adjudicataires annuels au fur et à mesure des besoins pour une dépense
estimée à 60.000,- € TVA inclus à imputer à rato de 10.000,-€ à l'article 137/744-EQ-
51/14 ; 20.000 à l'article 722/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ à l'article 731/744-EQ-51/14;
5.000,-€ à l'article 735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article 751/744-EQ-51/14 ;
10.000,-€ à l'article 764/744-EQ-51/14. du budget extraordinaire 2013 et à financer
par emprunt.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;

                                            28
Gelet op de beslissing van 7 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN & SPECIALE TECHNIEKEN -
Aankoop van materialen voor de renovatiewerken aan de sanitaire installaties » ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei 2013 tot
de aankoop van materialen voor de renovatiewerken aan de sanitaire installaties en
tot de bestelling ervan bij de jaarlijkse aannemers naargelang de behoeften voor een
uitgave geschat op 60.000,-€ BTW inbegrepen te boeken a rato van 10.000,-€ op
artikel 137/744-EQ-51/14 ; 20.000 op artikel 722/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ op artikel
731/744-EQ-51/14; 5.000,-€ op artikel 735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op artikel
751/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ op artikel 764/744-EQ-51/14 van de buitengewone
begroting 2013 en te financieren door een lening.


SP 17.- Infrastructure - Bâtiments & Techniques Spéciales - Achat de matériel
  divers pour les travaux (d'entretien) aux installations de chauffage (vannes
  thermostatiques etc...)- Marché Stock à imputer au budget extraordinaire -
  POUR INFORMATION . -=- Infrastructuur - Gebouwen & Speciale Technieken
  - Aankoop van divers materiaal voor de (onderhouds)werken aan de
  verwarmingsinstallaties (thermostatische kranen etc...) - Bestelbonopdracht
  te boeken op de buitengewone begroting - TER INFORMATIE .

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 7 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant le
mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet
«INFRASTRUCTURE – BATIMENTS & TECHNIQUES SPÉCIALES - Achat de
matériel divers pour les travaux (d'entretien) aux installations de chauffage (vannes
thermostatiques etc...) »;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 pour l'achat de
matériel divers pour les travaux (d'entretien) aux installations de chauffage (vannes
thermostatiques etc...) et de passer les commandes auprès des adjudicataires
annuels au fur et à mesure des besoins pour une dépense estimée à 75.000,- € TVA
inclus à imputer à rato de 25.000,-€ à l'article 104/744-EQ-51/14 ; 25.000 à l'article

                                            29
722/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ à l'article 731/744-EQ-51/14; 5.000,-€ à l'article
735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article 751/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article
764/744-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et à financer par emprunt.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 7 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN & SPECIALE TECHNIEKEN -
Aankoop van divers materiaal voor de (onderhouds)werken aan de
verwarmingsinstallaties (thermostatische kranen etc...)» ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei 2013 tot
de aankoop van divers materiaal voor de (onderhouds)werken aan de
verwarmingsinstallaties (thermostatische kranen etc...)en tot de bestelling ervan bij de
jaarlijkse aannemers naargelang de behoeften voor een uitgave geschat op 75.000,-€
BTW inbegrepen te boeken a rato van 25.000,-€ op artikel 104/744-EQ-51/14 ;
25.000 op artikel 722/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ op artikel 731/744-EQ-51/14; 5.000,-
€ op artikel 735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op artikel 751/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op
artikel 764/744-EQ-51/14 van de buitengewone begroting 2013 en te financieren door
een lening.


SP 18.- Infrastructure - Bâtiments & Techniques Spéciales - Achat de matériel
  pour la mise en conformité - Marché Stock à imputer au budget
  extraordinaire - POUR INFORMATION . -=- Infrastructuur - Gebouwen &
  Speciale Technieken - Aankoop van materiaal voor het in overeenstemming
  brengen - Bestelbonopdracht te boeken op de buitengewone begroting -
  TER INFORMATIE .

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;

                                            30
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 7 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant le
mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet
«INFRASTRUCTURE – BATIMENTS & TECHNIQUES SPÉCIALES - Achat de
fourniture pour la mise en conformité »;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 pour l'achat de
fourniture pour la mise en conformité et de passer les commandes auprès des
adjudicataires annuels au fur et à mesure des besoins pour une dépense estimée à
40.000,- € TVA inclus à imputer à rato de 10.000,-€ à l'article 104/744-EQ-51/14 ;
10.000 à l'article 722/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article 731/744-EQ-51/14; 5.000,-€
à l'article 735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à l'article 751/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ à
l'article 764/744-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et à financer par emprunt.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 7 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN & SPECIALE TECHNIEKEN -
Aankoop van materiaal voor het in overeenstemming brengen» ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei 2013 tot
de aankoop van materiaal voor het in overeenstemming brengen en tot de bestelling

                                            31
ervan bij de jaarlijkse aannemers naargelang de behoeften voor een uitgave geschat
op 40.000,-€ BTW inbegrepen te boeken a rato van 10.000,-€ op artikel 104/744-EQ-
51/14 ; 10.000 op artikel 722/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op artikel 731/744-EQ-51/14;
5.000,-€ op artikel 735/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op artikel 751/744-EQ-51/14 ; 5.000,-
€ op artikel 764/744-EQ-51/14 van de buitengewone begroting 2013 en te financieren
door een lening.


SP 19.- Infrastructure - Bâtiments & Techniques Spéciales - Achat de fourniture
  pour travaux extraordinaires - Marché Stock à imputer au budget
  extraordinaire - POUR INFORMATION . -=- Infrastructuur - Gebouwen &
  Speciale Technieken - Aankoop van materiaal voor buitengewone werken -
  Bestelbonopdracht te boeken op de buitengewone begroting - TER
  INFORMATIE .

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 7 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant le
mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet
«INFRASTRUCTURE – BATIMENTS & TECHNIQUES SPÉCIALES - Achat de
fourniture pour travaux extraordinaires »;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 7 mai 2013 pour l'achat de
fourniture pour travaux extraordinaires et de passer les commandes auprès des
adjudicataires annuels au fur et à mesure des besoins pour une dépense estimée à
25.000,- € TVA inclus à imputer à rato de 5.000,-€ à l'article 104/744-EQ-51/14 ;
5.000,-€ à l'article 137/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ à l'article 722/744-EQ-51/14 ;
5.000,-€ à l'article 731/744-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et à financer par
emprunt.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;

                                            32
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 7 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN & SPECIALE TECHNIEKEN -
Aankoop van materiaal voor buitengewone werken» ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 7 mei 2013 tot
de aankoop van materiaal voor buitengewone werken en tot de bestelling ervan bij de
jaarlijkse aannemers naargelang de behoeften voor een uitgave geschat op 25.000,-€
BTW inbegrepen te boeken a rato van 5.000,-€ op artikel 104/744-EQ-51/14 ; 5.000,-
€ op artikel137/744-EQ-51/14 ; 10.000,-€ op artikel 722/744-EQ-51/14 ; 5.000,-€ op
artikel 731/744-EQ-51/14 van de buitengewone begroting 2013 en te financieren door
een lening.


SP 20.- Infrastructure - Bâtiments - Acquisition du matériel pour la remise en
  état de la conciergerie au CSA - Pour Information -=- Infrastructuur -
  Gebouwen - Aankoop van materiaal voor de vernieuwing van de
  conciergerie in het SAC - Ter Informatie

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 21 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant
le mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet «
INFRASTRUCTURE - BATIMENTS - Acquisition du matériel pour la remise en état de
la conciergerie au CSA »;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget

                                           33
extraordinaire pour 2013;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION:
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21 mai 2013 pour l'achat de
fourniture pour la remise en état de la conciergerie au CSA et d'acquérir le matériel
auprès des adjudicataires annuels pour une dépense globale estimée à 5.000,- € TVA
inclus à imputer à l'article 137/744-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et à
financer par emprunt.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, meerbepaald artikel 234 : vanaf nu is het College bevoegd
om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 21 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « INFRASTRUCTUUR - GEBOUWEN - Aankoop van materiaal voor de
vernieuwing van de conciergerie in het SAC» ;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
NEEMT TER INFORMATIE :
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei 2013 tot
de aankoop van materiaal voor de vernieuwing van de conciergerie in het SAC en tot
de aankoop van het materiaal bij de jaarlijkse aannemers voor een totale
gezamenlijke uitgave geschat op 5.000,-€ BTW inbegrepen te boeken op artikel
137/744-EQ-51/14 van de buitengewone begroting 2013 en te financieren door een
lening.


SP 21.- Schaerbeek Propreté & Espaces Verts - Travaux de plantations le long
  des voiries - Acquisition d’arbres pour l'avenue Milcamps - Mode de
  passation et fixation des conditions du marché – Pour information. -=-
  Schaarbeek Netheid en Groene Ruimten – Beplantingen langs de openbare
  wegen – Aankoop van bomen voor Milcampslaan - Wijze van gunnen en
  vaststelling van de opdrachtvoorwaarden – Ter informatie.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - notamment son article 17 § 2, 1 a) - relative aux

                                           34
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l'arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale ;
Vu l'ordonnance du 17 juillet 2003 de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant la
nouvelle loi communale, en particulier son article 234 : Désormais le Collège est
compétent pour approuver le mode de passation et fixer les conditions des marchés
traités par procédure négociée en application de l'article 17 § 2, 1 a) de la loi du 24
décembre 1993 précitée (marchés inférieurs à 67.000 € HTVA) lorsque la dépense
doit être imputée au budget extraordinaire. Dans ce cas le Conseil communal doit
être informé de cette décision lors de sa prochaine séance;
Vu la décision du 21 mai 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins approuvant
le mode de passation et les conditions d’un marché ayant pour objet «SCHAERBEEK
PROPRETÉ & ESPACES VERTS : Travaux de Plantations le long des voiries -
Acquisition d’arbres pour l'avenue Milcamps» tel que décrit dans le cahier spécial des
charges SCHA/EQUIP/2013/012;
Considérant que la dépense sera financée par emprunt;
Considérant que les crédits nécessaires ont été inscrits à cet effet au budget
extraordinaire pour 2013 ;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins ;
PREND POUR INFORMATION :
La décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21 mai 2013 de passer un
marché par procédure négociée sans publicité, ayant pour objet «Schaerbeek
Propreté & Espaces Verts - Travaux de plantations le long des voiries - Acquisition
d'arbres pour l'avenue Milcamps» tel que décrit dans le cahier des charges
SCHA/EQUIP/2013/012. La dépense, estimée à 45.000 € TTC sera imputée à l’article
766/734-EQ-51/14 du budget extraordinaire 2013 et financée par emprunt.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 - in het bijzonder op artikel 17§2,1a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de
overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de
concessies voor openbare werken;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest ;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die
de gemeentewet wijzigt, in het bijzondere artikel 234 : vanaf nu is het College
bevoegd om de gunningswijze en de voorwaarden vast te stellen voor opdrachten bij
onderhandelingsprocedure in toepassing van artikel 17 § 2, 1 a) van de voornoemde
wet van 24 december 1993 (opdrachten lager dan 67.000 € ZBTW) wanneer de
uitgave moet geboekt worden op de buitengewone begroting. In dit geval moet de
gemeenteraad op de hoogte worden gesteld van deze beslissing in zijn volgende
zitting;
Gelet op de beslissing van 21 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen die de gunningswijze en de voorwaarden goedkeurt voor de opdracht met
als voorwerp « Schaarbeek Netheid en Groene Ruimten – Beplantingen langs de
openbare wegen - Aankoop van bomen voor Milcampslaan» zoals beschreven in het
bestek SCHA/EQUIP/2013/012;
Overwegende dat de uitgave zal gefinancierd worden door leningen;
Overwegende dat de nodige kredieten hiervoor zijn ingeschreven op de
buitengewone begroting van 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;


                                           35
NEEMT TER INFORMATIE:
De beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei 2013 om
een opdracht te gunnen bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, met als
voorwerp « Schaarbeek Netheid en Groene Ruimten - Beplantingen langs de
openbare wegen - Aankoop van bomen voor Milcampslaan» zoals beschreven in het
bestek SCHA/EQUIP/2013/012. De uitgave, geschat op 45.000,00 € incl. BTW zal
geboekt worden op het artikel 766/734-EQ-51/14 van de buitengewone begroting
2013 en gefinancierd worden door leningen.




DÉVELOPPEMENT STRATÉGIQUE ET DURABLE -=- STRATEGISCHE EN DUURZAME
ONTWIKKELING
SP 22.- Commission Consultative de l'Environnement et de l'Aménagement du
  Territoire (CCEAT) - Composition - Approbation -=- Adviescommissie door
  het Leefmilieu en de Ruimtelijke Ordening (ALRO)- Samenstelling -
  Goedkeuring

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117 et 119 de la nouvelle loi communale;
Vu sa délibération du 24 avril 1996 adoptant le règlement de la Commission
Consultative de l’Environnement et de l’Aménagement du Territoire (CCEAT) ;
Vu l’approbation, par l’autorité de tutelle en date du 24 juin 1996, de cette délibération
;
Considérant qu’il appartiendra aux membres de la CCEAT d’avertir le Collège de leur
éventuel suppléant;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins; en séance du 21 mai 2013
;
ARRETE,
comme suit, la composition de la Commission Consultative de l’Environnement et de
l’Aménagement du Territoire :
Présidente :JODOGNE Cécile, Echevine de l’Urbanisme et de l’Environnement
(art.11)
Vice-Président: Vincent Vanhalewyn, Echevin des Travaux Publics (art.11)
Représentants politiques, sur base des réponses obtenues de la part des chefs de
groupe, rappel art. 5b « maximum 1 délégué pour 4 élus de chaque groupe politique
représenté au conseil communal. »:
 LB :                 Philippe Van Cleemputte
                     Edouard Desmed
                     Georges Chantraine
                     Christobal de Jamblinne
Ecolo :              Claude Adriaen
CdH :                Thomas Eskens
PS :                 Laurent Rouard
                     Michel Cuvelier
                     Jean-Claude Van Soest
MR :                Véronique Devos
Nombre total de représentants politiques :10




                                             36
Représentants d’organisations ayant l’Environnement / l’Aménagement du Territoire
dans leurs préoccupations :
Patris asbl :                                                   Jo Wachsberg
Front commun de Groupement de                                        Luc Degraer
Défense de la Nature asbl :
GRACQ :                                                              Renaud De
                                                                     Backer
Nombre total de représentants d’association : 3
Représentants de Comités de Quartier :
Comité Terdelt – Olivier Xhonneux
         Comité Coteaux-Kessels-Fiers – Anne-Françoise Lenoir
         Comité De Latour et cie – Jean-Pierre Vantighem
         Comité Pelletier – Michel Lefébure
         Comité Carrefour en fête (Cible-Artan-Vinçotte) – Sandrine Hallet
         Comité Milcamps – Gauthier de Crombrugghe
         Comité Voltaire-Eenens-Metsys – Michel Robberechts
         Comité Le Village/Het Dorp - Myriam Paklons
Nombre total de représentants de Comités de quartier : 8
Nombre total de membres effectifs de la CCEAT : 19 (23)
A titre d’expert et avec voix consultative (art. 5d) :
- Mme Mulders, service Eco-conseil et secrétaire de la CCEAT
- M. Velghe, service Mobilité
- M. Lassance, service Infrastructure
- M. Durieux, service Emploi-Europe
Nombre total de participants : 23(27)

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de artikelen 117 en 119 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op zijn beraadslaging van 24 april 1996 waarbij het reglement van de
Adviescommissie voor het Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening (ALRO) aangenomen
werd;
Gelet op de goedkeuring van deze beraadslaging door de toezicht overheid op datum
van 24 juni 1996 ;
Overwegende dat het tot de leden van de ALRO behoort het College te verwittigen
van hun eventuele plaatsvervanger. ;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen; in zitting van 21 mei
2013;
BESLUIT
de samenstelling van de Adviescommissie voor het Leefmilieu en Ruimtelijke
Ordening als volgt te bepalen :
Voorzitter:JODOGNE Cécile, Schepen van Stedenbouw en Leefmilieu (art.11)
Ondervoorzitter: Vincent Vanhalewyn, Schepen van Openbare Werken (art.11)
Vertegenwoordigers van politieke partijen :art. 5 b «ten hoogste één afgevaardigde
per 4 verkozenenvan elke politieke strekking vertegenwoordigd in de
Gemeenteraad»:
 LB :                Philippe Van Cleemputte
                     Edouard Desmed
                     Georges Chantraine
                     Christobal de Jamblinne
Ecolo :              Claude Adriaen
CdH :                Thomas Eskens
PS :                 Laurent Rouard
                     Michel Cuvelier
                     Jean-Claude Van Soest



                                            37
 MR :                 Véronique Devos
Totaal aantal politieke vertegenwoordigers: 10
Vertegenwoordigers van organisaties die actief zijn op het vlak van leefmilieu in de
breedste zin van het woord en /of op het vlak van ruimtelijke ordening:
 Patris asbl :                                                      Jo Wachsberg
Front commun de Groupement de                                       Luc Degraer
Défense de la Nature asbl :
GRACQ :                                                             Renaud De
                                                                    Backer
Totaal aantal verenigingsleden : 3
Vertegenwoordigers van wijkcomités:
Comité Terdelt – Olivier Xhonneux
       Comité Coteaux-Kessels-Fiers – Anne-Françoise Lenoir
       Comité De Latour et cie – Jean-Pierre Vantighem
       Comité Pelletier – Michel Lefébure
       Comité Carrefour en fête (Cible-Artan-Vinçotte) – Sandrine Hallet
       Comité Milcamps – Gauthier de Crombrugghe
       Comité Voltaire-Eenens-Metsys – Michel Robberechts
       Comité Le Village/Het Dorp - Myriam Paklons
Totaal aantal vertegenwoordigers van wijkcomités: 8
Totaal aantal werkende leden ALRO: 19 (23)
In hoedanigheid van deskundige en met raadgevende stem, de volgende
gemeenteambtenaren(art.5 d):
- Mme Mulders, Dienst Milieuraadgeving en secretariaat van ALRO
- M. Velghe, Dienst Mobiliteit
- M. Lassance, Dienst Infrastructuur
- M. Durieux, Dienst Tewerkstelling- Europa
Totaal aantal deelnemers : 23(27)



                                     **
   Monsieur Bouhjar et Monsieur Özkara quittent temporairement la séance -=-
     De heer Bouhjar en de heer Özkara verlaten tijdelijk de vergadering.
                                     **



Mobilité -=- Mobiliteit
SP 23.- Projet de Plan Régional de Politique du Stationnement -=- Ontwerp van
  het Regionaal plan aangaande de Parkeerpolitiek

      Monsieur Grimberghs expose le point.
      Monsieur Goldstein, Monsieur Nimal, Monsieur Verzin, Monsieur Gilles,
      Monsieur Sag et Monsieur Bernard interviennent.
      Monsieur Grimberghs et Monsieur le Bourgmestre répondent.

                                             ***

      Monsieur Le Bourgmestre expose les amendements de Monsieur Verzin.
      Amendement 1: au point 1p3 ajouter après "nous proposons que le plan
      prévoit des facilités de stationnement pour les bruxellois", la phrase "et
      notamment le stationnement gratuit pour tous les bruxellois, détenteurs
      d’une carte riverain, en zone bleue"
            Amendement rejeté par 2 pour, 39 non et 1 abstention

      Amendement 2: au point 2 : ajouter en fin de paragraphe "pour ce qui
      concerne les détenteurs d'une carte de riverain, ils pourront se garer
      dans toutes les zones de leur commune situées en zone bleue"
            Amendement rejeté par 12 pour, 29 non et 1 abstention



                                           38
      Amendement 3: ajouter en conclusions : "pour toutes les raisons qui
      précèdent la commune de Schaerbeek ne peut approuver le projet de
      plan régional qui lui est soumis, elle rend un avis défavorable, demande
      explicitement à la Région de revoir son projet et de lui resoumettre un
      nouveau projet dûment amendé conformément à ses remarques".
            Amendement rejeté par 2 pour, 39 non et 1 abstention


                                    **
Monsieur Bouhjar entre en séance -=- De heer Bouhjar treedt ter vergadering.
                                    **


DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 40 voix contre 3 et 0 abstention(s). -=- Besloten, met 40 stem(men) tegen
3 en 0 onthouding(en).

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                     Décidé, par 40 voix contre 3 et 0 abstention(s).

Vu le Projet de Plan Régional de Politique de Stationnement arrêté par le
Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale en date du 22.12.2012 ;
Vu la demande d'avis adressée au sujet dudit projet de plan à toutes les communes
de la Région de
Bruxelles-Capitale par ladite Région ;
Vu les avis rendus et le rapport de l’enquête publique du projet de plan transmis par
la Région en date du 28 mars 2013 ;
Vu la participation fort active des Schaerbeekois à l’occasion de cette enquête
publique régionale ;
Vu l’avis d’initiative déposé dans le cadre de l’enquête publique par le Forum des
Comités de Quartiers de Schaerbeek,
Vu les interpellations citoyennes développées lors des Conseils Communaux du 24
avril et du 29 mai derniers ;
Considérant que la politique de stationnement doit en priorité viser à décourager le
navetteur (extérieur à la région) par rapport au bruxellois ;
Considérant que dans le cadre de l’enquête publique, plus de la moitié des avis
exprimés (57%) a porté principalement sur les cartes de dérogation (32%) et la zone
réglementée (27%),
Le Conseil communal approuve la volonté d'harmoniser les politiques de
stationnement actuellement en vigueur dans les 19 communes dans le respect des
spécificités des quartiers et de simplifier les règles afin de donner plus de lisibilité aux
tarifs du stationnement en voirie dans notre région.
Conformément au projet de plan, la commune n'admettra aucune suppression de
place de parking en voirie publique sans créer une compensation équivalente hors
voirie.
La Commune de Schaerbeek s’étonne que le projet de plan régional fixe, dans son
volet règlementaire, des règles de principe sur l’évolution du nombre de place de
stationnement sans disposer d’un cadastre précis de la situation existante. Elle
considère qu’il n’est pas possible que le plan soit définitivement arrêté sans disposer
de ce comptage. Elle demande à être informée des résultats des études en cours et
des projections sur l’évolution du nombre de places sur son territoire en cas
d’application des règles énoncées dans le projet de plan. Elle s’étonne aussi que la
Région ne prévoie aucune possibilité de relever le nombre de places de
stationnement à l’occasion de l’urbanisation des ZIR et de la ZIRAD prévues dans le
PRAS et des Zones Leviers prévues dans le PRD et ne tienne aucun compte des
évolutions démographiques annoncées.
De même, elle s’interroge sur la pertinence de voir imposé :
- que toute nouvelle place en voirie doit être soit réservée, soit en zone rouge;
- que tout nouvel équipement sur voirie (box vélo, emplacements motos, voitures
partagées, stations de vélo partagés, emplacement taxis…) soit réalisé en
remplacement de places de stationnement automobiles, sauf impossibilité justifiée
auprès de l’Agence du stationnement »

                                              39
- que tout aménagement pour les deux-roues motorisés doit être implanté à la place
de stationnements automobiles.
La commune de Schaerbeek estime que le PRPS doit adoucir sa contrainte de
réduction du nombre de place de stationnement dans les communes qui en comptent
déjà le moins par habitant
Si la commune se félicite de l’intention annoncée d’une augmentation du nombre de
places hors voirie, notamment par la création de « parkings riverains ou de proximité
», elle souhaite que les délais et les moyens soient clairement définis pour mettre en
œuvre cet objectif.
L’application stricte de l’article 24 du code de la route prévue à la page 38 du PRPS
ne semble pas compatible avec les latitudes prévues dans le code et pourrait réduire
notablement le nombre de places en voirie.
La commune de Schaerbeek constate que la pression du stationnement s’exerce sur
son territoire, plus encore en soirée qu’en journée (bien que cela dépende des
quartiers) et que le plan régional n’offre aucune réelle perspective de solutions pour
le confort de stationnement nocturne des habitants qui rentrent le soir de leurs
activités professionnelles.
Ainsi, il n’existe dans le plan aucune mesure qui invite les entreprises à proposer
l’accès aux riverains des places de stationnement de l’entreprise ou des surfaces
commerciales.
De même le plan ne propose pas de mesure cohérente pour réglementer le
stationnement-ventouse en soirée dans les quartiers (presque tous les quartiers de
Schaerbeek sont frappés par ce phénomène). A l’instar d’autres villes, il est
souhaitable de réglementer le stationnement en soirée.
La commune élaborera son plan de stationnement au regard des principes du plan
régional moyennant l'incorporation des remarques et suggestions suivantes :
     1. La Commune de Schaerbeek s’étonne que le projet de plan régional n’opère
          pas de manière significative de distinction entre le navetteur (extérieur à la
          Région) et le Bruxelloisqui se déplace en voiture dans sa région. Ainsi, nous
          proposons que le plan prévoie des facilités de stationnement (tarif, ...) pour
          les Bruxellois.
     2. La délimitation des zones de validité des cartes de dérogation de
          riveraindevrait être fixée dans les plans communaux avec plus de souplesse.
          En particulier la référence aux 118 quartiers ne nous semble pas la plus
          pertinente tant par la taille de ceux-ci que par leur caractère insuffisamment «
          lisible » pour le public. Il conviendrait de permettre aux communes de définir
          elle-même l’étendue des secteurs concernés par la règlementation dans les
          limites des frontières communales afin, notamment, de tenir compte des
          réalités de terrain. Cette remarque vaut également pour la révision des
          zones. A noter que pour assurer le contrôle, il faudra une base de données
          au niveau de la Région afin de permettre la mise en œuvre de la disposition
          du plan qui prévoit qu’un riverain pourra se garer dans sa zone et dans les
          zones limitrophes.
     3. Afin de faciliter la vie aux Bruxellois, il conviendra de permettre à tout titulaire
          d’une carte de riverain de requalifier celle-ci en fonction de ses besoins.
          Ainsi, à titre d’exemple, tout riverain bruxellois pourrait bénéficier d’un tarif
          préférentiel dès qu’il a besoin de plusieurs cartes (carte de riverain, carte
          d’indépendant, carte d’intervention, etc.).
     4. La carte pour prestataires de soinsurgents doit être étendue à l'ensemble des
          professions médicales, paramédicales, titulaires d'un numéro d'inscription
          INAMI (kinésithérapeutes, infirmiers, etc.), aux vétérinaires ainsi qu’aux
          services à domicile aux personnes (service de repas, C.P.A.S., etc.). La carte
          pour prestataires ne doit pas être limitée aux soins urgents mais à tous les
          soins médicaux et non médicaux. En effet, dans le cadre des politiques visant
          à encourager au maximum le maintien à domicile, il convient de favoriser
          l'organisation des soins à domicile. La durée maximale de la carte doit être
          fixée à deux heures au lieu d’une heure. Un contrôle strict permettra d’éviter
          les abus.
     5. Si la Région maintient sa volonté de découper les territoires communaux en
          une multiplicité de zones de stationnement distinctes, il lui faudra définir une
          nouvelle catégorie de cartes de stationnement donnant accès à l’ensemble
          des zones d’un territoire communal (communes, CPAS, SISP, ...) pour les
          véhicules des services communaux.


                                              40
6. La carte pour les établissements d'enseignement et les crèches publiquesdoit
    être élargie à tout milieu d’accueil qui applique des tarifs liés au revenu ainsi
    qu’à tout établissement de proximité d’utilité publique qui bénéficie de
    l’exonération au précompte immobilier. Il convient aussi prévoir les situations
    d’enseignants prestant dans plus d’une école ou en soirée.
7. La nouvelle Règlementation en matière de permis d’environnement contraint
    les entreprises à transformer drastiquement leurs places de parkings
    souterrainsen parkings publics. A défaut, les entreprises devront payer une
    taxe de 400 euros/an par place lors du renouvellement du permis
    d’exploitation. Or, le plan de stationnement ne résout aucunement le
    problème du manque de places en soirée. Il faudrait donc permettre à
    l’entreprise d’anticiper cette contrainte en lui offrant la possibilité d’ouvrir ses
    parkings avant la demande de renouvellement du permis. Pour convaincre
    les entreprises de procéder de la sorte, la Région devrait adapter sa
    règlementation en offrant un incitant aux entreprises qui participe à un
    élargissement de l’offre de stationnement hors voirie.
8. En ce qui concerne le stationnement en voirie des poids-lourds (+3,5 T) et
    autobus, le plan ne prévoit pas de protection suffisante des zones
    résidentielles. En outre, l’objectif de consacrer 18% du linéaire de voirie pour
    les poids-lourds est beaucoup trop élevé : il faut encourager le stationnement
    hors voirie des véhicules utilitaires. Un règlement pour le stationnement des
    poids-lourds s’impose. Ce règlement pourrait prévoir que seuls les poids-
    lourds disposant d’une carte de stationnement pourront se garer sur le
    territoire de la Région de Bruxelles-Capitale ; que cette carte de
    stationnement ne sera valable que dans certaines zones fixes affectées à cet
    effet; que la dite carte de stationnement sera valable de jour comme de nuit ;
    que le nombre de cartes délivrées ne dépassera pas le nombre de places
    disponibles. Nous proposons de fixer le tarif des cartes à 300€/ mois et
    3.000€/an et celui des redevances (qui devront être payée par ceux qui ne
    bénéficient pas de carte d’abonnement) à 100€/demi-journée.
9. L’ordonnance doit être réformée sur la question de l’uniformité des tarifs et
    des redevances sur le territoire. En effet, la rareté relative du stationnement
    n’est pas identique sur tout le territoire régional (voir tableau ci-dessous) ; il
    est donc inapproprié de ne prévoir qu’un seul tarif de stationnement (par type
    de zone ou par type de carte) ou un seul tarif pour les cartes à travers le
    territoire régional. La Région doit s’inspirer de l’organisation mise en place à
    Amsterdam, où les règles et tarifs de stationnement sont d’autant plus stricts
    et élevés que l’on s’approche du centre dense de la ville (trois zones
    organisées en anneaux concentriques depuis le centre), par exemple en
    s’inspirant des zones A, B et C d’accessibilité en transports en commun
    prévues dans le RRU.
10. En ce qui concerne la zone vertenous préconisons la possibilité d’une
    limitation horaire fixée à maximum 4 heures.
11. En ce qui concerne les personnes handicapées, le plan devra clarifier les
    modalités qui régissent le stationnement en zones payantes hors des places
    réservées des détenteurs de carte pour personnes handicapées.
12. Le Conseil communal ne peut accepter que le financement de l’Agence de
    stationnementsoit réalisé sur base des recettes perçues par les communes
    sans prendre en compte leur investissement dans la politique de
    stationnement ni la tarification différentiée qui en résulte.
13. Le Conseil regrette que le PPRS ne prévoie guère de mesures assurant le
    paiement des rétributions pour les plaques étrangèreset rappelle que la
    Commune de Schaerbeek a adopté un règlement, annulé par la tutelle, en
    vue de procéder à l’utilisation de sabots pour contraindre les titulaires de
    plaques étrangères à s’acquitter de leur redevance.
14. Le Conseil communal souhaite attirer l’attention sur l’incohérence entre les
    tarifs prévus pour la carte de dérogation de riverain et ceux relatifs à la carte
    de riverain temporaire. Il souligne également la nécessité de pouvoir délivrer
    une carte de riverain aux résidants qui payent la taxe sur la seconde
    résidence ou la taxe sur les kots.



                                          41
    15. En matière de signalisation informative, afin d'éviter de devoir multiplier de
        nombreuses plaques de rappel au sein même des zones, le Conseil
        communal propose de marquer tous les fûts des mâts de signalisation, de
        bagues de couleur qui informeraient le conducteur du type de zone dans
        laquelle il gare son véhicule.
    16. Un soutien doit être apporté aux communes qui favorisent les mesures en
        vue de faciliter les mesures alternatives de stationnement.Il peut s'agir d'un
        soutien financé par la Région pour compenser, par exemple, les taxes qui
        seraient supprimées en matière de parking pour les opérateurs qui visent à
        optimiser les emplacements hors voiries (bureaux, grandes surfaces, cours
        d'écoles, parkings souterrains ...) en les mettant à disposition des riverains
        moyennant des dispositifs spécifiques.
    17. En ce qui concerne les livraisons, il conviendrait également de systématiser
        les zones ponctuelles de stationnement payantes (zones jaunes)

                               DE GEMEENTERAAD
              Besloten, met 40 stem(men) tegen 3 en 0 onthouding(en).

Gelet op het ontwerp van Gewestelijk Parkeerbeleidsplan, verordend door de
Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 22.12.2012;
Gelet op de vraag aan alle gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(hierna “het Gewest” genoemd) om een advies uit te brengen over bovenvermeld
ontwerpplan;
Gelet op de geleverde adviezen en het verslag van het openbaar onderzoek van het
ontwerpplan, overgemaakt door het Gewest op 28 maart 2013;
Gelet op de zeer actieve deelname van de Schaarbeekse bevolking aan dit
gewestelijk openbaar onderzoek;
Gelet op het initiatiefadvies dat is ingediend door het Forum van de Wijkcomités van
Schaarbeek in het kader van het openbaar onderzoek;
Gelet op de interpellaties van de bevolking tijdens de gemeenteraden van 24 april en
29 mei;
Overwegende dat het doel van het parkeerbeleid in de eerste plaats het ontmoedigen
moet zijn van de pendelaar (van buiten het Gewest) ten opzichte van de Brusselaar;
Overwegende dat in het kader van het openbaar onderzoek meer dan de helft van de
gegeven adviezen (57%) voornamelijk betrekking had op de vrijstellingskaarten
(32%) en de gereglementeerde zone (27%),
Keurt de gemeenteraad het streven naar harmonisatie van het parkeerbeleid in de 19
gemeenten goed, waarbij de specifieke kenmerken van de wijken in acht moeten
worden genomen en de regels vereenvoudigd moeten worden teneinde de
parkeertarieven op de openbare weg in ons gewest leesbaarder te maken.
De gemeente Schaarbeek zal niet toestaan dat er parkeerplaatsen op de openbare
weg verdwijnen zonder dat dit equivalent gecompenseerd wordt buiten de openbare
weg.
De gemeente Schaarbeek verbaast zich erover dat in het reglementaire luik van het
ontwerp van gewestelijk plan principiële regels zijn vastgelegd over de evolutie van
het aantal parkeerplaatsen zonder over een nauwkeurig kadaster van de bestaande
situatie te beschikken. Zij acht een definitieve goedkeuring van het plan niet mogelijk
zonder over deze telling te beschikken. Zij vraagt om geïnformeerd te worden over de
resultaten van de lopende studies en over de prognoses in verband met de evolutie
van het aantal parkeerplaatsen op haar grondgebied in geval van toepassing van de
in het ontwerpplan uiteengezette regels. Het verbaast haar ook dat het Gewest geen
enkele mogelijkheid heeft voorzien om het aantal parkeerplaatsen te verhogen ter
gelegenheid van de verstedelijking van de GGB's en GGBUA's, bepaald in het GBP,
en van de hefboomzones, bepaald in het GewOP, en dat het geen rekening heeft
gehouden met de verwachte demografische veranderingen.
De gemeente heeft ook vragen bij de relevantie van de volgende verplichtingen:
- iedere nieuwe parkeerplaats op de openbare weg moet ofwel voorbehouden zijn
ofwel zich in een rode zone bevinden;
- iedere nieuwe uitrusting op de weg (fietsbox, motorparkeerplaatsen, autodelen,
gedeelde fietsenstallingen, taxiparkeerplaatsen,...) moet ter vervanging komen van
autoparkeerplaatsen, tenzij de onmogelijkheid hiervan is aangetoond bij het
Parkeeragentschap;
- iedere inrichting voor motorrijwielen moet tot stand komen op autoparkeerplaatsen.

                                            42
De gemeente Schaarbeek meent dat het GPBP de verplichting om het aantal
parkeerplaatsen te verminderen moet afzwakken in gemeenten die al de minste
parkeerplaatsen per inwoner tellen.
De gemeente verheugt zich weliswaar over de aangekondigde intentie om het aantal
plaatsen buiten de openbare weg te verhogen, onder meer door de aanleg van
bewonersparkings, buurtparkings en transitparkings, maar vraagt dat de termijnen en
middelen duidelijk gedefinieerd worden om dit doel te bereiken.
De strikte toepassing van artikel 24 van het verkeersreglement op bladzijde 38 van
het GPBP lijkt niet verenigbaar met de speelruimte die in het reglement gegeven
wordt en kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal parkeerplaatsen
op de openbare weg.
De gemeente Schaarbeek stelt vast dat de parkeerdruk op haar grondgebied 's
avonds nog groter is dan overdag (afhankelijk van de wijk) en dat het gewestelijk plan
geen reëel uitzicht biedt op een oplossing voor het nachtelijk parkeercomfort van de
bewoners die 's avonds thuiskomen van hun werk.
Zo is er in het plan geen enkele maatregel opgenomen die de bedrijven uitnodigt om
de parkeerplaatsen van bedrijven of handelszaken open te stellen voor de bewoners.
Ook bevat het plan geen coherente maatregelen om lang parkeren 's avonds in de
wijken te reglementeren (bijna alle Schaarbeekse wijken worden door dit verschijnsel
getroffen). Het is wenselijk om net als in andere steden avondparkeren te
reglementeren.
De gemeente zal haar parkeerplan opstellen volgens de principes van het gewestelijk
plan, mits de volgende opmerkingen en suggesties erin worden opgenomen:
    1. De gemeente Schaarbeek verbaast zich erover dat het ontwerp van
         gewestelijk plan geen beduidend onderscheid maakt tussen de pendelaar
         (van buiten het Gewest) en de Brusselaardie zich met de auto in zijn gewest
         verplaatst. Zo stellen wij voor om in het plan parkeerfaciliteiten op te nemen
         (tarief,...) voor de Brusselaars.
    2. De afbakening van de zones waar de vrijstellingskaarten van de bewoners
         geldig zijnzou soepeler moeten worden vastgelegd in de gemeentelijke
         plannen. Vooral de verwijzing naar 118 wijken lijkt ons niet aangewezen,
         zowel vanwege de grootte van deze wijken als door het feit dat ze
         onvoldoende "leesbaar" zijn voor het publiek. De gemeenten zouden zelf
         moeten kunnen beslissen welke sectoren in aanmerking komen voor de
         reglementering binnen de gemeentelijke grenzen, teneinde onder meer
         rekening te houden met de werkelijke situatie. Deze opmerking geldt ook
         voor de herziening van de zones. Om controle te kunnen uitoefenen, moet op
         gewestelijk niveau een databank worden aangelegd met het oog op de
         uitvoering van de bepaling in het plan die stelt dat een bewoner mag
         parkeren in zijn eigen zone en in de naburige zones.
    3. Om het de Brusselaars gemakkelijk te maken, moet iedere houder van een
         bewonerskaart de kans krijgen om deze te herkwalificeren volgens zijn of
         haar behoeften. Zo zou iedere inwoner van Brussel bijvoorbeeld een
         gunsttarief kunnen genieten wanneer hij meerdere kaarten nodig heeft
         (bewonerskaart, zelfstandigenkaart, interventiekaart enz.).
    4. De kaart voor spoedhulpverlenersmoet uitgebreid worden tot alle medische
         en paramedische beroepen, houders van een RIZIV-inschrijvingsnummer
         (kinesitherapeuten, verpleegkundigen enz.), dierenartsen en
         thuishulpdiensten (maaltijddienst, OCMW enz.). De kaart voor hulpverleners
         mag niet beperkt zijn tot spoedhulp maar moet gelden voor alle medische en
         niet-medische verzorging. In het kader van het beleid om mensen zolang
         mogelijk thuis te houden, moet het organiseren van thuishulp bevorderd
         worden. De maximumduur van de kaart moet twee uur bedragen in plaats
         van een uur. Een strikte controle moet misbruik vermijden.
    5. Als het Gewest vasthoudt aan zijn wens om de gemeentelijke grondgebieden
         op te splitsen in veel afzonderlijke parkeerzones, moet het een nieuwe
         categorie parkeerkaarten invoeren, die toegang geeft tot alle zones van een
         gemeentelijk grondgebied (gemeenten, OCMW, OVM ...), voor de voertuigen
         van lokale openbare diensten.
    6. De kaart voor onderwijsinstellingen en openbare crèchesmoet uitgebreid
         worden tot alle onthaalstructuren die inkomensgebonden tarieven toepassen
         en tot alle plaatselijke instellingen van openbaar nut die vrijgesteld zijn van
         onroerende voorheffing. Ook moet rekening worden gehouden met
         leerkrachten die in meer dan één school werken of die avondles geven.

                                            43
7. De nieuwe regeling op het gebied van milieuvergunningen verplicht bedrijven
    om hun parkings buiten de openbare weg en voornamelijk ondergrondse
    parkingsdrastisch om te bouwen tot openbare parkings. Doen ze dat niet, dan
    moeten ze bij de vernieuwing van hun exploitatievergunning een taks van 400
    euro per jaar en per parkeerplaats betalen. Het parkeerplan lost het probleem
    van het plaatsgebrek 's avonds echter helemaal niet op. Bedrijven zouden
    dus op deze verplichting moeten kunnen anticiperen door de gelegenheid te
    krijgen die parkings open te stellen vóór de aanvraag tot vernieuwing van de
    vergunning. Om bedrijven, kantoren en handelszaken voor deze werkwijze te
    winnen, zou het Gewest zijn reglementering moeten aanpassen en
    stimuleringsmaatregelen aanbieden aan bedrijven die het parkeeraanbod
    buiten de openbare weg helpen uitbreiden.
8. Wat het parkeren van vrachtwagens (+ 3,5 T) en bussen op de openbare
    wegbetreft, voorziet het plan niet in voldoende bescherming voor de
    residentiële zones. Bovendien is het overdreven om 18% van de
    parkeergelegenheid langs de openbare weg voor te behouden aan
    vrachtwagens: voor nutsvoertuigen moet parkeren buiten de openbare weg
    worden aangemoedigd. Er is dan ook een parkeerreglement voor
    vrachtwagens nodig. Dit reglement zou kunnen bepalen dat enkel
    vrachtwagens met een parkeerkaart op het grondgebied van het Brussels
    Hoofdstedelijk Gewest mogen parkeren; dat voormelde parkeerkaart zowel 's
    nachts als overdag geldig is. Wij stellen voor om het kaarttarief vast te leggen
    op 300 euro per maand en 3.000 euro per jaar en een parkeerretributie (te
    betalen door wie geen abonnementskaart heeft) van 100 euro per halve dag
    aan te rekenen.
9. De verordening moet aangepast worden op het vlak van eenvormigheid van
    de tarieven en retributies op het grondgebied. De relatieve parkeerschaarste
    is namelijk niet gelijkmatig verdeeld over het hele gewestelijke grondgebied
    (zie onderstaande tabel); het is dus niet aangewezen om een enkel
    parkeertarief (per type zone of per type kaart) of een enkel kaarttarief te
    hanteren voor het hele gewestelijke grondgebied. Het Gewest moet inspiratie
    zoeken in Amsterdam, waar de parkeerregels en -tarieven strenger en hoger
    worden naarmate men het dichtbevolkte centrum van de stad nadert (drie
    zones, georganiseerd in concentrische cirkels rond het centrum), en kan zich
    daarbij bijvoorbeeld baseren op de zones A, B en C voor de bereikbaarheid
    met het openbaar vervoer, zoals vastgelegd in de GSV.
10. In de groene zonestellen we voor om de maximumduur te kunnen beperken
    tot 4 uur .
11. Voor mindervalidenmoet het plan duidelijk maken welke voorwaarden van
    toepassing zijn op parkeren in betaalzones buiten de parkeerplaatsen voor
    houders van een gehandicaptenkaart.
12. De gemeenteraad kan niet aanvaarden dat het
    Parkeeragentschapgefinancierd wordt met de ontvangsten van de
    gemeenten, zonder rekening te houden met hun investering in het
    parkeerbeleid of met de gedifferentieerde tarifering die hiervan het resultaat
    is.
13. De gemeenteraad betreurt dat het Gewestelijk Parkeerbeleidsplan nauwelijks
    maatregelen bevat om de retributie te innen voor buitenlandse
    nummerplatenen herinnert eraan dat de gemeente Schaarbeek een
    reglement heeft goedgekeurd - vernietigd door de toezichthoudende instantie
    -, om parkeerklemmen te gebruiken en op die manier houders van een
    buitenlandse nummerplaat te verplichten hun retributie te betalen.
14. De gemeenteraad wil de aandacht vestigen op de incoherentie tussen de
    geplande tarieven voor de vrijstellingskaart van de bewoners en die van de
    tijdelijke bewonerskaart. Hij onderstreept ook dat een bewonerskaart moet
    kunnen worden afgeleverd aan bewoners die de tweede verblijfstaks of
    kottaks betalen.
15. Wat de signalisatiebetreft stelt de gemeenteraad voor om - teneinde het
    plaatsen van talrijke borden in de zones zelf te vermijden -, de palen van de
    signalisatieborden van een gekleurde ring te voorzien zodat de bestuurder
    weet in welk type zone hij zijn voertuig parkeert.




                                        44
    16. Gemeenten die maatregelen nemen om alternatief parkeren te
        vergemakkelijken moeten gesteund worden.Dit kan in de vorm van financiële
        steun van het Gewest, bijvoorbeeld om het verlies aan parkeertaks te
        compenseren voor operatoren die de parkeergelegenheid buiten de
        openbare weg (kantoren, supermarkten, ondergrondse parkings,...) willen
        optimaliseren door ze ter beschikking te stellen van de bewoners na de
        uitvoering van specifieke voorzieningen.
    17. Ook voor leveringenzou systematisch gebruik moeten worden gemaakt van
        specifieke zones waar betaald parkeren geldt (gele zones).



                                    **
 Monsieur Ozkara entre en séance -=- De heer Özkara treedt ter vergadering.
                                    **



SERVICES GÉNÉRAUX -=- ALGEMENE ZAKEN
Affaires juridiques -=- Juridische Zaken
SP 24.- Aff. c/ Etat Belge, SPF Aff. Intér. (représenté par le Min. des Aff. Intér.)
   (requérant) - Taxe sur les surfaces de bureaux, exercice 2010 (art. du rôle:
   365 - lieu d'imposition: r. Gaucheret, 92-94 à 1030 Schaerbeek - montant:
   94.601,60 EUR) -=- Ged. t/ Belg. Staat, FOD Binnenl. Z. (vertegenwoordigd
   door de Min. van Binnenl. Z.) (verzoekster) – Belasting op de
   kantooroppervlakten, dienstj. 2010 (kohierart.: 365 – plaats van aanslag:
   Gaucheretstr., 92-94 te 1030 Schaarbeek - bedrag: 94.601,60 EUR)

      Monsieur de Beauffort et Monsieur Goldstein interviennent.
      Monsieur le Bourgmestre répond.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 123-8° et 270 de la Nouvelle loi communale;
Considérant que le Tribunal de 1ère instance de Bruxelles – 33ème chambre, par
jugement rendu le 29 mars 2013 dans ladite affaire “ETAT BELGE, SPF Affaires
Intérieures(représenté par le Ministre des Affaires Intérieures) (requérant) contre
Commune de Schaerbeek(défenderesse)” ayant pour objet la taxe communale sur
les surfaces de bureaux, enrôlée pour l’exercice d’imposition 2010 (article du rôle:
000365 – lieu d’imposition: rue Gaucheret, 92-94 à 1030 Schaerbeek – montant:
94.601,60 EUR), a déclaré l’action du requérant recevable et fondée dans la mesure
suivante: - la décision contestée du Collège des Bourgmestre et Echevinsdu
18/10/2011 est annulée ainsi que la cotisation à la taxe établie dans le chef du
requérant; - la Communeest condamnée pour autant que de besoin à rembourser au
requérant les montants éventuellement payés en exécution de cette taxe ou les
paiements retenus, plus les intérêts moratoires (…); - la Communeest condamnée
(…) au paiement des dépens liquidés dans le chef du requérant à 3.300,00 EUR à
titre d’indemnité de procédure (montant de base);
Considérant que le Tribunaljuge, au fond, en ce qui concerne la violation
supposéede l’obligation de motivation matérielleet la violation supposéedu principe
(constitutionnel) d’égalitépar le règlement-taxe appliqué (adopté en séance publique
du Conseil communal du 17/12/2008), comme suit (résumé):
(…)
Le règlement-taxe présentement appliqué établit une taxe sur les surfaces de
bureaux sur le territoire de la Commune.
Le but de la taxe est manifestement de nature purement généralement budgétaire,
puisque dans la partie “considérant” du règlement-taxe la situation financière de la
Commune est expressément mentionnée (“Vu la situation financière de la
Commune”) et il n’y est donné aucune autre justification.

                                           45
La nature et le but de la taxe doivent ressortir du règlement-taxe ou du dossier
administratif, ce qui répond à la condition d’une obligation de motivation matérielle
(…).
La motivation budgétaire (évidente) de la taxe ne constitue pas en soi une motivation
décisive, pour instaurer une taxe à l’égard d’une catégorie spécifique déterminée de
redevables. Il n’existe en effet pas de rapport raisonnable entre d’une part la nature
de la base taxable (à savoir, le fait de bâtir ou de transformer des constructions pour
lesquelles un permis de bâtir préalable est requis en application des lois d’urbanisme)
et d’autre part le but du règlement-taxe (dans cette nature purement budgétaire). Il n’y
a aucune justification de pourquoi seuls les titulaires d’un permis de bâtir au sens de
l’article 2 du règlement-taxe sont visés (…).
En bref: une motivation purement budgétaire du règlement-taxe n’est pas une
motivation décisive, pour viser une catégorie déterminée de redevables. L’exigence
qu’une motivation matérielle – éventuellement sommaire – puisse être déduite du
règlement-taxe ou du dossier administratif, est précisément voulue pour permettre un
contrôle objectif du règlement-taxe par les Cours et Tribunaux. (…).
Le règlement-taxe viole donc, notamment à la lumière de sa motivation matérielle
restreinte, le principe d’égalité. Le règlement-taxe faisant l’objet de la discussion doit
par conséquent être laissé sans application sur base de l’article 159 de la
Constitution coordonnée. La décision contestée et la cotisation litigieuse manquent,
par suite, de fondement (traduction libre);
Considérant que le Tribunalsuit, par cette décision, une jurisprudence habituelle des
Chambres fiscales néerlandophones, selon laquelle le règlement-taxe est illégal et
la cotisation litigieuse ne peut donc être établie valablement sur cette base, parce que
ce règlement-taxe viole le principe d’égalité et l’obligation de motivation matérielle;
que la 33ème chambre fiscale(néerlandophone) du Tribunala notamment
prononcé deux jugements identiques(basés sur les mêmes motifs), le 29 mai 2012,
dans lesdites affaires suivantes:
- Ged. t/ V.R.T.(verzoekster) – Belasting op de kantooroppervlakten, dienstjaar 2008
(kohierartikel: 000411 – plaats van aanslag: Auguste Reyerslaan, 52 te 1030
Schaarbeek – bedrag: 3.494.124,00 EUR) (A.R. 2010/7020/A);
- Ged. t/ V.R.T.(verzoekster) – Belasting op de kantooroppervlakten, dienstjaar 2009
(kohierartikel: 000386 – plaats van aanslag: Auguste Reyerslaan, 52 te 1030
Schaarbeek – bedrag: 2.722.828,48 EUR) (A.R. 2011/1500/A);
Que le College des Bourgmestre et Echevinsa décidé, en sa séance du
10/07/2012, d’interjeter appel contre ces jugements, ainsi que de solliciter
l’autorisation du Conseil communalrequise à cet effet; que le Conseil communala
donné l’autorisation en question en sa séance du 19/09/2012;
Considérant que les mêmes critiques que celles faites à l’encontre de ces deux
jugements peuvent être faites à l’encontre du présent jugement, soit (notamment):
(1°) La “base taxable” est, erronément, identifiée comme suit: “(à savoir, le fait de
bâtir ou de transformer des constructions pour lesquelles un permis de bâtir préalable
est requis en application des lois d’urbanisme)”; aussi bien, est-il incorrectement jugé
que: “Il n’existe en effet pas de rapport raisonnable entre d’une part la nature de la
base taxable (à savoir, le fait de bâtir ou de transformer des constructions pour
lesquelles un permis de bâtir préalable est requis en application des lois d’urbanisme)
et d’autre part le but du règlement-taxe (dans cette nature purement budgétaire)”, et
que: “Il n’y a aucune justification de pourquoi seuls les titulaires d’un permis de bâtir
au sens de l’article 2 du règlement-taxe sont visés (…)”;
(2°) Il est inacceptablement jugé qu’une motivation purement budgétaire de la taxe
n’est pas une motivation décisive, pour viser une catégorie spécifique déterminée de
redevables, et que le règlement-taxe, notamment à la lumière de cette motivation
restreinte, viole de la sorte le principe d’égalité (article 10, 11 et 172 de la
Constitution)(n. b.: le Tribunala, auparavant, souligné que le but du règlement-taxe
est “manifestement de nature purement généralement budgétaire”, “puisque, dans la
partie “considérant”, il y est mentionné expressément la situation financière de la
Commune – “Vu la situation financière de la Commune” – et aucune autre justification
n’est donnée”); le Tribunalporte atteinte, par cette décision, à l’essence de
l’autonomie fiscale dont les Communesdisposent constitutionnellement (article 170
de la Constitution); les Communes, dans l’exercice de leur autonomie fiscale,
décident totalement librement de viser telle situation ou activité et, si elles optent pour
une telle base taxable déterminée, un tel taux de taxation déterminéet une telle
“catégorie” de redevables déterminée, elles ne doivent pas donner une plus ample
justification (quant à la motivation) qu’un but financier ou budgétaire; les articles 10,

                                             46
11 et 172 de la Constitution n’empêchent pas qu’une distinction soit faite entre
différentes catégories de personnes, pour autant que le critère de distinction puisse
être justifié de manière objective et raisonnable (une telle justification est confrontée
au but et aux effets de la mesure prise); il existe de la jurisprudence qui pose que le
critère de distinction peut être justifié de manière objective et raisonnable seulement
par le but financier ou budgétaire et que la Communen’est pas obligéede donner une
autre justification; dans cette optique, le redevable doit lui-même fournir la preuve
qu’il est irrégulièrement discriminé et la Communene doit pas démontrer que le
règlement-taxe n’est pas injustement discriminatoire;
Considérant qu’il y a donc de bonnes raisons de faire appel contre le présent
jugement;
Considérant qu'il est requis que le Conseil communaldonne l'autorisation à cet effet;
DECIDE:
De donner l’autorisation requise pour faire appel contre le jugement rendu par le
Tribunal de 1ère instance de Bruxelles – 33ème chambre, le 29 mars 2013, dans
l’affaire susvisée.

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de artikelen 123-8° en 270 van de Nieuwe Gemeentewet;
Overwegende dat de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel – 33stekamer, bij
vonnis uitgesproken op 29 maart 2013 in de zogenoemde zaak “BELGISCHE
STAAT, FOD Binnenlandse Zaken(vertegenwoordigd door de Minister van
Binnenlandse Zaken) (verzoekster) tegen Gemeente Schaarbeek(verweerster)”
m.b.t. de gemeentebelasting op de kantooroppervlakten, gevestigd voor het
dienstjaar 2010 (kohierartikel: 000365 – plaats van de aanslag: Gaucheretstraat, 92-
94 te 1030 Schaarbeek – bedrag: 94.601,60 EUR), de vordering van verzoekster
ontvankelijk en gegrond heeft verklaard in de volgende mate: - de bestreden
beslissing van het College van Burgemeester en Schepenenvan 18/10/2011 wordt
vernietigd evenals de in hoofde van verzoekster gevestigde aanslag; - de
Gemeentewordt veroordeeld voor zoveel als nodig tot terugbetaling aan verzoekster
van de eventueel in uitvoering van deze aanslag betaalde bedragen of ingehouden
betalingen, meer de moratoriumintresten (…); - de Gemeentewordt veroordeeld (…)
tot betaling van de gedingkosten in hoofde van verzoekster begroot op 3.300,00 EUR
ten titel van rechtsplegingvergoeding (basisbedrag);
Overwegende dat de Rechtbank, ten gronde, m.b.t. de vermeende schendingvan de
materiële motiveringsplichten de vermeende schendingvan het (grondwettelijke)
gelijkheidsbeginseldoor het toegepaste belastingreglement (aangenomen in
openbare zitting van de Gemeenteraadd.d. 17/12/2008), beoordeelt als volgt
(samengevat):
(…)
Het thans toegepaste belastingreglement voert een belasting in op de
kantooroppervlakten ingericht op het grondgebied van de Gemeente.
Het doel van de belasting is kennelijk louter algemeen budgettair van aard, nu in het
overwegende deel van het belastingreglement uitdrukkelijk de financiële toestand van
de Gemeente wordt vermeld (“Gelet op de financiële toestand van de Gemeente”) en
er geen andere verantwoording wordt gegeven.
De aard en het doel van de belasting moet blijken uit de belastingverordening of het
administratief dossier, hetgeen neerkomt op de vereiste van een materiële
motiveringsplicht (…).
De (vanzelfsprekende) budgettaire motivering van de belasting maakt op zich geen
afdoende motivering om een belasting ten aanzien van een bepaalde specifieke
categorie van belastingplichtigen in te voeren. Er bestaat immers geen redelijk
verband tussen enerzijds de aard van de belaste grondslag (met name het bouwen
en verbouwen van constructies waarvoor in toepassing van de wetten op de
stedenbouw een voorafgaandelijke bouwvergunning is vereist) en anderzijds het doel
van het belastingreglement (in deze louter budgettair van aard). Er is geen enkele
verantwoording waarom enkel de houders van de stedenbouwkundige vergunning in
de zin van artikel 2 van het belastingreglement worden geviseerd (…).
Kortom: een loutere budgettaire motivering van het belastingreglement is geen
afdoende motivering om een bepaalde categorie van belastingplichtigen te viseren.
De vereiste dat een materiële motivering – eventueel beknopt – af te leiden valt uit
het belastingreglement of het administratief dossier, is net bedoeld om een objectieve

                                            47
controle door de hoven en de rechtbanken toe te laten van het belastingreglement.
(…).
Het belastingreglement schendt aldus, met name in het licht van de beperkte
materiële motivering ervan, het gelijkheidsbeginsel.
Het ter discussie staande belastingreglement dient bijgevolg buiten toepassing te
worden gelaten op grond van artikel 159 gec. G.W. De bestreden beslissing en de
betwiste aanslag missen dienvolgens rechtsgrond;
Overwegende dat de Rechtbankbij deze beslissing een bij de Nederlandstalige
fiscale kamersgewoonlijke rechtspraak volgt, naar de welke het belastingreglement
onwettig is en de betwiste aanslag dan ook er niet rechtsgeldig op gevestigd kan
worden, om de redenen dat dit belastingreglement het gelijkheidsbeginsel en de
materiële motiveringsplicht schendt; dat de (Nederlandstalige) 33stefiscale
kamervan de Rechtbanknamelijk twee gelijkevonnissen (gebaseerd op de zelfde
motieven) heeft uitgesproken, op 29 mei 2012, in de zogenoemde volgende zaken:
- Ged. t/ V.R.T.(verzoekster) – Belasting op de kantooroppervlakten, dienstjaar 2008
(kohierartikel: 000411 – plaats van aanslag: Auguste Reyerslaan, 52 te 1030
Schaarbeek – bedrag: 3.494.124,00 EUR) (A.R. 2010/7020/A);
- Ged. t/ V.R.T.(verzoekster) – Belasting op de kantooroppervlakten, dienstjaar 2009
(kohierartikel: 000386 – plaats van aanslag: Auguste Reyerslaan, 52 te 1030
Schaarbeek – bedrag: 2.722.828,48 EUR) (A.R. 2011/1500/A);
Dat het College van Burgemeester en Schepenenin zitting van 10/07/2012 akte
heeft genomen van deze vonnissen en heeft beslist in hoger beroep ertegen te gaan
evenals de daartoe vereiste machtiging van de Gemeenteraadaan te vragen; dat de
Gemeenteraadde bedoelde machtiging heeft gegeven in zitting van 19/09/2012;
Overwegende dat de zelfde kritieken als deze geuit tegen deze twee vonnissen
kunnen geuit worden tegen het huidige vonnis, hetzij (namelijk):
(1°) De “belaste grondslag” wordt verkeerdgeïdentificeerd als volgt: “(met name het
bouwen en verbouwen van constructies waarvoor in toepassing van de wetten op de
stedenbouw een voorafgaandelijke bouwvergunning is vereist)”; het wordt dan ook
onjuist geoordeeld dat: “Er bestaat immers geen redelijk verband tussen enerzijds de
aard van de belaste grondslag (met name het bouwen en verbouwen van
constructies waarvoor in toepassing van de wetten op de stedenbouw een
voorafgaandelijke bouwvergunning is vereist) en anderzijds het doel van het
belastingreglement (in deze louter budgettair van aard)” en dat: “Er is geen enkele
verantwoording waarom enkel de houders van de stedenbouwkundige vergunning in
de zin van artikel 2 van het belastingreglement worden geviseerd(…)”;
(2°) Het wordt onaanvaardbaar geoordeeld dat een loutere budgettaire motivering
van de belastinggeen afdoende motivering is, om een bepaalde specifieke categorie
van belastingplichtigen te viseren, en dat het belastingreglement, met name in het
licht van de beperkte motivering ervan, aldus het gelijkheidsbeginsel (artikelen 10, 11
en 172 van de Grondwet) schendt(n. b.: de Rechtbankheeft tevoren benadrukt dat
het doel van het belastingreglement “kennelijk louter algemeen budgettair van aard”
is, “nu in het overwegende deel ervan uitdrukkelijk de financiële toestand van de
Gemeente wordt vermeld– “Gelet op de financiële toestand van de Gemeente” – en
er geen andere verantwoording wordt gegeven”); de Rechtbanktast hierbij de
essentie van de fiscale autonomie aan waarover de Gemeentengrondwettelijk
beschikken (artikel 170 van de Grondwet); de Gemeentenbij het uitoefenen van hun
fiscale autonomie beslissen helemaal vrij dergelijke situatie of activiteit te viseren en,
als zij voor zo een bepaalde belaste grondslag, zo een bepaalde belastingvoeten zo
een bepaalde “categorie” van belastingplichtigenkiezen, moeten zij geen nadere
rechtvaardiging geven (qua motivering) dan een financieel of budgettair doel; de
artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet beletten niet dat er een onderscheid wordt
gemaakt tussen verschillende categorieën van personen, voor zover het criterium van
onderscheid op objectieve en redelijke wijze kan worden verantwoord (zodanig
verantwoording wordt getoetst aan het doel en de gevolgen van de getroffen
maatregel); jurisprudentie bestaat die stelt dat het criterium van onderscheid op
objectieve en redelijke wijze kan worden verantwoord alleen bij het financiële of
budgettaire doel en dat de Gemeenteniet verplicht iseen andere verantwoording te
geven; in dat opzicht moet de belastingplichtige zelf het bewijs voeren dat hij onjuist
gediscrimineerd wordt en moet de Gemeenteniet aantonen dat het
belastingreglement niet onjuist discriminerend is;
Overwegende dat er goede redenen zijn om in hoger beroep te gaan tegen het
huidige vonnis;
Overwegende dat het vereist is dat de Gemeenteraadde machtiging daartoe geeft;

                                             48
BESLUIT:
De vereiste machtiging te geven om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis
uitgesproken door de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel – 33stekamer, op
29 maart 2013, in de hierboven vermelde zaak.



RESSOURCES HUMAINES -=- HUMAN RESOURCES
Service du Personnel -=- Personeelsdienst
SP 25.- Règlement de travail - Approbation -=- Arbeidsreglement - Goedkeuring

      Monsieur Noël expose le point.
      Monsieur Lahlali et Monsieur de Beauffort interviennent.
      Monsieur Noël répond.
      Monsieur Lahlali intervient.
      Monsieur Noël répond.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 31 voix contre 0 et 12 abstention(s). -=- Besloten, met 31 stem(men)
tegen 0 en 12 onthouding(en).

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                    Décidé, par 31 voix contre 0 et 12 abstention(s).

Vu les articles 117, 119 et 145 de la nouvelle loi communale;
Vu la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et
les syndicats des agents relevant de ces autorités;
Vu la loi du 18 décembre 2002 modifiant la loi du 8 avril 1965 instituant les
règlements de travail par laquelle les employeurs du secteur public doivent instaurer
un règlement de travail;
Considérant la nécessité d’adopter une délibération permettant de se conformer à
cette obligation légale;
Vu l’avis du comité de concertation Commune/CPAS en date du 22 mars 2013;
Vu le protocole d’accord signé par le SLFP et la CSC-SP en séance du 19 avril 2013
du Comité particulier de négociation;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins en séance du 21 mai 2013;
DECIDE
D’approuver le règlement de travail suivant:
CHAPITRE I: DÉFINITIONS PRÉLIMINAIRES, LIEUX DE TRAVAIL, CHAMP
D’APPLICATION ET GÉNÉRALITÉS
SECTION 1.1: DÉFINITIONS PRÉLIMINAIRES
Article 1
§ 1:Par membre du personnel, il faut entendre: toute personne mise au travail par
l’administration communale de Schaerbeek ou la Commune de Schaerbeek,
indépendamment du fait qu’elle est occupée en qualité d’agent statutaire nommé à
titre définitif ou en stage ou qu’elle est liée par un contrat de travail, à l’exception du
personnel subventionné des établissements communaux d’enseignement;
§ 2:Par employeur, il faut entendre: celui qui occupe le membre du personnel, soit
l’administration communale de Schaerbeek ou la Commune de Schaerbeek, sise
Place Colignon à 1030 Bruxelles, représentée par son Collège des Bourgmestre et
Echevins, répertoriée à la Banque Carrefour des Entreprises sous le numéro B.C.E.
0207 367 687;
§ 3:Par agent statutaire, il faut entendre: tout membre du personnel nommé à titre
définitif et tout membre du personnel nommé en stage;
§ 4:Par agent contractuel, il faut entendre: tout membre du personnel engagé sous le
régime du contrat de travail au sens de la Loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de
travail;
§ 5:Par statut, il faut entendre: l’ensemble des règlements arrêtés par le Conseil
communal qui régissent la situation administrative et pécuniaire des membres du
personnel occupés par l’employeur, à l’exception des matières régies par la Loi du 3
juillet 1978 sur les contrats de travail;
§ 6:Par délégué syndical, il faut entendre: le délégué désigné conformément aux
dispositions de la Loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les
autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités, et de

                                             49
l’ensemble des arrêtés d’exécution d’application en la matière;
§ 7:Par la loi sur le règlement de travail, il faut entendre: la Loi du 8 avril 1965
instituant les règlements de travail et ses modifications ultérieures;
§ 8:Par statut pécuniaire du personnel, il faut entendre: le statut pécuniaire du
personnel du 24 juin 1998 et ses modifications ultérieures;
§ 9:Par usager, il faut entendre: chaque personne qui fait appel aux services
communaux de Schaerbeek.
SECTION 1.2: LIEUX DE TRAVAIL
Article 2
La liste des lieux de travail est reprise en Annexe 1.
Article 3
En principe les heures de travail doivent être prestées sur les lieux de travail, sauf les
déplacements entrant dans le cadre des fonctions du membre du personnel autorisés
par le chef de service ou les cas visés par le présent règlement. Les autres cas
devront faire l’objet d’une dérogation accordée par le Collège sur la base d’une
demande motivée par le chef de service.
SECTION 1.3: CHAMP D’APPLICATION
Article 4
Le présent règlement s’applique à tous les membres du personnel de l’administration
communale de Schaerbeek, en ce compris les titulaires d’un grade légal, sauf en ce
qui concerne les matières réglées par des législations supérieures ou des
réglementations spécifiques. La section 4.3 «Violence, harcèlement sexuel ou moral
au travail» s’applique également aux travailleurs assimilés définis par l’article 2 de la
Loi du 4 août 1996, ainsi qu’aux travailleurs d’une entreprise extérieure qui exécutent
de façon permanente des activités pour l’employeur.
Article 5
Les dispositions qui ne s’appliquent pas à toutes les catégories des membres du
personnel sont mentionnées explicitement, en particulier les dispositions qui ne sont
pas applicables au personnel contractuel qui reste principalement régi par la Loi du 3
juillet 1978 relative aux contrats de travail.
Article 6
Chaque membre du personnel contractuel ainsi que les volontaires et les stagiaires
entrant en service reçoivent un exemplaire du présent règlement, qui leur est
opposable moyennant mention sur le contrat de travail individuel conservé par le
Service du Personnel. La remise aux nouveaux membres du personnel statutaire
ainsi qu’aux étudiants se fait contre accusé de réception, comme repris dans
l’Annexe2.
Disposition transitoire:Les membres du personnel statutaire et contractuel, ainsi que
les volontaires, les stagiaires et les étudiants en service lors de l’entrée en vigueur du
présent règlement, sont tenus de signer cet accusé de réception dont une copie sera
conservée dans leur dossier individuel par le Service du Personnel.
Article 7
Le règlement de travail est subordonné au statut administratif et pécuniaire du
personnel.
SECTION 1.4: GÉNÉRALITÉS
Article 8
Dans des cas particuliers, il peut être dérogé au présent règlement pour les membres
du personnel contractuel. Cette dérogation doit faire l’objet d’un accord écrit entre
l’employeur et le membre du personnel. Il ne peut pas être dérogé à ce règlement
pour les membres du personnel statutaire.
CHAPITRE II: LE TEMPS DE TRAVAIL, LE CONTRÔLE DES PRÉSENCES ET DU
TEMPS DE TRAVAIL, LES HEURES SUPPLÉMENTAIRES ET LA RÉMUNÉRATION
SECTION 2.1: LE TEMPS DE TRAVAIL
Article 9
Le temps hebdomadaire de travail pour un membre du personnel engagé à temps
plein est de 37 heures 30 par semaine et comprend 5 jours de travail, sauf pour les
membres du personnel occupés en tant qu’éducateurs au sein du Service de
l’Instruction publique francophone, pour assurer la surveillance des enfants hors
temps scolaire, pour qui la durée de travail hebdomadaire à temps plein est fixée à 36
heures.
Article 10
S’il y a dépassement de la durée hebdomadaire de travail dans les cas et conditions
prévus par la Loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l’aménagement du
temps de travail dans le secteur public, la durée hebdomadaire de travail devra être

                                             50
respectée en moyenne sur base trimestrielle.
Article 11
Les horaires de travail figurent dans l’Annexe3. Il peut être dérogé aux horaires
mentionnés pour cause de nécessité de service.
Article 12
La pause de mi-journée n’est pas considérée comme temps de travail. Lorsque le
temps de travail par jour excède six heures, il est imposé minimum une demi-heure
de repos.
Article 13
Les jours habituels d’inactivité sont:
     1. les samedis, sauf pour les Gardiens de la Paix, le personnel des
          bibliothèques et les éducateurs de rue;
     2. les dimanches, sauf pour les Gardiens de la Paix et les éducateurs de rue;
     3. les lundis, pour les éducateurs de rue;
     4. les jours de congés légaux et réglementaires ou les jours qui les remplacent.
SECTION 2.2: LE CONTRÔLE DES PRÉSENCES ET DU TEMPS DE TRAVAIL
Article 14
Chaque membre du personnel devra pointer personnellement ou signer le registre
des présences ou se soumettre à toute autre forme de contrôle organisée par
l’employeur, tant au début qu’à la fin de la prestation journalière et lorsqu’il s’absente
des lieux de travail p.ex. pendant la pause de midi (Annexe 4). Ces données pourront
être consultées sur demande par le membre du personnel auprès du Service du
Personnel.
SECTION 2.3: HEURES SUPPLÉMENTAIRES
Article 15
Par heure supplémentaire, il faut entendre: chaque prestation exceptionnelle qui
dépasse la durée de travail mentionnée dans la section 2.1, à condition que ces
heures soient prestées à la demande de la hiérarchie.
Article 16
En principe les heures supplémentaires donnent lieu à un congé compensatoire
équivalent aux heures supplémentaires effectuées augmenté des suppléments
d’horaire sauf dans le cas où le Collège autorise expressément le paiement des
heures supplémentaires, à condition que le membre du personnel soit d’accord.
Article 17
§ 1Les heures supplémentaires accomplies en semaine jusqu’à 22 heures donnent
lieu à l’octroi d’un supplément d’horaire de maximum 50%.
§ 2:Les heures supplémentaires accomplies en semaine après 22 heures donnent
lieu à l’octroi d’un supplément d’horaire de maximum 100%.
§ 3:Les heures supplémentaires accomplies les samedis, dimanches et jours fériés
donnent lieu à l’octroi d’un supplément d’horaire de maximum 100%.
Article 18
Le personnel effectuant une garde-neige reçoit en plus un forfait constitué comme
suit:
     1. Les membres du personnel qui assurent la garde de 8h à 20h les lundis,
          mardis, mercredis, jeudis et vendredis, ainsi que ceux qui assurent la garde
          les nuits qui suivent ces jours de 20h à 8h: un forfait de 2h;
     2. Les membres du personnel qui assurent la garde les samedis, dimanches
          et/ou un jour férié de 8h à 20h, ainsi que ceux qui assurent la garde la nuit du
          samedi et la nuit du dimanche ainsi que les nuits qui précèdent et suivent les
          jours fériés de 20h à 8h: un forfait de 4h.
Ces forfaits sont d’application même quand les personnes de garde ne doivent pas
intervenir.
Article 19
§ 1:Le coordinateur d’équipes du service Gardiens de la Paix (secrétaire
administratif), qui assure un rôle de garde durant le week-end, reçoit à titre de
compensation de la disponibilité dont il doit faire preuve durant ce week-end, un
forfait de 2 heures quel que soit le nombre d’heures réellement prestées en cas
d’appel.
§ 2:Ce forfait accordé devra être récupéré dans les 3 mois en tenant compte des
impératifs du service.
§ 3:En cas d’appel pendant la période de garde les autres dispositions de cette
section restent d’application.



                                             51
Article 20
La présente section n’est pas applicable aux membres du personnel désignés et
rémunérés pour l’exercice d’une fonction du niveau A, sauf exception pour des
prestations le week-end ou la nuit revêtant un caractère exceptionnel (explosion,
incendie, effondrement de voirie, émeute,…). Dans d’autres circonstances, les
niveaux A récupèrent une heure pour une heure.
SECTION 2.4: LA RÉMUNÉRATION
Sous-section 2.4.1: Paiement de la rémunération
Article 21
Les membres du personnel sont rémunérés par mois. Pour les membres du
personnel nommés à titre définitif, le paiement de la rémunération s’effectue de
manière anticipée le premier jour ouvrable du mois. Les membres du personnel
statutaire stagiaires et contractuel sont payés le dernier jour ouvrable du mois durant
lequel ils ont effectué leurs prestations.
Article 22
Le traitement prend cours à la date de l’entrée en fonction. Si celle-ci a lieu au cours
du mois, le membre du personnel obtient, pour ce mois, autant de 30èmes du
traitement mensuel qu’il reste de jours à courir à partir de celui de l’entrée en fonction
inclusivement. En cas de décès ou d’admission à la retraite, le traitement du mois en
cours, versé par anticipation, reste acquis.
Article 23:
L’employeur est dispensé de l’obligation de payer le jour de l’échéance à la suite d’un
cas de force majeure ou cas fortuit, c’est-à-dire tout événement échappant à la
volonté de l’employeur.
Article 24
§1:Le paiement de la rémunération se fait en principe par virement au compte
bancaire.
A cet effet, chaque membre du personnel doit communiquer au moment de son
engagement le numéro de compte bancaire personnel sur lequel sa rémunération
sera versée.
§ 2:A la demande écrite d’un membre du personnel auprès du service de la Recette,
le paiement de la main à la main reste possible pour faire face à des situations
exceptionnelles.
Sous-section 2.4.2: Montant de la rémunération
Article 25
Le montant de la rémunération est fixé conformément au statut pécuniaire du
personnel.
Article 26
Chaque membre du personnel est tenu de vérifier ses fiches de paie et de signaler au
service des Traitements toute anomalie qu’il constate dans le montant de sa
rémunération. La récupération des montants indûment payés par l’employeur est
organisée de commun accord avec le membre du personnel.
Sous-section 2.4.3: Pécule de vacances
Article 27:Le pécule de vacances est directement payé par l’employeur à l’ensemble
du personnel, selon les articles 48-50 du statut pécuniaire du personnel.
CHAPITRE III: LA CARRIÈRE
SECTION 3.1: L’ACCUEIL
Article 28
Le Service du Personnel informera le nouveau membre du personnel des règles
existantes et de ses droits et devoirs. Le S.I.P.P.T. et la hiérarchie informeront le
nouveau membre du personnel des règles de sécurité à respecter dans l’exercice de
sa fonction.
SECTION 3.2: DROITS ET DEVOIRS DU PERSONNEL
Sous-section 3.2.1: Renseignements relatifs à la situation personnelle des
      membres du personnel
Article 29
§ 1:Le membre du personnel doit fournir, au moment de son engagement, à
l’employeur tous les renseignements nécessaires à son inscription au registre du
personnel, notamment son identité, son état civil, la composition de sa famille, sa
situation fiscale et son numéro de compte bancaire. Dans ce but, il présentera une
copie recto verso de sa carte d’identité et de sa carte SIS et, s’il n’a pas la nationalité
belge, le cas échéant, son autorisation de séjour et son permis de travail. Le membre
du personnel fournira également un extrait du casier judiciaire en rapport avec la

                                             52
fonction à exercer et une copie de son diplôme ou de l’équivalence.
§ 2:Il introduira aussi le plus vite possible son attestation de vacances délivrée par le
ou les employeurs pour l’année civile précédant son engagement ou l’année civile en
cours et l’année civile précédente, ainsi que tous les documents utiles attestant son
ancienneté auprès de ses employeurs précédents, afin que son dossier soit mis à
jour.
Article 30:
Tout changement des données mentionnées dans l’article 29 doit être communiqué
sans délai et par un écrit signé au département des Ressources Humaines sur le
formulaire qui est prévu à cet effet (Annexe 5).
Article 31:
L’employeur, quant à lui, s’engage à respecter la confidentialité des données.
Sous-section 3.2.2: Exécution du travail
Article 32
Le membre du personnel a l’obligation d’exécuter son travail avec soin, probité et
conscience professionnelle, au temps et au lieu convenu ou déterminé par
l’employeur.
Article 33
Les membres du personnel exercent leurs fonctions loyalement, en respectant les
instructions de leurs supérieurs hiérarchiques. Les dossiers sont traités
objectivement, en tenant compte des éléments qu’ils contiennent, dans un souci
d’efficacité. Les usagers doivent être considérés avec compréhension et sans
discrimination.
Article 34
Une carte de personnel sera faite au moment de l’engagement du membre du
personnel. La photo de cette carte sera disponible sur le réseau interne
conformément à la note de service du 12 mars 2010 reprise dans l’Annexe6.
Article 35
Les membres du personnel ne peuvent exercer aucune autre activité professionnelle
sans autorisation écrite préalable du Collège qui ne peut refuser l’exercice de ladite
activité que si celle-ci est incompatible avec les fonctions du membre du personnel.
D’une manière non-exhaustive, les activités incompatibles avec les fonctions du
membre du personnel sont: des conflits d’intérêt, des atteintes à l’image de
l’administration, des incompatibilités d’horaire.
Toute incapacité de travail suspend l’autorisation pour la durée de cette incapacité.
Sous-section 3.2.3: Secret professionnel et devoir de discrétion
Article 36
Chaque membre du personnel est tenu au respect du devoir de discrétion relatif à
l’ensemble des informations internes et externes dont il aura connaissance dans
l’exercice de sa fonction. Il s’engage à respecter le secret professionnel, tant au cours
du contrat qu’après la cessation de celui-ci.
Article 37
Le traitement informatique des données personnelles implique que ces données ne
puissent être consignées que pour des objectifs nettement définis. Il sera fait
application à cet égard de la Loi du 8 décembre 1992 sur la protection de la vie
privée.
Article 38
Il est formellement interdit aux membres du personnel de divulguer ou d’utiliser
directement ou indirectement ou à leur profit personnel, qu’ils soient directement ou
indirectement obtenus:
     1. les banques de données et logiciels informatiques;
     2. les fichiers d’adresses;
     3. les données personnelles des membres du personnel et de tiers;
     4. les informations confidentielles.
Article 39
Nul ne peut s’exprimer au nom de l’employeur sans avoir obtenu une autorisation
expresse du Collège. Nul ne peut signer un document au nom de l’employeur sans
délégation de signature officielle du Collège.
Article 40
Tout manquement aux obligations de cette sous-section peut entraîner une mesure
disciplinaire pour les membres du personnel statutaire ou être considéré comme un
motif grave justifiant un licenciement immédiat sans préavis ni indemnité pour les
membres du personnel contractuel. L’employeur se réserve le droit de réclamer des
dommages et intérêts, si en raison d’une infraction un préjudice était causé.

                                            53
Sous-section 3.2.4: Attitude de neutralité envers le public
Article 41
Les membres du personnel sont invités à faire preuve dans leur comportement de la
plus grande neutralité sur les plans politique, philosophique et religieux. Ils évitent les
attitudes inadaptées qui pourraient nuire à l’image de l’administration communale.
Les paroles, actes ou signes distinctifs qui seraient contraires à l’esprit de cette
disposition sont strictement interdits.
Article 42
§ 1:Les membres du personnel sont tenus de traiter avec politesse, respect et
bienveillance tous les usagers des services communaux et de se présenter au travail
dans une tenue correcte qui ne heurte pas les usagers.
§ 2:Lorsqu’une tenue de travail est fournie par l’employeur, les membres du
personnel sont tenus de la porter et de l’entretenir quand une indemnité a été prévue.
Sous-section 3.2.5: Usage des médias: Téléphone – Fax – Photocopies -
      Internet
Article 43
Les membres du personnel sont invités à utiliser et à gérer de manière rationnelle et
raisonnable les téléphones, les fax, les connexions Internet et les messageries mises
à leur disposition dans le cadre de leurs fonctions ainsi que les photocopieuses. Tout
usage abusif sera apprécié par le chef de service et peut faire l’objet de sanctions.
Article 44
Le Règlement du 31 mars 2010 relatif à l’usage de l’outil informatique dans
l’administration communale restera d’application et est repris dans l’Annexe 7.
Sous-section 3.2.6: Restitution des biens de l’employeur
Article 45
Tout membre du personnel est prié de restituer à son supérieur hiérarchique tout
objet (badge, clés, carte du personnel, GSM, ordinateur portable, appareil photo,…)
ou équipement de travail (vêtements ou chaussures de travail, …) appartenant à
l’employeur au plus tard le dernier jour de l’exercice de ses fonctions.
Sous-section 3.2.7: Discipline
Article 46
Le régime disciplinaire applicable aux membres du personnel statutaire nommés à
titre définitif et aux membres du personnel statutaire stagiaires est régi par le titre XIV,
articles 281 à 317 de la nouvelle Loi communale.
Article 47
§ 1:La procédure disciplinaire est de la compétence du Conseil, du Collège et du
Secrétaire communal. En cas d’urgence, le Secrétaire communal peut suspendre un
membre du personnel de ses fonctions.
§ 2:Les sanctions prévues par la nouvelle Loi communale sont:
1. Sanctions mineures:
         l’avertissement;
         la réprimande;
2. Sanctions majeures:
         la retenue de traitement;
         la suspension;
         la rétrogradation;
3. Sanctions maximales:
         la révocation;
         la démission d’office.
Article 48
Les membres du personnel statutaire nommés à titre définitif et les membres du
personnel statutaire stagiaires possèdent un droit de recours auprès du Conseil
d’Etat.
Article 49
Le régime disciplinaire applicable aux membres du personnel engagés sous le
régime de la Loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail est régi par le
Règlement disciplinaire des agents contractuels, approuvé par le Conseil du 15
septembre 1999 et ses modifications ultérieures (Annexe 8).
Article 50
Les manquements du membre du personnel aux obligations découlant de son contrat
de travail ou de sa fonction au sein du service, et qui ne constituent pas des motifs
graves de rupture du contrat de travail, pourront être soumis à l’une des sanctions
suivantes:


                                              54
1. l’avertissement;
2. la réprimande;
3. la retenue sur traitement, limitée à
          un maximum d’un cinquième du traitement net;
          une durée maximale d’un mois.
SECTION 3.3: RESPONSABILITÉ CIVILE
Article 51
La responsabilité civile extracontractuelle des membres du personnel est couverte
conformément aux dispositions des polices d’assurances souscrites par
l’administration communale de Schaerbeek.
SECTION 3.4: CLAUSE D’ESSAI
Article 52
Il est possible d’imposer une clause d’essai à tout membre du personnel contractuel
qui entre en service. La clause d’essai doit être établie par écrit avant l’entrée en
vigueur du contrat de travail et individuellement pour chaque membre du personnel.
Article 53
La période d’essai pour les employés ne peut être inférieure à un mois. Elle ne peut
être supérieure respectivement à six mois ou à douze mois, selon que la
rémunération annuelle brute ne dépasse pas ou dépasse le montant déterminé
conformément à l’article 67 § 2 de la Loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail.
Article 54
Pour les ouvriers, la durée de la période d’essai est de 14 jours maximum.
Article 55
Pendant la période d’essai, les délais de préavis raccourcis prévus par la loi sont
d’application. Pour les ouvriers, les clauses de préavis réduits durant les premiers 6
mois d’activité ininterrompue sont d’application pour autant que cela soit spécifié
dans le contrat de travail.
Article 56
§ 1:Conformément aux dispositions du Règlement sur le recrutement du personnel la
durée du stage statutaire est fixée uniformément, pour tous les niveaux à un an. Cette
période peut être prolongée au maximum de deux périodes de six mois sur
proposition du Collège.
§ 2:Le stagiaire qui ne satisfait pas aux exigences du service ou qui échoue aux
épreuves de fin de stage est licencié moyennant un préavis de trois mois, soit à
l’expiration du stage, soit au cours de celui-ci. S’il avait déjà la qualité de membre du
personnel communal, il est réaffecté à son emploi précédent ou à tout autre emploi
équivalent.
CHAPITRE IV: BIEN-ÊTRE AU TRAVAIL
SECTION 4.1: PRÉVENTION ET PROTECTION AU TRAVAIL ET SURVEILLANCE
      DE SANTÉ DES MEMBRES DU PERSONNEL
Article 57
Les membres du personnel doivent se conformer aux directives générales édictées
par l’employeur ou par les personnes mandatées par celui-ci.
Sous-section 4.1.1: Examens médicaux relatifs à l’analyse des risques
      encourus par les membres du personnel
Article 58
Tout membre du personnel est tenu de se présenter à toute convocation du médecin
de travail afin de subir les examens médicaux suivants:
- examen médical d’embauche (aptitude à la fonction);
- examen périodique;
- examen dans le cadre du travail sur écran;
- examen en vue de l’obtention d’une sélection médicale;
- examen dans le cadre de la protection de la maternité;
- examen de reprise après une période d’incapacité de travail;
- examen demandé par le membre du personnel.
Il est fait application des dispositions légales relatives à la surveillance de santé du
travailleur.
Article 59
Si le membre du personnel ne peut se présenter à la date ou l’heure convenue pour
le rendez-vous, il est prié de prendre contact le plus rapidement possible avec le
S.I.P.P.T. afin d’obtenir une nouvelle convocation. A défaut de respecter cette
obligation, le membre du personnel s’expose à une sanction disciplinaire.


                                            55
Sous-section 4.1.2: Vêtements de travail et équipements de protection
Article 60
Les membres du personnel sont obligés d'utiliser tous les vêtements ou équipements
de protection individuelle nécessaires à l’exécution de leurs tâches. Ils sont tenus
d’avertir leur supérieur hiérarchique de tout danger susceptible de porter atteinte à la
sécurité et de signaler tout matériel défectueux. Tout manquement à cette obligation
donnera lieu à une sanction disciplinaire.
Sous-section 4.1.3: Entretien, nettoyage, désinfection, décontamination,
       réparation et renouvellement des équipements de protection individuelle
Article 61
L’employeur doit assurer à ses frais l’entretien en bon état d’usage, le nettoyage, la
désinfection, la décontamination, la réparation et le renouvellement, en temps utile,
pour assurer le bon fonctionnement des équipements de protection individuelle.
Sous-section 4.1.4: Interdictions relatives au tabac et à l’alcool
Article 62
Il est strictement interdit de fumer à l’intérieur des bâtiments et véhicules
communaux.
Article 63
Tout membre du personnel peut bénéficier d’une pause de 10 minutes par demi-
journée de travail. Chaque service organise les pauses en tenant compte des besoins
du service. Les membres du personnel peuvent aller fumer à l’air libre exclusivement
durant ces temps de pause. Ils veillent à ce que cela n’engendre aucune nuisance
envers leurs collègues ou le public.
Article 64
Il est interdit d’apporter ou de consommer sur les lieux de travail des boissons
alcoolisées et des substances psychotropes (sauf pour des raisons médicales). Une
dérogation pour les boissons alcoolisées peut être obtenue en accord avec le chef de
service pour des circonstances particulières. Les membres du personnel doivent être
capables de reprendre leur travail correctement après cet événement, comme en cas
de consommation d’alcool pendant l’heure de table.
Sous-section 4.1.5: Conduite de véhicules ou machines
Article 65
Tout membre du personnel qui, de par sa fonction, est responsable de la conduite de
véhicules ou machines, doit être détenteur d’un permis adéquat et doit signaler à son
employeur tout retrait ou changement de sa situation.
Article 66
Tous les membres du personnel qui, de par leur fonction, sont responsables de la
conduite de véhicules ou machines doivent s’abstenir, durant les heures de service et
les temps de repos, de consommer des boissons alcoolisées ou des substances
psychotropes. Tout manquement à cette obligation donnera lieu à une sanction
disciplinaire.
Article 67
Ils sont obligés d’informer leur supérieur hiérarchique ou le médecin du travail de la
prise de médicaments pouvant rendre périlleuse la conduite de véhicules ou
machines. Tout manquement à cette obligation donnera lieu à une sanction
disciplinaire.
Article 68
L’utilisation du véhicule ou des machines en dehors des missions imposées par
l’employeur est formellement interdite et est passible de sanctions. L’usage à titre
privé est strictement interdit.
Article 69
Tous les membres du personnel responsables de la conduite de véhicules doivent
immédiatement avertir leur supérieur hiérarchique des amendes qui leur sont
infligées durant les missions imposées par l’employeur. Ils sont, en outre, tenus de
s’en acquitter dans les délais prescrits.
Article 70
Tous les membres du personnel responsables de la conduite de véhicules doivent
immédiatement avertir leur supérieur hiérarchique des accidents qui leur sont arrivés
durant les missions imposées par l’employeur. Si la police ne fait pas de constatations
sur le lieu, le membre du personnel est autorisé à remplir les formulaires officiels.
Article 71
Tous les membres du personnel responsables de la conduite de véhicules sont tenus
de respecter le code de la route. De manière plus particulière, il est évident que les
comportements suivants sont proscrits:

                                            56
    1.     usage du GSM au volant;
    2.     mise en difficulté d’usagers plus faibles (piétons, cyclistes);
    3.     franchissement délibéré d’un feu orange ou rouge;
    4.     stationnement irrégulier;
    5.     utilisation des couloirs réservés aux transports en commun;
    6.     abandonner son véhicule à l’arrêt, moteur tournant ou en laissant les clés à
           l’intérieur;
     7. vitesse inadaptée;
     8. utilisation abusive du gyrophare orange;
     9. conduire sans permis;
     10. conduire en état d’ébriété.
SECTION 4.2: PREMIERS SOINS ET BOÎTES DE SECOURS
Article 72
Une boîte de secours se trouve aux endroits repris dans l’Annexe 9.
Article 73
Les secouristes opérationnels à ce jour sont repris dans l’Annexe 10.
SECTION 4.3: VIOLENCE, HARCÈLEMENT SEXUEL OU MORAL AU TRAVAIL
Sous-section 4.3.1: Dispositions générales
Article 74:Chaque membre du personnel doit prendre soin selon ses possibilités de
sa sécurité et de sa santé ainsi que de celle des autres personnes concernées du fait
de ses actes ou des omissions au travail, conformément à sa formation et aux
instructions de son employeur.
Article 75:Les membres du personnel doivent participer positivement à la politique de
prévention mise en œuvre dans le cadre de la protection des membres du personnel
contre la violence et le harcèlement moral ou sexuel au travail.
Article 76:Les membres du personnel et l’employeur doivent aussi s’abstenir de tout
acte de violence ou de harcèlement moral ou sexuel au travail. Ils doivent également
s’abstenir d’utiliser la procédure de la sous-section 4.3.3 de manière abusive, c’est-à-
dire l’utiliser à d’autres fins que celles prévues par la Loi du 11 juin 2002 relative à la
protection contre la violence et le harcèlement moral ou sexuel au travail.
Sous-section 4.3.2: Définitions
Article 77
En référence à la Loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de
l’exécution de leur travail, on entend par:
§ 1:Violence au travail: chaque situation de fait où un membre du personnel ou une
autre personne à laquelle le chapitre Vbis de la Loi du 4 août 1996 est d'application,
est menacé ou agressé psychiquement ou physiquement lors de l'exécution du
travail;
§ 2:Harcèlement moral au travail: plusieurs conduites abusives similaires ou
différentes, externes ou internes à l'entreprise ou l'institution, qui se produisent
pendant un certain temps, qui ont pour objet ou pour effet de porter atteinte à la
personnalité, la dignité ou l'intégrité physique ou psychique d'un membre du
personnel ou d'une autre personne à laquelle le chapitre Vbis de cette Loi est
d'application, lors de l'exécution de son travail, de mettre en péril son emploi ou de
créer un environnement intimidant, hostile, dégradant, humiliant ou offensant et qui
se manifestent notamment par des paroles, des intimidations, des actes, des gestes
ou des écrits unilatéraux. Ces conduites peuvent notamment être liées à la religion ou
aux convictions, au handicap, à l'âge, à l'orientation sexuelle, au sexe, à la race ou
l'origine ethnique;
§ 3:Harcèlement sexuel au travail: tout comportement non désiré verbal, non verbal
ou corporel à connotation sexuelle, ayant pour objet ou pour effet de porter atteinte à
la dignité d'une personne ou de créer un environnement intimidant, hostile,
dégradant, humiliant ou offensant.
Sous-section 4.3.3: Procédure
Article 78
La présente procédure applique les dispositions de la Loi du 4 août 1996 relative au
bien-être des travailleurs lors de l’exécution de leur travail, modifiée par la Loi du 10
janvier 2007, et de l’Arrêté Royal du 17 mai 2007 relatif à la prévention de la charge
psychosociale occasionnée par le travail dont la violence, le harcèlement moral ou
sexuel au travail.
Article 79
Le membre du personnel peut aller trouver un supérieur hiérarchique ou s’adresser
au Département des Ressources Humaines. Toute personne qui s’estime victime de
violence, de harcèlement moral ou sexuel au travail peut s’adresser directement à la

                                             57
personne de confiance ou au conseiller en prévention psychologue externe.
Article 80
La liste des personnes de confiance et des conseillers en prévention compétents du
service externe figurent en Annexe 11.
1. Procédure interne
Article 81
§ 1:La personne de confiance reçoit le membre du personnel qui s’adresse à elle
dans un délai de huit jours calendrier après le premier contact. Lorsque le plaignant
contacte le conseiller en prévention par téléphone, un questionnaire lui est transmis.
Dès réception de celui-ci, le conseiller en prévention reçoit le plaignant dans un délai
de huit jours calendrier. Ils l’informent de la possibilité de chercher une solution dans
un cadre informel, au moyen d’une intervention auprès d’un membre de la ligne
hiérarchique ou d’une conciliation avec la personne en cause. La personne de
confiance et le conseiller en prévention agissent uniquement avec l’accord du
membre du personnel. La procédure de conciliation exige l’accord des deux parties.
§ 2:Si le membre du personnel ne souhaite pas qu’une solution informelle soit
trouvée, refuse de mettre un terme à la procédure, si la conciliation ou l’intervention
ne débouchent pas sur une solution ou si les faits subsistent ultérieurement, le
membre du personnel peut déposer une plainte motivée auprès de la personne de
confiance ou du conseiller en prévention spécialisé dans les aspects psycho-sociaux.
§ 3:Le membre du personnel peut uniquement soumettre une plainte motivée si,
préalablement au dépôt de cette plainte motivée, il s’est entretenu personnellement
avec la personne de confiance ou le conseiller en prévention spécialisé dans les
aspects psycho-sociaux. Cet entretien personnel doit avoir lieu dans les huit jours
calendrier à compter du moment où le membre du personnel a fait part de sa volonté
de déposer une plainte motivée.
Article 82
La plainte motivée est un document signé et daté par le membre du personnel qui,
outre la demande à l’employeur de prendre les mesures qui s’imposent pour mettre
un terme à la situation, comporte les données suivantes:
      1. la description précise des faits qui, d’après le plaignant, constituent de la
          violence, du harcèlement moral ou sexuel au travail;
      2. le lieu et les dates où chacun de ces faits se sont produits;
      3. l’identité de la personne mise en cause.
Article 83
Le membre du personnel reçoit une copie de la plainte motivée signée par la
personne de confiance ou le conseiller en prévention spécialisé dans les aspects
psycho-sociaux. Cette copie fait office d’accusé de réception et indique que l’entretien
personnel a eu lieu.
Article 84
Lorsque la personne de confiance reçoit la plainte motivée, elle l’envoie
immédiatement au conseiller en prévention spécialisé dans les aspects psycho-
sociaux par courrier recommandé.
Article 85
§ 1:Le conseiller en prévention spécialisé dans les aspects psycho-sociaux
communique le plus rapidement possible à la personne mise en cause les faits qui lui
sont reprochés, reçoit les protagonistes, témoins et autres personnes, qu’il juge
utiles, et examine en toute impartialité la plainte motivée.
§ 2:La personne mise en cause et les témoins reçoivent une copie de leur
déclaration.
§ 3:Dès que le conseiller en prévention reçoit une plainte motivée, il informe
l'employeur, représenté en la personne du Secrétaire Communal, par courrier
recommandé portant la mention «personnel et confidentiel», de la protection dont
bénéficie le membre du personnel qui a déposé une plainte motivée au titre de
l’article 32 tredecies de la Loi du 4 août 1996 et modifié par l’article 13 de la Loi du 10
janvier 2007 et communique à l’employeur l’identité de ce dernier. Il donne un avis
écrit reprenant les éléments suivants:
      1. le résumé des faits;
      2. le cas échéant, le résultat de la tentative de conciliation;
      3. pour autant que la situation le permette, un avis motivé sur la possibilité, ou
          non, de considérer ces faits comme des actes de violence, de harcèlement
          moral ou sexuel au travail ou comme des faits d’une autre nature qui
          entraînent une contrainte psychosociale due au travail;
      4. l’analyse des causes primaires, secondaires et tertiaires des faits;

                                             58
     5. les mesures qui doivent être prises pour mettre un terme à la situation
          problématique;
     6. les autres mesures de prévention à appliquer.
§ 4: Cet avis est transmis à l’employeur dans un délai de trois mois à dater du dépôt
de la plainte motivée. Ce délai peut être prorogé de trois mois à plusieurs reprises,
pour autant que le conseiller en prévention puisse à chaque fois justifier cette
prolongation et en communique par écrit les motifs à l’employeur et au membre du
personnel à l’origine de la plainte motivée.
§ 5: Dans tous les cas, l’avis doit être remis au plus tard douze mois après le dépôt
de la plainte motivée.
Article 86
§ 1:L’employeur informe le plaignant et la personne mise en cause des différentes
mesures qu’il envisage de prendre.
§ 2:Si ces mesures sont susceptibles de modifier les conditions de travail du membre
du personnel, l’employeur lui remet une copie de l’avis du conseiller en prévention
visé à l’article 28 de la Loi du 10 janvier 2007, à l’exception des propositions en
rapport avec les mesures de prévention collectives et entend ce membre du
personnel, lequel peut se faire assister pendant cet entretien.
§ 3:L’employeur communique au membre du personnel qui envisage d’intenter une
action judiciaire une copie de l’avis du conseiller en prévention visé à l’article 28 de la
loi, à l’exception des propositions de mesures de prévention collectives.
Article 87
Le membre du personnel d'une entreprise extérieure qui estime être l'objet de
violence ou de harcèlement moral ou sexuel au travail de la part d'un membre du
personnel d'un employeur dans l'établissement duquel il exécute de façon
permanente des activités peut faire appel à la procédure interne de l'employeur
auprès duquel ces activités sont exécutées. Lorsque des mesures de prévention
individuelles doivent être prises vis-à-vis d'un membre du personnel d'une entreprise
extérieure, l'employeur chez qui sont exécutées les activités de façon permanente
prendra tous les contacts utiles avec l'employeur de l'entreprise extérieure pour que
les mesures puissent effectivement être mises en œuvre.
Article 88
Les membres du personnel doivent pouvoir consulter la personne de confiance ou le
conseiller en prévention spécialisé dans les aspects psycho-sociaux pendant les
heures de travail. Le temps passé lors de la consultation de la personne de confiance
ou du conseiller en prévention est inclus dans le temps de travail, et les frais de
déplacement sont à charge de l’employeur.
Article 89
Si les faits de violence, de harcèlement moral ou sexuel au travail subsistent après
l’entrée en vigueur des mesures ou si l’employeur néglige de prendre les mesures qui
s’imposent, le conseiller en prévention s’adresse, après avoir obtenu l’accord du
plaignant, aux fonctionnaires chargés de la surveillance de la loi, le Service Contrôle
du Bien-être au Travail.
Article 90
Aussi bien le plaignant que la personne mise en cause a le droit d’être assisté par un
collègue ou par un délégué syndical tout au long de la procédure.
Article 91
La personne qui s’estime victime aura à tout moment le droit:
     1. de s’adresser directement au Contrôle du Bien-être au Travail;
     2. de s’adresser directement à l’Auditorat du travail;
     3. d’intenter une procédure en cessation devant le Tribunal du travail et, le cas
          échéant, de demander des dommages et intérêts.
2. Procédure externe
Article 92
Le membre du personnel qui estime être l’objet de violence ou de harcèlement moral
ou sexuel au travail peut s’adresser au fonctionnaire chargé de la surveillance de la
loi sur le bien-être au travail, lequel examinera si l’employeur respecte les
dispositions de ce règlement ainsi que ses modalités d’exécution.
Article 93
Toute personne qui justifie d’un intérêt peut intenter une procédure compétente pour
faire respecter les dispositions de cette législation et peut exiger, en particulier, le
remboursement de dommages-intérêts. Si le tribunal du travail constate que
l’employeur a lancé une procédure en vue du traitement d’une plainte motivée et que
cette procédure peut être appliquée dans le respect de la loi, il peut, si le membre du

                                             59
personnel s’adresse directement à lui, intimer à ce dernier d’appliquer la procédure
susmentionnée. Dans ce cas, le traitement de l’affaire est suspendu jusqu’à la fin de
cette procédure.
Sous-section 4.3.4: Registre d’actes de violence extérieure, de harcèlement
      moral ou sexuel au travail
Article 94
L’employeur, représenté par le conseiller en prévention interne, notera dans un
registre des actes de violence au travail et les déclarations des membres du
personnel qui estiment être victimes d’actes de violence, de harcèlement moral ou
sexuel au travail d’origine externe à l’entreprise.
Article 95
Le conseiller en prévention interne pourra aider la personne à remplir sa déclaration.
Il centralisera les déclarations dans le registre et il en enverra un exemplaire au
conseiller en prévention psychologue, l’autre au déclarant.
Article 96
Chaque déclaration fera l’objet d’une analyse des risques par le conseiller en
prévention interne sur base de laquelle l’employeur proposera des mesures de
prévention et de soutien adéquates au Comité de base S.I.P.P.T.
Article 97
Seul l’employeur, le conseiller en prévention spécialisé dans les aspects psycho-
sociaux et la personne de confiance ont accès à ce registre. Il est mis à la disposition
du fonctionnaire chargé de la surveillance.
Article 98
L’employeur conserve les déclarations sur les faits reprises dans le registre, et ce
pendant cinq ans à compter de la date où le membre du personnel a fait consigner
ces déclarations.
Article 99
Les étapes telles que décrites dans la présente procédure n’excluent pas celles qui
sont d’usage pour l’examen des problèmes rencontrés sur le lieu de travail. Les
membres du personnel peuvent également s’adresser à leurs supérieurs, à la ligne
hiérarchique, au département des Ressources Humaines, etc.
Article 100
Le formulaire d’enregistrement d’une plainte pour violence ou harcèlement d’origine
externe figure en Annexe 12.
CHAPITRE V: LA CESSATION DES FONCTIONS
SECTION 5.1: POSSIBILITÉS DE CESSATION
Article 101
Entraînent la cessation des fonctions des membres du personnel:
     1. le décès;
     2. la mise à la retraite;
     3. la démission;
     4. le licenciement du membre du personnel contractuel;
     5. le licenciement du membre du personnel statutaire en stage;
     6. la démission d’office ou la révocation de l’agent statutaire suite à une
         procédure disciplinaire;
     7. l’absence injustifiée après mise en demeure de reprendre le travail.
SECTION 5.2: LA DÉMISSION
Article 102
Le membre du personnel peut présenter sa démission au Conseil ou au Collège pour
les grades où ce dernier a obtenu délégation du Conseil. La démission est présentée
soit par remise contre accusé de réception au Secrétaire communal, soit par lettre
recommandée, soit par exploit d’huissier.
Article 103
Il est mis fin à la collaboration conformément aux dispositions légales concernant la
durée et les délais de préavis tels que prévus par la Loi du 3 juillet 1978 relative aux
contrats de travail.
SECTION 5.3: LE LICENCIEMENT
Article 104
Il est mis fin à la collaboration conformément aux dispositions légales concernant la
durée et les délais de préavis tels que prévus par la Loi du 3 juillet 1978 relative aux
contrats de travail.
SECTION 5.4: L’ABANDON DE POSTE
Article 105
Le membre du personnel reçoit une mise en demeure lorsque sans motif valable, il

                                            60
reste pendant plus de cinq jours ouvrables en absence injustifiée. Sept jours après
cette mise en demeure une deuxième lettre recommandée sera envoyée. A défaut de
justification valable dans les trois jours qui suivent (le cachet de la poste faisant foi),
cette absence entraînera la cessation des fonctions immédiate sans préavis, ni
indemnité, motivée par l’abandon de poste.
SECTION 5.5: LES MOTIFS GRAVES
Article 106
§ 1:Sans préjudice du pouvoir d’appréciation souverain du juge, les faits/actes
suivants pourront notamment être considérés comme motif grave rendant
immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle, sans
que la présente liste puisse être considérée comme exhaustive:
     1. Les absences injustifiées;
     2. Le refus d’exécuter le travail confié et tout acte manifeste d’insubordination;
     3. Le non-respect des règles élémentaires de sécurité;
     4. La négligence grave et répétitive;
     5. Le fait d’effectuer un travail pendant une période d’incapacité couverte par un
           certificat médical;
     6. Le fait de se livrer à des voies de fait;
     7. La dissimulation d’erreurs;
     8. Le vol;
     9. Le refus de se soumettre à un examen de contrôle médical;
     10. Tout fait contraire aux bonnes mœurs;
     11. L’attitude déplacée à l’égard des usagers des services communaux;
     12. L’utilisation abusive du badge ainsi que l’utilisation abusive du badge d’un
           collègue;
     13. L’utilisation d’un véhicule appartenant à l’employeur en dehors des missions
           imposées par le service;
     14. Tout manquement au secret professionnel ou au devoir de discrétion comme
           repris dans la sous-section 3.2.3;
     15. Le fait de quitter son lieu de travail en cours de journée sans en informer
           préalablement sa hiérarchie.
§ 2:Si, eu égard aux circonstances précises dans lesquelles les faits se sont produits
ainsi qu’aux conséquences de ces faits, le caractère de gravité n’était pas retenu par
le Collège, ces fautes n’en demeureraient pas moins passibles de sanctions.
CHAPITRE VI: LES CONGÉS ET DISPENSES DE SERVICE
SECTION 6.1: DISPOSITIONS GÉNÉRALES
Article 107
Chaque section du présent chapitre indique le champ d’application.
Article 108
§ 1:Par jour ouvrable, il faut entendre: le jour où le membre du personnel est tenu de
travailler en vertu du régime de travail qui lui est imposé.
§ 2:Par dispense de service, il faut entendre: l’autorisation accordée par les
règlements en vigueur ou par défaut par le Collège au membre du personnel de
s’absenter pendant les heures de service pour une durée déterminée avec maintien
de tous ses droits.
Article 109
Le membre du personnel ne peut s’absenter de son service que s’il a obtenu au
préalable un congé ou une dispense de service, sauf en cas de force majeure et dans
les conditions que le chef de service détermine.
Article 110
Pour toute demande de congé annuel, compensatoire, de circonstances et de
récupération, le membre du personnel doit rentrer un bon de congé.
SECTION 6.2: CONGÉ ANNUEL DE VACANCES ET JOURS FÉRIÉS
Sous-section 6.2.1: Champ d’application
Article 111
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif, aux membres du personnel statutaire en stage et aux membres du personnel
liés par un contrat de travail.
Sous-section 6.2.2: Congé annuel de vacances
Article 112
Pour les membres du personnel statutaire en stage et les membres du personnel liés
par un contrat de travail, le régime des congés du privé s’applique jusqu’à la
nomination définitive. 20 jours du congé annuel sont considérés comme congé légal.
Article 113

                                             61
§ 1:Le membre du personnel a droit à un congé annuel de vacances dont la durée est
fixée comme suit selon l’âge:
      1. moins de 45 ans: 20 + 6 jours ouvrables;
      2. de 45 à 49 ans: 20 + 7 jours ouvrables;
      3. de 50 à 54 ans: 20 + 8 jours ouvrables;
      4. de 55 à 59 ans: 20 + 9 jours ouvrables;
      5. de 60 à 61 ans: 20 + 10 jours ouvrables;
      6. à 62 ans: 20 + 11 jours ouvrables;
      7. à 63 ans: 20 + 12 jours ouvrables;
      8. de 64 à 65 ans: 20 + 13 jours ouvrables.
§ 2:Pour la détermination de la durée du congé, l’âge pris en considération est celui
atteint pendant l’année civile concernée. Toute période d’activité de service donne
droit au congé annuel de vacances à due concurrence. Le congé annuel d’un
membre du personnel engagé par contrat de travail est toutefois calculé en fonction
des prestations de l’année précédente.
Article 114
Les membres du personnel non enseignant (employé et ouvrier) et du personnel des
prégardiennats et de l’Inspection Médicale Scolaire (puéricultrices et infirmières) de la
division Instruction publique francophone ont droit à un congé annuel de vacances
dont la durée par catégorie de personnel est fixée comme suit:
      1. pour les secrétaires d’écoles primaires, concierges, ménagères, aides-
          ménagères et nettoyeuses, ainsi que pour les puéricultrices et infirmières des
          prégardiennats et de l’I.M.S.:
         un mois (juillet/août) 20 jours
         une semaine pour Noël et Pâques 10 jours
         une semaine sur les deux du congé de détente 5 jours
      1. pour le Service de l’Inspection de l’Enseignement :
         du 10 juillet au 16 août 25 jours
         les congés de détente 10 jours
         Noël et Pâques 20 jours
         les mercredis après-midi 20 jours
Article 115
Le congé annuel de vacances est assimilé à une période d’activité de service. Il est
pris au choix du membre du personnel dans le respect des nécessités du service. Si
le congé est fractionné, il doit comporter une période continue d’au moins deux
semaines, sauf demande contraire du membre du personnel. Une période continue
de vacances d’une semaine doit, en tout cas, être assurée.
Article 116
Le congé de vacances est réduit à due concurrence, lorsqu’un membre du personnel
est entré en service dans le courant de l’année, démissionne de ses fonctions, est
engagé pour effectuer des prestations incomplètes ou a obtenu au cours de l’année
l’un des congés ou l’une des absences mentionnés ci-après:
      1. les congés visés aux articles 182 et 183 du présent règlement;
      2. le congé pour interruption de la carrière professionnelle;
      3. les absences pendant lesquelles le membre du personnel est placé dans la
          position administrative de non-activité ou de disponibilité;
      4. les congés pour des motifs impérieux d’ordre familial;
      5. les congés pour prestations réduites pour convenances personnelles;
      6. les prestations réduites pour raisons médicales.
Si le nombre de jours de congé ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est
arrondi à l’unité immédiatement supérieure. Pour le calcul de la durée du congé
annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat de travail, les périodes
d’absence causées par le congé parental visé à l’article 34 et par des congés
accordés en vue de la protection de la maternité par les articles 39, 41, 41bis, 42 et
43 de la Loi du 16 mars 1971 sur le travail sont considérées comme des périodes
d’activité de service au sens de l’alinéa 1er. Pour le calcul de la durée du congé
annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat, les périodes
d’absence pour congé de paternité et d’adoption accordées par l’article 30 § 2 et
l’article 30ter de la Loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont
considérées comme des périodes d’activité de service au sens de l’alinéa 1er.
Article 117
§ 1:Si par suite des nécessités du service, le membre du personnel n’a pas pu
prendre tout ou une partie de son congé annuel de vacances avant la cessation
définitive de ses fonctions, il bénéficie d’une allocation compensatoire dont le montant

                                            62
est égal au dernier traitement d’activité du membre du personnel afférent aux jours de
congé non pris. Si le membre du personnel perd sans préavis la qualité du membre
du personnel et si suite à ce départ avec effet immédiat, il n’a pu prendre tout ou une
partie de son congé annuel de vacances, il a alors également droit à une allocation
compensatoire dont le montant est égal au dernier traitement d’activité du membre du
personnel afférent aux jours de congé non pris. Pour l’application du présent
paragraphe, le traitement à prendre en considération est celui qui est dû pour des
prestations complètes, en ce compris éventuellement l’allocation de foyer ou de
résidence.
§ 2:Si, pour des raisons de service, le membre du personnel n’a pu épuiser son
congé annuel au 31 décembre, il est autorisé à prendre le solde de son congé annuel
au plus tard le 30 avril de l’année suivante, à l’exception des congés légaux pour le
personnel contractuel.
Article 118
Chaque service désigne les personnes responsables habilitées à accorder les jours
de congés.
Article 119
§ 1:Pour les congés de 3 jours ou moins, la demande doit être introduite au minimum
3 jours ouvrables avant la prise de congés effective, sauf exception dûment justifiée.
Pour les congés de plus que 3 jours, la demande doit être introduite au moins un
mois avant la prise de congés effective, sauf exception dûment justifiée.
§ 2:Les responsables sont tenus de planifier les congés annuels de leurs
collaborateurs pour les périodes de congés d’une semaine ou plus, ainsi que pour les
périodes de congés scolaires, en veillant à garantir la continuité du service et l’équité
entre collaborateurs. A cet effet, ils indiquent les dates pour lesquelles les demandes
de congé relatives à ces périodes doivent être introduites. Pour autant que cela fasse
l’objet d’une concertation, le délai mentionné en § 1 peut être allongé dans les
services où les horaires des membres du personnel doivent être planifiés (travail en
équipe, organisation de permanences…). Les demandes introduites après ne seront
pas prioritaires.
Article 120
Une réponse à toute demande de congé doit être donnée dans un délai de 24h pour
les congés de 3 jours ou moins et dans un délai raisonnable, compte tenu de la date
de la demande et de la durée du congé, dans les autres cas. Tout refus d’octroi de
congé annuel doit être motivé par écrit.
Article 121
Il est tenu dans chaque service une feuille de congé pour chaque membre du
personnel. Tous les congés et absences doivent y être mentionnés.
Article 122
Le membre du personnel absent pour cause de maladie ou d’infirmité ne peut obtenir
des vacances au cours de cette absence.
Article 123
Les absences sollicitées immédiatement après une période d’absence pour cause de
maladie ou d’infirmité ne peuvent pas être accordées si cette demande tend à éluder
l’application des dispositions relatives à la mise en disponibilité pour maladie. Par
ailleurs, tout congé annuel ne sera accordé qu’après une reprise de travail effective
de minimum un jour, à l’exception du membre du personnel qui a déjà obtenu un
congé avant d’être en congé de maladie.
Article 124
§ 1:Un congé de maladie justifié par un certificat médical interrompt automatiquement
les vacances dont bénéficiait le membre du personnel au moment où s’est déclarée
la maladie. Le malade est à ce moment soumis aux prescriptions relatives au contrôle
des congés de maladie, où qu’il se trouve.
§ 2:La même règle est d’application pour les congés de circonstances pris au cours
de vacances, à condition que l’autorité hiérarchique soit immédiatement informée de
l’événement et que les attestations requises soient fournies dans les plus brefs
délais.
Sous-section 6.2.3: Jours fériés
Article 125
§ 1:Les membres du personnel sont en congé les jours fériés légaux, à savoir:
     1. le jour de l’An (le premier janvier);
     2. le lundi de Pâques;
     3. la Fête du Travail (le premier mai);
     4. l’Ascension;

                                            63
     5. le lundi de Pentecôte;
     6. la Fête Nationale (le 21 juillet);
     7. l’Assomption (le 15 août);
     8. la Toussaint (le premier novembre);
     9. l’Armistice (le 11 novembre);
     10. la Noël (le 25 décembre).
§ 2:Les membres du personnel sont également en congé les jours réglementaires
suivants:
     1. le 2 janvier après-midi;
     2. l’Armistice (le 8 mai);
     3. le jour des morts (le 2 novembre);
     4. la fête du Roi (le 15 novembre);
     5. le deuxième jour de Noël (le 26 décembre);
     6. un jour de congé est en outre accordé à l’occasion des fêtes des
           communautés, à prendre au choix du membre du personnel.
§ 3:Les membres du personnel obligés de travailler à titre exceptionnel ou en vertu
du régime de travail qui leur est applicable l’un des jours mentionnés au § 1er ou §
2ème, reçoivent un congé de récupération à 200% qui peut être pris aux mêmes
conditions que le congé annuel de vacances.
§ 4:Par dérogation aux dispositions précédentes, le Collège peut soit fixer chaque
année les dates auxquelles doivent être pris certains ou tous les jours de congé de
compensation pour les jours fériés qui coïncident avec un samedi ou un dimanche,
soit autoriser les membres du personnel à choisir librement mais compte tenu des
nécessités du service un autre jour de remplacement. Les membres du personnel
obligés de travailler à ces dates, reçoivent un congé de récupération à 200% qui peut
être pris aux mêmes conditions que le congé annuel de vacances.
§ 5:Les congés visés au présent article sont assimilés à une période d’activité de
service. Toutefois, si le membre du personnel est en congé le jour férié pour un autre
motif, ou s’il est en disponibilité ou en non-activité, sa position administrative reste
fixée conformément aux dispositions réglementaires qui lui sont applicables en raison
de cet autre motif d’absence.
SECTION 6.3: CONGÉS DE MALADIE OU D’INFIRMITÉ
Sous-section 6.3.1: Champ d’application
Article 126
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif. Il s’applique également aux membres du personnel statutaire en stage et aux
membres du personnel liés par un contrat de travail, à l’exception des sous-sections
6.3.3 et 6.3.4.
Article 127
Le respect des dispositions de la présente section ne dispense en aucune manière
du respect des règles régissant l’intervention de la mutualité pour les membres du
personnel contractuel et pour les membres du personnel statutaire en stage.
Sous-section 6.3.2: Procédure
Article 128
Le membre du personnel qui s’absente pour cause de maladie ou d’infirmité est tenu:
     1. de consulter un médecin;
     2. de lui faire remplir un certificat conforme au modèle en Annexe 13;
     3. de prévenir ou faire prévenir son chef de service de deux manières distinctes:
           1. en téléphonant dès l’ouverture du service pour signaler son absence et la
                durée présumée de cette absence;
           2. en envoyant à son service la déclaration d’incapacité de travail (Annexe
                14), dûment complétée et mise sous enveloppe affranchie;
     2. de transmettre dans les 48 heures le certificat réglementaire, dûment
           affranchi et sous enveloppe fermée à l’adresse mentionnée;
     3. de se conformer strictement aux dispositions relatives au contrôle médical,
           reprises aux articles ci-après;
     4. de demander, en temps voulu, à son service un réapprovisionnement des
           formulaires réglementaires.
Article 129
Le membre du personnel absent pour maladie ou infirmité est soumis à la tutelle
sanitaire de l’organisme de contrôle médical du personnel agréé par le Collège,
dénommé ci-après le médecin-contrôleur.
Article 130
Le membre du personnel qui n’est pas en état de se déplacer sera examiné à

                                            64
domicile par le médecin-contrôleur. Il est procédé à ce contrôle médical sur la base
de critères objectifs ou sur demande du chef de service. Celui-ci s’adressera au
Département des Ressources humaines qui jugera de la pertinence de la demande et
qui déclenchera le contrôle s’il y a lieu.
Article 131
Il est interdit au membre du personnel de sortir, à moins d’une prescription formelle
du médecin traitant lequel, dans ce cas, doit l’indiquer de manière précise sur le
certificat. Le membre du personnel doit veiller à n’entraver en aucune façon le
contrôle à domicile. Lorsque la période d’absence comprend des jours autres
qu’ouvrables, le contrôle à domicile peut être exercé ces jours-là.
Article 132
Le membre du personnel qui est autorisé à sortir a l’obligation de se présenter aux
visites de contrôles, à la requête du médecin-contrôleur et aux jour, heure et lieu
indiqués par celui-ci. Au cas où la personne ne se présente pas au rendez-vous, elle
doit immédiatement avertir les Ressources humaines afin qu’il soit procédé à un
nouveau contrôle médical. Si le membre du personnel ne respecte pas cette
obligation, la période d’incapacité de travail soumise au contrôle médical sera
considérée comme absence injustifiée et ne sera pas rémunérée.
Article 133
Même si l’absence n’excède pas un jour, l’intéressé doit donner suite à la convocation
du médecin-contrôleur.
Article 134
Le médecin-contrôleur vérifie si le membre du personnel est effectivement incapable
de travailler et lui remet un rapport de contrôle mentionnant à partir de quelle date il
n’est plus selon lui en incapacité de travail. Le médecin-contrôleur informe par écrit la
personne concernée du résultat de son examen et lui communique la procédure
d’appel en cas de contestation.
Article 135
En cas de divergence, le médecin-contrôleur prend contact avec le médecin traitant
ayant délivré le certificat médical au membre du personnel.
Article 136
Si une solution n’intervient pas à la suite de ces contacts, il sera fait appel à un
médecin arbitre choisi de commun accord ou parmi les médecins-arbitres repris sur la
liste établie par le Ministère de l’Emploi et du Travail. La décision du médecin arbitre
s’impose aux parties. Les frais de cette procédure sont à charge de la partie
perdante, soit le membre du personnel, soit l’organisme agréé par le Collège.
Article 137
Lorsque le médecin traitant prescrit au membre du personnel malade une incapacité
de travail ailleurs qu’à sa résidence principale le membre du personnel doit faire
connaître, avant de quitter son domicile, de façon précise le lieu de sa résidence
occasionnelle ainsi que la durée exacte de son séjour.
Article 138
§ 1:Tout membre du personnel se sentant malade au cours de la journée, après avoir
pris régulièrement son travail peut s’absenter après avoir prévenu son chef de
service. Il est tenu de faire constater son heure de départ. A son retour, il doit
présenter un document justifiant son absence.
§ 2:Lorsque le chef de service estime que le membre du personnel qui s’est présenté
au travail ne semble pas, apparemment en raison d’une maladie ou d’une infirmité,
réunir toutes les conditions d’aptitudes requises pour exercer ses fonctions, il peut
exiger qu’il se fasse examiner dans les plus brefs délais, sinon sur-le-champ, par le
médecin du travail ou un médecin de son choix.
Article 139
Si le médecin traitant estime que le membre du personnel est apte à reprendre le
travail, mais il a été absent plus d’un mois et qu’il est soumis à la surveillance
médicale des travailleurs, il est convoqué à la médecine du travail afin d’examiner
son aptitude à la reprise de ses fonctions. Cet examen médical a lieu au plus tôt le
premier jour prévu pour la reprise et au plus tard dans les huit jours ouvrables. Sans
accord du médecin du travail, le membre du personnel ne peut reprendre le service et
doit rester sous certificat médical jusqu’à complète guérison. Il ne peut en aucun cas
prendre du congé annuel afin d’éviter l’application des dispositions relatives au congé
de maladie ou des dispositions relatives à la mise en disponibilité pour les membres
du personnel statutaire.
Article 140
Si le rapport du médecin du travail établit que le membre du personnel n’est pas

                                            65
capable de remplir de manière complète les tâches qui lui sont assignées ou
présente certains dangers pour les personnes avec lesquelles il est en rapport, il est
placé en congé de maladie dès le jour de l’examen. Il doit se faire couvrir par un
certificat médical de son médecin traitant jusqu’à la reprise du travail, autorisée par le
médecin du travail.
Article 141
Pendant l’absence pour maladie, les autorisations pour suivre des cours ou exercer
une activité accessoire rémunérée ou non, sont suspendues.
Article 142
Une dispense de service peut être accordée à l’occasion d’une consultation médicale
ne pouvant avoir lieu en dehors des heures de service. Cette dispense est à justifier
et à comptabiliser comme étant du congé de maladie conformément aux dispositions
prévues à cette section.
Sous-section 6.3.3: Régime spécifique pour le personnel statutaire définitif
Article 143
Pour l’ensemble de sa carrière, le membre du personnel qui, par suite de maladie ou
d’infirmité, est empêché d’exercer normalement ses fonctions, peut obtenir des
congés pour cause de maladie ou d’infirmité à concurrence de 21 jours ouvrables par
12 mois d’ancienneté de service. S’il n’est pas en service depuis 36 mois, son
traitement lui est néanmoins garanti pendant 63 jours ouvrables. Le congé de
maladie est assimilé à une période d’activité de service. Par jour ouvrableau sens du
présent article, on entend le jour où le membre du personnel est tenu de travailler en
vertu du régime de travail qui lui est imposé.
Article 144
§ 1:Les 21 jours visés à l’article 143 sont réduits au prorata des prestations non
effectuées pendant la période de 12 mois considérée, lorsqu’au cours de ladite
période le membre du personnel:
     1. a obtenu un ou des congés énumérés à l’article 117, 1° à 3°;
     2. a été absent pour maladie, à l’exclusion des congés pour maladie résultant
           d’un accident de travail, d’un accident sur le chemin du travail ou d’une
           maladie professionnelle;
     3. a été placé en non-activité.
§ 2:Si le nombre de jours de congé de maladie ainsi calculé ne forme pas un nombre
entier, il est arrondi à l’unité immédiatement supérieure.
§ 3:Seuls les jours ouvrables compris dans la période d’absence pour maladie sont
comptabilisés.
Article 145
§ 1:Le congé de maladie ne met pas fin au congé pour prestations à temps partiel
visé à la section 6.5, ni aux régimes d’interruption de la carrière professionnelle. Le
membre du personnel continue à percevoir le traitement dû en raison de ses
prestations réduites.
§ 2:Lorsque le membre du personnel effectue des prestations à temps partiel, les
absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé
auxquels il a droit en vertu de l’article 143, au prorata des prestations qu’il aurait dû
accomplir. Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois
d’ancienneté de service n’est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Pour le membre du personnel qui effectue des prestations à temps partiel, sont à
comptabiliser comme congé de maladie, les jours d’absence pendant lesquels l’agent
aurait dû fournir des prestations.
Article 146
Le congé de maladie est temporairement interrompu pendant le congé pour motifs
impérieux d’ordre familial. Les jours de congé pour motifs impérieux qui coïncident
avec le congé de maladie ne sont pas considérés comme des jours de congé de
maladie.
Article 147
Au cas où les congés prescrits par ordonnance médicale excèdent la durée fixée par
les articles précédents, le membre du personnel est mis en disponibilité. La
disponibilité pour maladie ou infirmité ne met pas fin aux régimes de prestations
réduites visés à la sous-section 6.3.4.
Article 148
Par dérogation à l’article 143, le congé pour cause de maladie ou d’infirmité n’est pas
comptabilisé lorsqu’il est provoqué par:
          un accident du travail;
          un accident survenu sur le chemin du travail;

                                             66
          une maladie professionnelle.
Article 149
Les jours de congé de maladie accordés à la suite d’un accident causé par la faute
d’un tiers et autre qu’un accident visé à l’article 148 ne sont pas pris en considération
pour déterminer le nombre de jours de congé que le membre du personnel peut
encore obtenir en vertu de l’article 143, à concurrence du pourcentage de
responsabilité imputé au tiers et qui sert de fondement à la subrogation légale de la
commune.
Article 150
Le membre du personnel ne peut être déclaré définitivement inapte pour maladie
avant qu’il n’ait épuisé la somme de congés à laquelle lui donne droit l’article 143 du
présent règlement. Toutefois, en application de la Loi du 5 août 1978, un membre du
personnel qui a atteint l’âge de 60 ans est mis d’office à la retraite le 1er jour du mois
qui suit celui au cours duquel, sans avoir été reconnu définitivement inapte, il totalise
365 jours calendrier d’absence pour maladie (soit par congé de maladie, soit par
disponibilité pour maladie, soit par l’un et l’autre).
Article 151
Pour l’application de l’article 143, l’ancienneté de service prend également en
considération l’ensemble des services effectifs qu’il a accomplis, à quelque titre que
ce soit et sans interruption volontaire, comme titulaire de fonctions comportant des
prestations complètes ou partielles, en faisant partie d’un ou de plusieurs
établissements, centres, offices ou organismes d’intérêt public; à ce moment sont
aussi comptabilisés les congés de maladie obtenus pendant ces services.
Sous-section 6.3.4: Congés pour prestations réduites en cas de maladie
Article 152
Si le médecin du travail estime qu’un membre du personnel absent pour cause de
maladie ou d’infirmité est apte à reprendre l’exercice de ses fonctions par prestations
d’un demi-jour, il en informe le Collège. Le Collège rappelle le membre du personnel
en service en l’admettant à accomplir lesdites prestations réduites, sauf si cette
mesure n’est pas compatible avec les exigences du bon fonctionnement du service.
Article 153
Au cas où le membre du personnel absent pour cause de maladie ou d’infirmité
demande à reprendre l’exercice de ses fonctions par prestations d’un demi-jour et
produit à l’appui de cette demande un certificat de son médecin, le Collège autorise le
membre du personnel à accomplir ces prestations réduites si cette mesure est
compatible avec les exigences du bon fonctionnement du service et si le médecin du
travail estime que l’état de santé de l’intéressé le permet.
Article 154
Le membre du personnel peut formuler un recours contre la décision du médecin du
travail visée sous l’article 152 auprès de la commission d’appel.
Article 155
Les décisions du Collège portant qu’un membre du personnel reprendra l’exercice de
ses fonctions par prestations d’un demi-jour, ne peuvent être prises pour une période
de plus de trente jours calendrier. Toutefois, deux prorogations peuvent être
accordées pour une période ayant au maximum la même durée, si le médecin du
travail estime, lors d’un nouvel examen, que l’état de santé du membre du personnel
le justifie.
Article 156
Les demi-jours d’absence d’un membre du personnel pendant les prestations
réduites qu’il effectue en application des articles 152 à 155 du présent règlement
n’interviennent pas dans le calcul des congés de maladie visés à l’article 143, ils sont
considérés comme congés supplémentaires et comme des périodes d’activité de
service sans incidence sur le statut pécuniaire du membre du personnel.
SECTION 6.4: ABSENCE POUR RAISONS PERSONNELLES
Sous-section 6.4.1: Champ d’application
Article 157
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif.
Sous-section 6.4.2: Procédure
Article 158
Le Collège peut, pour autant que l’intérêt du service ne s’y oppose pas, autoriser un
membre du personnel définitif à s’absenter à temps plein pour une période de 2 ans
au maximum pour l’ensemble de sa carrière. A la demande du membre du personnel,
cette absence peut être fractionnée.

                                             67
Article 159
A sa demande, le membre du personnel reprend ses fonctions avant l’expiration de la
période d’absence en cours moyennant un préavis de 3 mois à moins que l’autorité
n’accepte un délai plus court.
Article 160
Pendant l’absence visée à l’article 158, l’agent se trouve dans la position
administrative de non-activité. Il peut exercer une activité lucrative à condition que
cette activité soit compatible avec ses fonctions.
SECTION 6.5: PRESTATIONS REDUITES POUR CONVENANCE PERSONNELLE
Sous-section 6.5.1: Champ d’application
Article 161
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif.
Sous-section 6.5.2: Procédure
Article 162
§1:Le Collège peut autoriser le membre du personnel qui le demande à exercer ses
fonctions par prestations réduites pour convenance personnelle. L’octroi de
l’autorisation est subordonné aux exigences du bon fonctionnement du service. Le
Collège notifie sa décision au membre du personnel dans le mois de la réception de
la demande; lorsque celle-ci n’est pas agréée, la décision est motivée.
§ 2:Le Collège détermine les fonctions pour lesquelles l’autorisation de s’absenter
pour convenance personnelle ne peut être accordée en aucun cas. Celles-ci
comprennent en tout cas, les fonctions de secrétaire communal, de secrétaire
communal adjoint, de receveur communal, de chef du service interne de prévention
et de protection au travail et de conseiller en prévention et de protection au travail.
§3:Le membre du personnel qui bénéficie de l’autorisation visée au paragraphe 1er
est tenu d’accomplir la moitié, les deux tiers, les trois quarts, les quatre cinquièmes
ou les neuf dixièmes de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées.
Ces prestations s’effectuent soit chaque jour, soit selon une autre répartition fixée sur
la semaine. Elles doivent toujours prendre cours le premier jour du mois.
Article 163
L’autorisation d’exercer des prestations réduites est accordée pour une période de 3
mois au moins et de 24 mois au plus. Des prorogations de 3 mois au moins et de 24
mois au plus peuvent être accordées. Chaque prorogation est subordonnée à une
demande du membre du personnel intéressé, introduite au moins un mois avant
l’expiration du congé en cours.
Article 164
Le membre du personnel peut reprendre ses fonctions à temps plein avant
l’expiration de la période accordée moyennant un préavis de 3 mois à moins que le
Collège n’accepte un délai plus court.
Article 165
§ 1:Durant la période d’absence, le membre du personnel est en non-activité. Il peut
néanmoins faire valoir ses titres à la promotion. La promotion à un grade supérieur
met fin d’office à l’autorisation d’exercer ses fonctions par prestations réduites.
§ 2:Le membre du personnel bénéficie du traitement dû en raison des prestations
réduites. Le traitement du membre du personnel qui a atteint l’âge de cinquante ans
et de celui qui a la charge d’au moins deux enfants n’ayant pas atteint l’âge de quinze
ans accomplis, est augmenté du cinquième du traitement qui aurait été dû pour les
prestations qui ne sont pas fournies.
Article 166
L’autorisation d’exercer ses fonctions par prestations réduites est suspendue dès que
le membre du personnel obtient un des congés suivants:
     1. congé de maternité, de paternité, congé parental et congé d’accueil;
     2. congé pour motifs impérieux d’ordre familial;
     3. congé pour accomplir un stage ou une période d’essai;
     4. congé pour présenter sa candidature aux élections;
     5. congé pour remplir en temps de paix des prestations au Corps de protection
           civile;
     6. congé en vue de l’accomplissement de certaines prestations militaires en
           temps de paix, ainsi que de services dans la protection civile ou de tâches
           d’utilité publique en application des lois portant le statut des objecteurs de
           conscience, coordonnées le 20 février 1980;
     7. congé pour exercer une fonction dans un cabinet ministériel;
     8. congé pour une mission d’intérêt général;

                                            68
     9. un congé pour exercer une activité auprès d’un groupe politique reconnu,
           d’une assemblée législative fédérale, communautaire ou régionale ou auprès
           du président d’un de ces groupes;
     10. congé pour être mis à la disposition du Roi, d’un Prince ou d’une Princesse
           de Belgique;
     11. congé visé à l’article 77 § 1 de l’Arrêté Royal du 28 septembre 1984 portant
           exécution de la Loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les
           autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
SECTION 6.6: INTERRUPTION DE LA CARRIERE PROFESSIONNELLE
Sous-section 6.6.1: Champ d’application
Article 167
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif, aux membres du personnel statutaire en stage et aux membres du personnel
liés par un contrat de travail.
Sous-section 6.6.2: Procédure
Article 168
§ 1:Le Collège peut autoriser le membre du personnel qui le demande à interrompre
sa carrière de manière complète, par périodes consécutives ou non de 3 mois au
moins et de 12 mois au plus qui ne peuvent au total excéder 60 mois au cours de la
carrière, selon les règles prévues par la Loi du 22 décembre 1995 portant des
mesures visant à exécuter le plan pluriannuel pour l’emploi ainsi que par l’Arrêté
Royal du 14 mars 1996 modifiant l’Arrêté Royal du 2 janvier 1991 relatif à l’octroi
d’allocations d’interruption.
§ 2:Le Collège peut autoriser le membre du personnel qui le demande à interrompre
sa carrière à raison d’un cinquième, d’un quart, d’un tiers ou de la moitié de la durée
des prestations qui lui sont normalement imposées, par périodes consécutives ou
non de 3 mois au moins et de 12 mois au plus qui ne peuvent au total excéder 60
mois au cours de la carrière, selon les règles prévues par la Loi du 22 décembre
1995 portant des mesures visant à exécuter le plan pluriannuel pour l’emploi ainsi
que par l’Arrêté Royal du 14 mars 1996 modifiant l’Arrêté Royal du 2 janvier 1991
relatif à l’octroi d’allocations d’interruption.
§ 3:Le Collège peut autoriser le membre du personnel âgé de plus que 50 ans qui le
demande à interrompre sa carrière jusqu’à sa pension à raison d’un cinquième, d’un
quart, d’un tiers ou de la moitié de la durée des prestations qui lui sont normalement
imposées, par périodes consécutives ou non de 3 mois au moins et de 12 mois au
plus, selon les règles prévues par la Loi du 22 décembre 1995 portant des mesures
visant à exécuter le plan pluriannuel pour l’emploi ainsi que par l’Arrêté Royal du 14
mars 1996 modifiant l’Arrêté Royal du 2 janvier 1991 relatif à l’octroi d’allocations
d’interruption.
§ 4:Le membre du personnel formule sa demande par lettre adressée au Collège au
moins un mois avant le début de l’interruption à moins que le Collège n’accepte un
délai plus court.
Article 169
Le Collège détermine les fonctions dont les titulaires ne peuvent bénéficier de la
présente section. Celles-ci comprennent en tout cas les fonctions de secrétaire
communal, de secrétaire communal adjoint, de receveur communal, de chef du
service interne de prévention et de protection au travail et de conseiller en prévention
et de protection au travail.
Article 170
§ 1:Par dérogation à l’article 168, le membre du personnel peut interrompre sa
carrière pour un mois, éventuellement prolongeable d’un mois, pour donner des soins
palliatifs à une personne en vertu des articles 100bis et 102bis de la Loi de
redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales. Le membre du
personnel ne doit pas être remplacé. Par soins palliatifson entend toute forme
d’assistance, notamment médicale, sociale, administrative et psychologique, ainsi
que les soins, donnés à des personnes souffrant d’une maladie incurable et se
trouvant en phase terminale. Le membre du personnel qui veut interrompre sa
carrière pour ce motif en informe le Collège, joint à cette communication une
attestation délivrée par le médecin traitant de la personne en nécessité de soins
palliatifs et dont il paraît qu’il a déclaré qu’il est disposé à donner des soins palliatifs,
sans que l’identité du patient soit mentionnée. L’interruption prend cours le premier
jour de la semaine qui suit celle au cours de laquelle la communication précitée a été
faite.
§ 2:Par dérogation à l’article 168, le membre du personnel peut suspendre sa carrière

                                              69
en vue d’assister un membre du ménage ou de la famille gravement malade, de l’une
ou l’autre de ces manières par patient:
     1. un membre du personnel occupé à temps plein ou à temps partiel: totalement
          durant une période de 12 mois au maximum, pris par période de minimum un
          mois et de maximum 3 mois;
     2. un membre du personnel occupé à temps plein ou à temps partiel (au moins
          ¾): d’1/5 ou d’1/2 durant une période de 24 mois au maximum, pris par
          période de minimum un mois et de maximum 3 mois.
Par membre du ménageon entend toute personne qui cohabite avec le membre du
personnel. Par membre de la familleon entend aussi bien les parents que les alliés
jusqu’au deuxième degré.
Article 171
§ 1:Le membre du personnel peut obtenir du congé parental, à sa demande, au
moment d’une naissance, d’une adoption ou d’un placement de l’enfant dans une
famille d’accueil dans le cadre d’un placement familial, comme prévu par l’A.R. du 29
octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une
interruption de la carrière professionnelle.
Le congé peut être pris sous la forme:
     1. soit, d’une suspension totale des prestations et cela, pour une durée de
          quatre mois. Cette période peut, au choix du membre du personnel, être
          fractionnée par mois;
     2. soit, d’une réduction des prestations temps plein à un mi-temps et cela, pour
          une durée de huit mois. Cette période peut, au choix du membre du
          personnel, être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce
          chiffre;
     3. soit, d’une réduction des prestations temps plein à concurrence d’1/5e et
          cela, pour une durée de vingt mois. Cette période peut, au choix du membre
          du personnel, être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce
          chiffre.
§ 2:Le droit au congé parental est accordé à l’occasion:
     1. soit, de la naissance d’un enfant et cela, dans la période qui prend cours à
          dater de la naissance et se termine lorsque l’enfant atteint son douzième
          anniversaire;
     2. soit, de l’adoption d’un enfant, pendant une période qui prend cours à dater
          de l’inscription de l’enfant comme membre de la famille au registre de la
          population ou au registre des étrangers de la commune où le membre du
          personnel a sa résidence et qui se termine au plus tard lorsque l’enfant
          atteint son douzième anniversaire.
Cette limite d’âge est fixée à 21 ans lorsque l’enfant est handicapé.
§ 3:Les membres du personnel qui ont eu un enfant ou qui ont adopté un enfant
avant le 8 mars 2012 n’ont pas droit à une allocation de l’ONEM pour le quatrième
mois de suspension totale, pour le septième et le huitième mois de suspension à mi-
temps et pour le seizième jusqu’au vingtième mois de suspension à concurrence
d’1/5 du temps de travail.
Article 172
Le membre du personnel doit avoir été en service chez l’employeur, pendant au
moins douze mois durant la période des quinze mois qui précèdent la date de
notification à l’employeur de la demande écrite de congé parental et le membre du
personnel doit fournir, au plus tard au moment où le congé parental prend cours, le ou
les documents attestant la naissance ou l’adoption de l’enfant.
Article 173
Le membre du personnel avertit le Collège de son souhait d’exercer son droit au
congé parental, par écrit, au moins deux mois et au plus tôt trois mois à l’avance.
L’avertissement se fait par lettre recommandée ou par remise d’un écrit signé par
l’employeur au titre d’accusé de réception.
Article 174
L’employeur peut, par écrit, reporter l’exercice du droit au congé parental, dans le
mois qui suit cet avertissement, pour des raisons motivées liées au fonctionnement
du service. Le congé parental devra prendre cours au plus tard six mois après le mois
où a été opéré le report motivé.
Article 175
Le membre du personnel a le droit de demander un régime de travail aménagé pour
la période qui suit la fin de l’exercice de son congé parental. Cette période s’élève à 6
mois maximum. Il adresse une demande écrite à l’employeur au moins 3 semaines

                                            70
avant la fin de la période de congé parental en cours. Dans cette demande, le
membre du personnel indique ses raisons en lien avec une meilleure conciliation
entre vie professionnelle et vie de famille.
L’employeur examine cette demande et y répond par écrit au plus tard une semaine
avant la fin de la période de congé parental en cours, en tenant compte de ses
propres besoins et de ceux du membre du personnel. Il communique dans l’écrit visé
la manière dont il a tenu compte de ses propres besoins et de ceux du membre du
personnel dans l’examen de la demande.
Article 176
Le congé parental n’est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période
d’activité de service.
SECTION 6.7: CONGÉS DE CIRCONSTANCES ET CONGÉS EXCEPTIONNELS
Sous-section 6.7.1: Champ d’application
Article 177
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif. Il s’applique également aux membres du personnel statutaire en stage et aux
membres du personnel liés par un contrat de travail, à l’exception des articles 182 et
183.
Sous-section 6.7.2: Congés de circonstances
Article 178
§ 1:Des congés de circonstances peuvent être accordés aux membres du personnel
dans les limites fixées ci-après.
   Nature de l’événement               Jours         Quand prendre son congé?
                                       ouvrables
                                       octroyés pour
                                       un temps
                                       plein
1 Mariage civil du membre du         4              A prendre par jour ou demi-jour
  personnel                                         aux alentours de l’événement et
                                                    jusqu’à maximum 30 jours à
                                                    dater de cet événement
2 Décès du conjoint, de la           4              A prendre par jour ou demi-jour
  personne avec laquelle le                         dans les 30 jours à dater de
  membre du personnel vivait en                     l’événement
  couple, d’un parent ou allié au
  premier degré du membre du
  personnel ou de la personne
  avec laquelle il vit en couple
3 Mariage d’un enfant du membre      2              A prendre par jour ou demi-jour
  du personnel ou de la personne                    aux alentours de l’événement et
  avec laquelle il vit en couple                    jusqu’à maximum 30 jours à
                                                    dater de cet événement
4 Mariage d’un frère, d’une sœur, 1                 A prendre le jour de l’événement.
  d’un beau-frère, d’une belle-                     Si ce jour tombe un weekend, le
  sœur, du père, de la mère, du                     jour ouvrable qui précède ou qui
  beau-père, du second mari de la                   suit
  mère, de la belle-mère, de la
  seconde femme du père, d’un
  petit-enfant du membre du
  personnel
5 Décès d’un parent ou allié, à     2               A prendre par jour ou demi-jour
  quelque degré que ce soit                         dans les 30 jours à dater de
  habitant sous le même toit que le                 l’événement
  membre du personnel
6 Décès d’un parent ou allié au    1                A prendre le jour des obsèques.
  2ème ou au 3ème degré                             Si ce jour tombe un weekend, le
  n’habitant pas sous le même toit                  jour ouvrable qui précède ou qui
  que le membre du personnel                        suit
7 Participation à la fête de la      1              A prendre le jour de l’événement.
  jeunesse laïque, la communion                     Si ce jour tombe un weekend, le

                                           71
  solennelle ou tout autre                            jour ouvrable qui précède ou qui
  événement similaire d’un culte                      suit
  reconnu d’un enfant du membre
  du personnel, du conjoint ou de
  la personne avec laquelle il vit
  en couple au moment de
  l’événement
8 Changement de résidence d’un        1               A prendre le jour du
  membre du personnel venant                          déménagement. Si ce jour
  s’inscrire au registre de la                        tombe un weekend, le jour
  population de Schaerbeek                            ouvrable qui précède ou qui suit
9 Convocation comme témoin           1             A prendre le jour de l’événement,
  devant une juridiction ou                        limité à une fois par an
  comparution personnelle
  ordonnée par une juridiction
§ 2:Ces congés sont assimilés à des périodes d’activité de service.
§ 3:Si l’événement se produit au cours d’une période de travail à temps partiel, la
durée du congé est réduite à due concurrence, comme suit:
Régime ½ jour de circ.             1 jour de circ. 2 jours de circ. 4 jours de circ.
horaire
> à un ½ ½ jour à la date de         1 jour (date au 2 jours ou 4       4 jours ou 8
temps    l’événement                 choix)          demi-jours         demi-jours
 ≤ à un ½ ½ jour à la date de           1 jour (date au 1 jour ou 2          2 jours ou 4
 temps       l’événement                choix)            demi-jours         demi-jours
Article 179
§ 1:Un congé de circonstances de dix jours est accordé au membre du personnel
masculin, pour la naissance d’un enfant pour lequel sa paternité légale est établie,
quel que soit le régime de travail dans lequel il est mis à l’emploi. Le congé est
assimilé à une période d’activité de service.
§ 2:Les dix jours peuvent être choisis par le membre du personnel endéans une
période de quatre mois à partir du jour de la naissance. Ce congé peut être
fractionné.
§ 3:Le membre du personnel doit prévenir son service et le Département des
Ressources humaines préalablement à l’accouchement.
§ 4:Les membres du personnel statutaire en stage et contractuel peuvent également
bénéficier de ce congé dont trois jours sont à charge de l’administration communale.
Les sept jours qui restent sont payés dans le cadre de l’assurance soins de santé et
indemnités.
Article 180
§ 1:A défaut d’un membre du personnel visé à l’article 179, le même droit revient au
membre du personnel qui, au moment de la naissance:
     1. est marié avec la personne à l’égard de laquelle la filiation est établie;
     2. cohabite légalement avec la personne à l’égard de laquelle la filiation est
          établie et chez laquelle l’enfant a sa résidence principale, et qu’ils ne soient
          pas unis par un lien de parenté entraînant une prohibition de mariage dont ils
          ne peuvent être dispensés par le Roi;
     3. depuis une période ininterrompue de trois ans précédant la naissance,
          cohabite de manière permanente et affective avec la personne à l’égard de
          laquelle la filiation est établie et chez laquelle l’enfant a sa résidence
          principale, et qu’ils ne soient pas unis par un lien de parenté entraînant une
          prohibition de mariage dont ils ne peuvent être dispensés par le Roi. La
          preuve de la cohabitation et de la résidence principale est fournie au moyen
          d’un extrait du registre de la population.
§ 2:Un seul membre du personnel a droit au congé visé à l’alinéa précédent, à
l’occasion de la naissance d’un même enfant. Les membres du personnel qui ouvrent
le droit au congé en vertu respectivement du 1°, du 2° et du 3° de l’alinéa précédent
ont successivement priorité les uns sur les autres.
§ 3:Le droit au congé de maternité visé à l’article 39 de la Loi du 16 mars 1971 sur le
travail exclut pour un même parent, le cas échéant, le droit au congé ouvert par les
alinéas précédents.
§ 4:Le congé ouvert par l’alinéa 2 est, le cas échéant, déduit du congé d’adoption

                                             72
visé à l’article 30ter de la Loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. Il
n’ouvre pas non plus, le cas échéant, d’autres droits civils, sociaux et économiques.
Article 181
Un jour de congé est accordé au membre du personnel qui obtient une décoration
dans les ordres nationaux, une décoration du travail ou un insigne d’honneur du
travail. Ce congé doit être pris dans le mois au cours duquel est remis le brevet ou le
signe distinctif. Ce congé est assimilé à une période d’activité de service. Il peut être
pris avec les vacances.
Sous-section 6.7.3: Congés exceptionnels
Article 182
Le membre du personnel obtient des congés pour présenter sa candidature aux
élections des chambres législatives fédérales, des parlements régionaux et
communautaires, des conseils provinciaux, des conseils communaux ou des
assemblées européennes. Ces congés sont accordés pour une période
correspondant à la durée de la campagne électorale à laquelle les intéressés
participent en qualité de candidat. Ils ne sont pas rémunérés et sont assimilés pour le
surplus à une période d’activité de service.
Article 183
Le membre du personnel obtient des congés pour accomplir un stage ou une période
d’essai dans un autre emploi dans un service public ou dans l’enseignement
subventionné. Ces congés sont accordés pour une période qui correspond à la durée
normale du stage ou de la période d’essai. Si le statut ne prévoit pas de stage ni de
période d’essai, la durée maximum de ces congés est limitée à 1 an. Ils ne sont pas
rémunérés et sont assimilés pour le surplus à des périodes d’activité de service. Le
membre du personnel qui désire bénéficier du congé par application du présent
article communique à l’autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra
cours, sa durée et le nom de l’employeur. Cette communication se fait par écrit au
moins un mois avant le début du congé à moins que l’autorité n’accepte un délai plus
court à la demande de l’intéressé.
Article 184
Le membre du personnel obtient un congé pour participer à un jury de Cour d’Assises
et ce, pour la durée de la session. Ce congé est assimilé à une période d’activité de
service.
Article 185
Le membre du personnel obtient un congé pour remplir en temps de paix des
prestations au corps de protection civile, en qualité d’engagé volontaire à ce corps.
Ce congé est assimilé à une période d’activité de service.
Article 186
§ 1:Le membre du personnel obtient des congés exceptionnels pour cas de force
majeure résultant de la maladie ou d’un accident survenu à un enfant mineur qu’il
habite ou non sous le même toit que le membre du personnel, ou à une des
personnes suivantes habitant sous le même toit que le membre du personnel: le
conjoint, la personne avec laquelle il vit maritalement, un enfant de la personne avec
laquelle il vit maritalement, un parent, un allié, une personne accueillie en vue de son
adoption ou de l’exercice d’une tutelle officieuse. Une attestation médicale témoigne
de la nécessité de la présence du membre du personnel à son foyer ou auprès de la
personne malade.
§ 2:La durée de ces congés ne peut excéder quatre jours ouvrables par an; ils sont
assimilés à des périodes d’activité de service.
§ 3:Si le cas de force majeure survient au cours d’une période de travail à temps
partiel, la durée du congé est réduite à due concurrence.
Article 187
Le membre du personnel obtient des congés pour accompagner et assister des
handicapés et des malades au cours de voyages et de séjours de vacances
organisés en Belgique ou à l’étranger par une association, une institution publique ou
une institution privée, dont la mission est de prendre en charge le sort de handicapés
et de malades et qui, à cette fin, reçoit des subventions des pouvoirs publics. Cette
demande de congé doit être appuyée d’une attestation par laquelle l’association ou
l’institution certifie que le voyage ou le séjour de vacances est placé sous sa
responsabilité. La durée de ces congés ne peut excéder cinq jours ouvrables par an;
ils sont assimilés à des périodes d’activité de service.
Article 188
§ 1:Le membre du personnel obtient une dispense de service de quatre jours
ouvrables au maximum par an pour don de sang ou de plasma. L’intéressé doit

                                            73
fournir la preuve du don de sang ou de plasma en produisant sa carte d’identité de
donneur de sang ou de plasma, sur laquelle chaque don est indiqué. La dispense est
octroyée, soit le jour du don de sang ou de plasma, soit le lendemain. S’il est octroyé
le jour même et si pour l’une ou l’autre raison, le prélèvement n’a pu être effectué, le
candidat donneur de sang ou de plasma doit regagner son service sans retard. La
dispense est assimilée à une période d’activité de service.
§ 2:Le membre du personnel obtient un congé de quatre jours ouvrables au plus par
an pour don de moelle osseuse. La demande doit être étayée par une attestation
médicale. Ce congé prend cours le jour où la moelle osseuse est prélevée à
l’établissement de soins. Il est assimilé à une période d’activité de service.
Article 189
Le membre du personnel obtient un congé pour don d’organes ou de tissus. Ce
congé est accordé pour une période correspondant à la durée de l’hospitalisation et
de la convalescence éventuellement requise ainsi qu’à la durée des examens
médicaux préalables. Les demandes doivent chaque fois être étayées par une
attestation médicale. Ce congé est assimilé à une période d’activité de service.
SECTION 6.8: CONGÉS POUR CAUSE DE GROSSESSE, DE NAISSANCE OU
      D’ADOPTION
Sous-section 6.8.1: Champ d’application
Article 190
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif, aux membres du personnel statutaire en stage et aux membres du personnel
liés par un contrat de travail.
Article 191
Le respect des dispositions de la présente section ne dispense en aucune manière
du respect des règles régissant l’intervention de la mutualité pour les membres du
personnel contractuel et pour les membres du personnel statutaire en stage.
Sous-section 6.8.2: Congé pour cause de grossesse et de naissance
Article 192
Le congé de maternité prévu par l’article 39 de la Loi sur le travail du 16 mars 1971
est assimilé à une période d’activité de service.
Article 193
La période durant laquelle l’intéressée se trouve en congé de maternité ne peut
couvrir plus de quinze semaines, portées à dix-sept semaines pour une naissance
multiple ou à dix-neuf semaines sur demande écrite. Pour les membres du personnel
statutaire nommés à titre définitif la rémunération est à charge de l’administration
communale. Les membres du personnel statutaire en stage et contractuel bénéficient
d’une indemnité à charge de la mutuelle.
Article 194
A la demande du membre du personnel, le Collège est tenu de lui donner congé au
plus tôt à partir de la sixième semaine qui précède la date présumée de
l’accouchement ou de la huitième semaine avant cette date lorsqu’une naissance
multiple est prévue. Le membre du personnel délivre, au plus tard sept semaines
avant la date présumée de l’accouchement ou neuf semaines avant cette date
lorsqu’une naissance multiple est prévue, un certificat médical attestant cette date.
Article 195
§ 1:Le membre du personnel ne peut effectuer aucun travail à partir du septième jour
qui précède la date présumée de l’accouchement jusqu’à la fin d’une période de neuf
semaines qui prend cours le jour de l’accouchement. La période de neuf semaines
prend cours le jour après le jour de l’accouchement quand le membre du personnel a
encore commencé le travail le jour de l’accouchement.
§ 2:L’interruption de travail est prolongée, à la demande de l’intéressée, au delà de la
neuvième semaine, pour une période d’une durée égale à la durée de la période
pendant laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine précédant
la date exacte de l’accouchement ou à partir de la huitième semaine précédant cette
date lorsqu’une naissance multiple est prévue.
Cette période est, en cas de naissance prématurée, réduite du nombre de jours
pendant lesquels elle a travaillé au cours de la période de sept jours calendrier qui
précède la date de l’accouchement.
Sont assimilés à des jours ouvrables qui peuvent être reportés jusqu’après le congé
postnatal:
     1. le congé annuel;
     2. les congés fériés visés à l’article 125;
     3. les congés visés aux articles 178 et 186;

                                            74
     4. le congé pour motifs impérieux d’ordre familial.
Lorsque le membre du personnel a épuisé le congé prénatal et que l’accouchement
se produit après la date prévue, le congé prénatal est prolongé jusqu’à la date réelle
de l’accouchement. Durant cette période, elle se trouve en congé de maternité. Par
dérogation à l’article 193, la rémunération est due.
§ 3:Lorsque le membre du personnel peut prolonger le congé postnatal obligatoire
par au moins deux semaines, ces deux dernières semaines du congé postnatal
peuvent, à sa demande, être converties en jours de congé postnatals. Ces jours
doivent être épuisés selon un planning établi par le membre du personnel et ceci
endéans un délai de huit semaines suivant la fin de la période de congé postnatal
ininterrompu. Le membre du personnel avertit le Collège au moins quatre semaines
avant la fin du congé postnatal obligatoire et ce par écrit.
§ 4:Lorsque le nouveau-né doit rester dans l’établissement hospitalier pendant au
moins sept jours à compter de sa naissance, le membre du personnel peut reporter la
prolongation de l’interruption de travail pour une durée égale à la période durant
laquelle son enfant reste hospitalisé dans l’établissement hospitalier après ces sept
premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut pas dépasser un délai de 24
semaines.
A cet effet, le membre du personnel remet au Collège:
     1. à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l’établissement
          hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept
          premiers jours à partir de sa naissance et mentionnant la durée de
          l’hospitalisation;
     2. au moment où elle demande une prolongation de l’interruption de travail, une
          nouvelle attestation de l’établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né
          n’a pas encore quitté cet établissement, avec la durée présumée de
          l’hospitalisation.
Le membre du personnel maintient son droit à la prolongation de l’interruption de
travail dans le cas de décès de l’enfant endéans l’année de la naissance.
Article 196
§ 1:Les périodes d’absence pour cause de maladie durant les cinq semaines
précédant les sept jours avant la date de naissance réelle, sont transformés en congé
de maternité facultatif pour déterminer la situation administrative du membre du
personnel.
§ 2:Lorsque la maladie survient plus que six semaines avant la date de naissance
réelle (ou huit semaines pour une naissance multiple), ceci n’a pas de conséquences
pour le congé de maternité.
§ 3:Lorsque le membre du personnel a été incapable de travailler pour cause de
maladie durant toute la période de six semaines (ou des huit semaines en cas de
naissances multiples) précédant la date réelle de l’accouchement, la période de
congé postnatal peut, à sa demande, être prolongée d’une semaine.
Article 197
En période de grossesse ou d’allaitement, le membre du personnel ne peut effectuer
du travail supplémentaire. Est à considérer comme travail supplémentaire pour
l’application du présent article, tout travail effectué au-delà 37h30 par semaine.
Article 198
Le membre du personnel obtient, à sa demande, le congé nécessaire pour lui
permettre de se rendre et de subir les examens médicaux prénataux qui ne peuvent
avoir lieu en dehors des heures de service. La demande doit être appuyée de toute
preuve utile. Le congé est comptabilisé comme absence pour maladie conformément
à l’article 144 et est assimilé à une période d’activité de service.
Article 199
Le membre du personnel qui, en application des articles 42 et 43 de la Loi du 16
mars 1971 sur le travail, est dispensé de travail (mesures d’écartement), est mis
d’office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période
d’activité de service.
Article 200
§ 1:Le membre du personnel a droit à une pause d’allaitement afin d’allaiter son
enfant au lait maternel et/ou tirer son lait jusqu’à neuf mois après la naissance de
l’enfant.
§ 2:La pause d’allaitement dure une demi-heure. Le membre du personnel qui preste
quatre heures ou plus par journée de travail a droit à une pause à prendre pendant ce
même jour. Le membre du personnel qui preste au moins sept heures et demie par
journée de travail a droit à deux pauses à prendre ce même jour (à prendre en une

                                             75
ou en deux fois sur cette même journée). La durée de la ou des pause(s)
d’allaitement est incluse dans la durée des prestations de la journée de travail. Le(s)
moment(s) de la journée au(x)quel(s) le membre du personnel peut prendre le ou les
pause(s) d’allaitement est (sont) à convenir entre le membre du personnel et son chef
de service. A défaut d’accord, les pauses d’allaitement suivent ou précèdent
directement les temps de repos prévus.
§ 3:Le membre du personnel qui souhaite obtenir le bénéfice des pauses
d’allaitement avertit, soit par lettre recommandée, soit par la remise d’un écrit signé
au titre d’accusé de réception, deux mois à l’avance le Collège, à moins que celui-ci
accepte de réduire ce délai à la demande de l’intéressé. Le droit aux pauses
d’allaitement est accordé moyennant la preuve de l’allaitement apportée par une
attestation d’un centre de consultation des nourrissons ou par un certificat médical,
au choix du membre du personnel, à partir du début de l’exercice de ce droit. Une
attestation ou un certificat médical doit ensuite être remis par le membre du
personnel chaque mois à la date anniversaire de l’exercice du droit aux pauses
d’allaitement. Pour les membres du personnel statutaire stagiaires et contractuel il
sera fait application des dispositions de l’A.R. du 21 janvier 2002 rendant obligatoire
la convention collective n° 80 du 27 novembre 2001, conclue au sein du Conseil
national du Travail, instaurant un droit aux pauses d’allaitement.
Article 201
Les règles des articles 192 à 200 ne s’appliquent pas en cas de fausse couche se
produisant avant le 181e jour de gestation.
Article 202
Outre les dispositions de l’article 179, le père de l’enfant obtient, à sa demande, un
congé de paternité en vue d’assurer l’accueil de l’enfant, si la mère de l’enfant
décède ou est hospitalisée.
Article 203
En cas de décès de la mère, la durée du congé de paternité est égale à la partie
restante du congé de maternité non encore épuisé par la mère. Le membre du
personnel qui est le père de l’enfant et qui souhaite bénéficier de ce congé en informe
par écrit le Collège dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit
mentionnera la date du début du congé de paternité et sa durée. Un extrait d’acte de
décès de la mère est soumis le plus vite possible. Le service du Personnel veillera à
informer le père de ses droits.
Article 204
En cas d’hospitalisation de la mère, le membre du personnel qui est le père de
l’enfant peut bénéficier du congé de paternité aux conditions suivantes:
     1. le nouveau-né doit avoir quitté l’hôpital;
     2. l’hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
Le congé de paternité ne peut débuter qu’avant le huitième jour qui suit le jour de la
naissance de l’enfant et se termine au moment où l’hospitalisation de la mère a pris
fin et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisée
par la mère. Le membre du personnel qui souhaite bénéficier de ce congé en informe
le Collège par écrit avant le début du congé de paternité. Cet écrit mentionnera la
date du début du congé ainsi que la durée probable de l’absence. La demande est
appuyée par une attestation médicale certifiant la durée de l’hospitalisation de la
mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l’accouchement.
Article 205
Le congé de paternité est assimilé à une période d’activité de service.
Sous-section 6.8.3: Congé pour cause d’adoption
Article 206
Le congé d’adoption est accordé au membre du personnel qui, dans le cadre d’une
adoption comme prévue par le droit civil, accueille un enfant dans sa famille.
Article 207
§ 1:Le congé d’adoption s’élève au maximum à six semaines, dans le cas où l’enfant
n’a pas atteint l’âge de trois ans au début du congé d’adoption, et au maximum à
quatre semaines, dans le cas où l’enfant a atteint l’âge de trois ans. L’exercice du
droit au congé d’adoption prend toujours fin au moment où l’enfant atteint l’âge de
huit ans.
§ 2:La durée maximale du congé d’adoption est doublée lorsque l’enfant est atteint
d’une incapacité physique ou mentale de 66% au moins ou d’une affection qui a pour
conséquence qu’au moins quatre points sont octroyés dans le pilier 1 de l’échelle
médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
§ 3:Le membre du personnel n’est pas tenu de prendre la totalité du congé. Le congé

                                           76
d’adoption doit se prendre de manière ininterrompue et doit avoir une durée d’au
moins une semaine ou d’un multiple d’une semaine.
Article 208
Ce congé prend cours dans les deux mois qui suivent l’inscription de l’enfant comme
faisant partie du ménage du membre du personnel dans le registre de la population
ou dans le registre des étrangers de sa commune de résidence. Le membre du
personnel avertit le Collège au moins un mois à l’avance, soit par lettre
recommandée, soit par la remise d’un écrit signé au titre d’accusé de réception.
L’avertissement doit mentionner les dates de début et de fin du congé d’adoption.
Article 209
Le congé d’adoption est assimilé à une période d’activité de service.
SECTION 6.9: CONGÉ D’ACCUEIL
Sous-section 6.9.1: Champ d’application
Article 210
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif, aux membres du personnel statutaire en stage et aux membres du personnel
liés par un contrat de travail.
Sous-section 6.9.2: Congé d’accueil
Article 211
Le congé d’accueil est accordé au membre du personnel qui est formellement
désigné parent d’accueil par le tribunal, par un service de placement agréé par la
communauté compétente, par les services de l’Aide à la Jeunesse ou par le Comité
Bijzondere Jeugdbijstand. Le membre du personnel démontre son statut de parent
d’accueil par la décision de nomination formelle qui est émise par un de ces
organismes.
Article 212
Le droit au congé d’accueil vaut aussi bien pour le placement de personnes mineures
que pour le placement de personnes avec un handicap. Le membre du personnel
peut utiliser son droit uniquement dans les situations suivantes:
     1. le fait d’assister à des audiences des autorités judiciaires ou administratives
           ayant compétence auprès de la famille d’accueil;
     2. les contacts avec les parents naturels ou d’autres personnes qui sont
           importantes pour l’enfant ou la personne placée;
     3. les contacts avec le service de placement.
Dans d’autres situations, le congé ne sera autorisé que si les services de placement
délivrent une attestation.
Article 213
Le membre du personnel est tenu d’avertir le Collège au moins deux semaines à
l’avance de son intention de prendre son congé d’accueil. Dans le cas où il n’en a pas
la possibilité, il doit avertir le Collège le plus vite possible.
Article 214
La durée du congé d’accueil s’élève à au maximum six jours par année calendrier.
Lorsque la famille d’accueil est composée de deux membres du personnel, désignés
tous deux comme parents d’accueil, le congé d’accueil doit être partagé entre eux.
Article 215
Le congé d’accueil est assimilé à une période d’activité de service.
Article 216
Les dispositions de la section 6.6 sont également applicables à la sous-section
précédente, ainsi que les dispositions de l’article 207.
SECTION 6.10: CONGÉ POUR MOTIFS IMPÉRIEUX D’ORDRE FAMILIAL
Sous-section 6.10.1: Champ d’application
Article 217
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre définitif
et aux membres du personnel statutaire en stage.
Sous-section 6.10.2: Congé pour motifs impérieux d’ordre familial
Article 218
§ 1:Le membre du personnel a droit à un congé pour motifs impérieux d’ordre familial
pour une période maximum de 15 jours ouvrables par an; le congé est pris par jour
ou par demi-jour.
§ 2:Outre le congé prévu au § 1, le membre du personnel a droit à un congé pour
motifs impérieux d’ordre familial pour une période maximum de 30 jours ouvrables
par an pour:
     1. hospitalisation d’une personne habitant sous le même toit que le membre du
           personnel ou d’un parent ou d’un allié au premier degré n’habitant pas sous

                                           77
           le même toit que le membre du personnel;
     2. accueil, pendant les périodes de vacances scolaires, des enfants qui n’ont
           pas atteint l’âge de 15 ans.
Ce congé est pris par période de 5 jours ouvrables au moins. La période de 5 jours
peut être réduite d’un ou plusieurs jours si dans cette période tombent un ou
plusieurs jours fériés.
§ 3:Le congé pour motifs impérieux d’ordre familial n’est pas rémunéré. Pour le reste,
il est assimilé à des périodes d’activité de service.
§ 4:La durée maximum du congé pour motifs impérieux d’ordre familial est réduite à
due concurrence en fonction du régime horaire.
SECTION 6.11: CONGÉS POLITIQUES
Sous-section 6.11.1: Champ d’application
Article 219
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommé à titre définitif,
aux membres du personnel statutaire stagiaire et aux membres du personnel liés par
un contrat de travail.
Sous-section 6.11.2: Congés politiques
Article 220
Les membres du personnel communal qui exercent une fonction à temps plein ont
droit au congé politique pour l’exercice d’un mandat politique ou d’une fonction qui
peut y être assimilée, dans les cas et selon les modalités visés par la Loi du 18
septembre 1986 instituant le congé politique pour les membres du personnel des
services publics.
Article 221
Le droit au congé politique prend cours à la date de la prestation de serment qui suit
l’élection. La preuve de la réalisation de cet événement est fournie par le membre du
personnel. Le droit expire au plus tard le dernier jour du mois qui suit celui de la fin du
mandat.
Article 222
Chaque demande de congé politique doit être introduite au moins 8 jours calendrier
avant la date effective du congé auprès du supérieur hiérarchique. Celui-ci
communiquera chaque demande sans retard au département des Ressources
humaines. Le Collège en sera avisé. Les demandes précisent la durée exacte du
congé.
SECTION 6.12: CONGÉS POUR ACTIVITÉS SYNDICALES
Sous-section 6.12.1: Champ d’application
Article 223
Cette section s’applique aux membres du personnel statutaire nommés à titre
définitif, aux membres du personnel statutaire en stage et aux membres du personnel
liés par un contrat de travail.
Sous-section 6.12.2: Congés pour activités syndicales
Article 224
§ 1:Un membre du personnel - délégué d’une organisation syndicale agréée ou
représentative obtient suivant le cas, de plein droit et pour la durée nécessaire à cet
effet:
     1. un congé syndical:
           1. pour participer aux travaux des comités de négociation et de concertation
               dont il relève;
           2. pour participer aux travaux des commissions et comités généraux créées
               au sein de l’organisation syndicale;
           3. pour défendre un membre de son organisation syndicale devant les
               autorités disciplinaires communales de Schaerbeek.
     2. une dispense de service pour participer aux réunions organisées dans les
           locaux de l’administration pour les organisations syndicales représentatives.
§ 2:Est considéré comme délégué syndical, le titulaire d’une agréation signée par
l’autorité responsable de l’organisation syndicale concernée et stipulant la date à
laquelle le membre du personnel a été agrée en ladite qualité ainsi que la date
d’expiration de son mandat.
§ 3:Les demandes visées au § 1 accompagnées de la convocation émanant d’un
dirigeant responsable de l’organisation syndicale doivent être introduites au moins 3
jours ouvrables avant la date effective du congé auprès du supérieur hiérarchique.
SECTION 6.13: AUTRES DISPENSES
Article 225
Les membres actifs de la Croix-Rouge de Belgique, les volontaires de la protection

                                             78
civile et les pompiers volontaires qui sont amenés à prêter assistance en cas de
sinistre ou de catastrophe, peuvent obtenir une dispense de service. Ils produisent
leur convocation ou toute autre pièce probante en justification de leur absence.
Article 226
Des dispenses de service peuvent être accordées à l’occasion des événements
suivants, et dans les limites du temps strictement nécessaire:
     1. participation à des examens ou à des formations organisés par ou à la
          demande de l’administration communale de Schaerbeek;
     2. exercice d’une fonction dans un bureau de vote principal ou dans un bureau
          de dépouillement;
     3. convocation du membre du personnel devant une autorité judiciaire, lié à
          l’exercice de ses fonctions;
     4. convocation pour siéger dans un conseil de famille;
     5. convocation devant le Service de Santé administratif ou par le médecin de
          travail.
La preuve de la réalisation de ces événements est fournie par le membre du
personnel au plus tard le lendemain.
CHAPITRE VII: LA POSITION DE DISPONIBILITÉ
SECTION 7.1: DISPOSITIONS GÉNÉRALES
Article 227
Les présentes dispositions s’appliquent aux membres du personnel statutaire
nommés à titre définitif.
Article 228
La mise en disponibilité est prononcée par le Conseil. La disponibilité de plein droit
est constatée par le Collège. Aux conditions fixées par le présent règlement, le
membre du personnel en disponibilité a droit à un traitement d’attente.
Article 229
La durée de la disponibilité avec jouissance d’un traitement d’attente ne peut, en cas
de disponibilité par retrait d’emploi dans l’intérêt du service, dépasser, en une ou
plusieurs fois, la durée des services admissibles pour le calcul de la pension de
retraite du membre du personnel. Ne sont pris en considération ni les services
militaires ni les services comme objecteur de conscience que le membre du
personnel a accomplis avant son admission dans l’administration communale, ni le
temps que le membre du personnel a passé en disponibilité.
Article 230
Nul ne peut être mis ou maintenu en position de disponibilité lorsqu’il remplit les
conditions pour être mis à la retraite.
Article 231
§ 1:Le membre du personnel en disponibilité reste à la disposition de l’administration
communale. S’il possède les aptitudes professionnelles et physiques requises, il peut
être rappelé en activité. Il est tenu d’occuper l’emploi qui lui est assigné
correspondant à son grade.
§ 2:Si, sans motif valable, il refuse d’occuper cet emploi, le Conseil peut le considérer
comme démissionnaire. Il est préalablement entendu par le Conseil.
Article 232
Le membre du personnel en disponibilité pour maladie qui bénéficie d’un traitement
d’attente est tenu de comparaître chaque année devant le Service Public Fédéral
Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement, au cours du
mois correspondant à celui de sa mise en disponibilité. Si le membre du personnel
s’abstient de comparaître à cette époque, le paiement de son traitement d’attente est
suspendu depuis cette époque jusqu'à sa comparution.
Article 233
Le membre du personnel est tenu de notifier à l’administration communale un
domicile en Belgique où peuvent lui être signifiées les décisions qui le concernent.
Article 234
Le traitement d’attente est établi sur base du dernier traitement d’activité, revu, le cas
échéant, en application du statut pécuniaire des membres du personnel communal.
En cas de cumul de fonctions, le traitement d’attente n’est accordé qu’en raison de la
fonction principale.
Article 235
Le membre du personnel en disponibilité qui n’a pas été remplacé dans son emploi
occupe cet emploi lorsqu’il reprend son activité.
Article 236
Le Collège décide, selon les nécessités du service, si l’emploi dont le membre du

                                             79
personnel en disponibilité était titulaire doit être considéré comme vacant. Il peut
prendre cette décision dès que la disponibilité atteint un an. Il peut en outre prendre
cette décision sans délai à l’égard du membre du personnel mis en disponibilité par
retrait d’emploi dans l’intérêt du service ou, dans les autres cas, à l’égard du membre
du personnel placé en disponibilité pour un an au moins. La décision du Collège doit
être précédée de l’avis favorable du supérieur hiérarchique du membre du personnel.
SECTION 7.2: DISPONIBILITÉ POUR CAUSE DE MALADIE
Article 237
Sous réserve de l’article 148, le membre du personnel se trouve de plein droit en
disponibilité lorsqu’il est absent pour maladie après avoir atteint la durée maximum
des congés qui peuvent lui être accordés pour ce motif par application de l’article
143.
Article 238
Le membre du personnel en disponibilité pour maladie garde ses droits à
l’avancement de traitement. Ses titres à la promotion sont suspendus pendant toute
la période où il se trouve dans la position de disponibilité. Il recouvre ceux-ci dès la
reprise intégrale de ses fonctions. En cas de reprise des fonctions, la période
pendant laquelle le membre du personnel a été mis en disponibilité pour maladie
n’est pas prise en considération pour le calcul de l’ancienneté de grade requise pour
la promotion à un grade supérieur.
Article 239
Le membre du personnel en disponibilité pour maladie reçoit un traitement d’attente
égal à 60% de son dernier traitement d’activité. Toutefois, le montant de ce traitement
d’attente ne peut en aucun cas être inférieur:
     1. aux indemnités que l’intéressé obtiendrait dans la même situation si le régime
           de la sécurité sociale lui avait été applicable dès le début de son absence;
     2. à la pension qu’il obtiendrait si, à la date de sa mise en disponibilité, il avait
           été admis à la retraite prématurée.
En cas de cumul de fonctions, le traitement d’attente n’est accordé qu’en raison de la
fonction principale.
Article 240
Par dérogation à l’article 239, le membre du personnel en disponibilité pour maladie
peut obtenir un traitement d’attente égal au montant de son dernier traitement
d’activité si l’affection dont il souffre est reconnue par le Collège comme maladie ou
infirmité grave et de longue durée, sur base d’un rapport médical du médecin du
Service Public Fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et
Environnement. Cette décision ne peut en tout cas intervenir avant que le membre du
personnel n’ait été, pour une période continue de trois mois au moins, en congé ou
en disponibilité pour l’affection dont il souffre. Cette décision entraîne une révision de
la situation du membre du personnel avec effet pécuniaire à la date du début de sa
disponibilité.
Article 241
La disponibilité pour maladie ne met pas fin au congé pour prestations réduites visé à
la section 6.5, ni aux régimes de l’interruption de la carrière professionnelle visés à la
section 6.6. Pour l’application de l’article 230, le dernier traitement d’activité est,
durant la période de prestations réduites en cours, celui dû en raison desdites
prestations.
SECTION 7.3: DISPONIBILITÉ PAR RETRAIT D’EMPLOI DANS L’INTÉRÊT DU
      SERVICE
Article 242
Le Conseil peut placer un membre du personnel en position de disponibilité par retrait
d’emploi dans l’intérêt du service si la mesure est jugée indispensable pour le bon
fonctionnement de l’administration. La proposition de mise en disponibilité est établie
par le supérieur hiérarchique et notifiée à l’intéressé soit par lettre recommandée, soit
par remise de la main à la main contre accusé de réception. L’avis mentionne en
outre le droit du membre du personnel à être entendu par le Conseil, la date de
l’audition et la faculté de consulter le dossier administratif. Lors de cette audition, le
membre du personnel peut être assisté d’un conseil de son choix.
Article 243
Le membre du personnel en disponibilité par retrait d’emploi dans l’intérêt du service
perd ses titres à l’avancement de traitement, à l’évolution de carrière et à la
promotion.
Article 244
Il jouit d’un traitement d’attente égal, la première année, à son dernier traitement

                                             80
d’activité. A partir de la deuxième année, ce traitement d’attente est réduit à autant de
fois 1/60e du dernier traitement d’activité que l’intéressé compte d’années de service
à la date de sa mise en disponibilité. Pour l’application du présent article, il faut
entendre par années de servicescelles qui entrent en ligne de compte pour
l’établissement de la pension de retraite. Toutefois, les services militaires ou les
services comme objecteur de conscience accomplis avant l’entrée en fonction ne
sont pas pris en considération et les services militaires admissibles ne sont comptés
que pour leur durée simple.
CHAPITRE VIII: COMPOSITION DES COMITÉS, SERVICES D’INSPECTION ET
SERVICE SOCIAL
SECTION 8.1: COMITÉ PARTICULIER DE NÉGOCIATION, DE CONCERTATION
      ET DE PROTECTION ET PRÉVENTION AU TRAVAIL
Article 245
La liste mentionnant les délégués syndicaux à ce jour, participant au Comité
Particulier de Négociation et de Concertation, est reprise dans l’Annexe 15.
Article 246
La liste mentionnant les représentants de l’administration communale au Comité
Particulier de Négociation et de Concertation est reprise dans l’Annexe 15.
Article 247
La liste mentionnant les délégués syndicaux à ce jour, participant au Comité de
Protection et Prévention au Travail, est reprise dans l’Annexe 15.
Article 248
La liste mentionnant les représentants de l’administration communale au Comité de
Protection et Prévention au Travail est reprise dans l’Annexe 15.
SECTION 8.2: SERVICES D’INSPECTION
Article 249
Les données de contact du SPF Emploi, Travail et Concertation sociale, Contrôle du
bien-être au travail, Direction de Bruxelles sont les suivantes:
Rue Ernest Blérot, 1
1070 Bruxelles
( 02 235.54.01
Ê 02 235.54.04
cls.bruxelles@emploi.belgique.be
SECTION 8.3: CONSEILLER EN PRÉVENTION ET SERVICE INTERNE POUR LA
      PRÉVENTION ET LA PROTECTION AU TRAVAIL (S.I.P.P.T.)
Article 250
§ 1:La personne suivante est désignée comme conseiller en prévention du S.I.P.P.T.:
M. J. MOMMAERTS, ( 02 240.34.08.
§ 2:Le Service Interne de la Prévention et de la Protection au Travail est sis à
l’adresse suivante: Chaussée de Haecht, 226, 1030 Schaerbeek, bureau C.S.A. 406.
SECTION 8.4: SERVICE EXTERNE POUR LA PRÉVENTION ET LA PROTECTION
      AU TRAVAIL (S.E.P.P.T.)
Article 251
Le Service Externe pour la Prévention et la Protection au Travail est sis à l’adresse
suivante: ARISTA, Rue Royale 196, 1000 Bruxelles
( 02 533.74.11
Ê 02 538.79.32
arista@arista.be
SECTION 8.5: SERVICE SOCIAL
Article 252
L’employeur est affilié au Service social collectif de l’ONSS-APL (Office National de
Sécurité sociale des Administrations provinciales et locales, Rue Joseph II, 47 à 1000
Bruxelles, ( 02 239.12.11).
Article 253
Une brochure explicative reprenant les coordonnées du service social est disponible
au Service du Personnel.
Article 254
Le service social collectif organise une permanence mensuelle dans les locaux de
l’administration communale de Schaerbeek.
CHAPITRE IX: DISPOSITIONS ABROGATOIRES
Article 255
Les règlements suivants sont abrogés dès l’entrée en vigueur du présent règlement:
     1. Le règlement du 17 décembre 1997 relatif aux heures supplémentaires et ses
          modifications ultérieures;

                                            81
     2. Les règlements relatifs aux congés et à la position de disponibilité du 21 avril
         1999 et ses modifications ultérieures;
     3. Le règlement du 28 janvier 2009 sur la violence et l’harcèlement moral ou
         sexuel au travail.
CHAPITRE X: DISPOSITIONS FINALES
Article 256
Le présent règlement de travail entre en vigueur le premier jour du mois qui suit
l’approbation par la Tutelle. Il a été soumis à la négociation avec les autorités
syndicales le 22 mars 2013 et le 19 avril 2013.

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 31 stem(men) tegen 0 en 12 onthouding(en).

Gelet op de artikelen 117, 119 en 145 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de
overheid en de vakbonden van haar personeel;
Gelet op de wet van 18 december 2002 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 tot
instelling van de arbeidsreglementen waardoor de werkgevers in de openbare sector
verplicht zijn een arbeidsreglement op te stellen;
Overwegende de noodzaak om een beraadslaging aan te nemen welke toelaat om
deze wettelijke verplichting na te komen;
Gelet op het advies van het Overlegcomité Gemeente/OCMW op datum van 22 maart
2013;
Gelet op het protocol van akkoord ondertekend door het VSOA en het ACV in
vergadering van het Bijzonder Onderhandelingscomité van 19 april 2013;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei 2013;
BESLUIT
Om volgend arbeidsreglement goed te keuren:
HOOFDSTUK I: VOORAFGAANDE DEFINITIES, ARBEIDSPLAATSEN,
TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMEENHEDEN
AFDELING 1.1: VOORAFGAANDE DEFINITIES
Artikel 1
§ 1:Onder personeelslidwordt verstaan: elke persoon tewerkgesteld door het
gemeentebestuur van Schaarbeek of door de Gemeente Schaarbeek, onafhankelijk
van het feit of hij tewerkgesteld is in hoedanigheid van vastbenoemd personeelslid of
stagedoend personeelslid dan wel of hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst,
met uitzondering van het gesubsidieerd personeel van de gemeentelijke
onderwijsinstellingen;
§ 2:Onder werkgeverwordt verstaan: degene die het personeelslid tewerkstelt, hetzij
de gemeentelijke administratie van Schaarbeek of de Gemeente Schaarbeek,
gelegen Colignonplein te 1030 Brussel, vertegenwoordigd door het College van
Burgemeester en Schepenen, opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen
onder het nummer K.B.O. 0207 367 687;
§ 3:Onder statutair personeelslidwordt verstaan: elk personeelslid benoemd in vast
verband en elk personeelslid benoemd in stage;
§ 4:Onder contractueel personeelslidwordt verstaan: elk peroneelslid aangeworven
onder het regime van de arbeidsovereenkomst in de zin van de Wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten;
§ 5:Onder statuutwordt verstaan: het geheel van reglementen vastgesteld door de
Gemeenteraad, die de administratieve en geldelijke situatie van de door de
werkgever tewerkgestelde personeelsleden regelt, met uitzondering van de materies
geregeld door de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
§ 6:Onder vakbondsafgevaardigdewordt verstaan: de afgevaardigde verkozen
overeenkomstig de bepalingen van de Wet van 19 december 1974 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, en het geheel
van de uitvoeringsbesluiten met betrekking tot deze materie;
§ 7:Onder de wet op het arbeidsreglementwordt verstaan: de Wet van 8 april 1965 tot
instelling van de arbeidsreglementen en haar latere wijzigingen;
§ 8:Onder geldelijk statuut van het personeelwordt verstaan: het geldelijk statuut van
het personeel van 24 juni 1998 en haar latere wijzigingen;
§ 9:Onder gebruikerwordt verstaan: iedere persoon die beroep doet op de
gemeentelijke diensten van Schaarbeek.
AFDELING 1.2: ARBEIDSPLAATSEN
Artikel 2

                                            82
De lijst met de arbeidsplaatsen is hernomen in Bijlage 1.
Artikel 3
In principe moeten de arbeidsuren gepresteerd worden op de arbeidsplaatsen,
uitgezonderd verplaatsingen in het kader van de functie van het personeelslid
toegestaan door de dienstchef of bepaalde gevallen bedoeld in onderhavig
reglement. Andere uitzonderingen moeten toegelaten worden door het College op
basis van een door de dienstchef gemotiveerde aanvraag.
AFDELING 1.3: TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 4
Onderhavig reglement is van toepassing op alle personeelsleden van het
gemeentebestuur van Schaarbeek, met inbegrip van de houders van een wettelijke
graad, behalve wat betreft materies geregeld door specifieke wetgeving of specifieke
reglementen. Afdeling 4.3 «Geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het
werk» is eveneens van toepassing op de gelijkgestelde werknemers zoals
gedefinieerd in artikel 2 van de Wet van 4 augustus 1996, en op de werknemers van
een externe onderneming die op een voortdurende manier activiteiten uitvoeren voor
de werkgever.
Artikel 5
De bepalingen die niet van toepassing zijn op alle personeelscategorieën worden
expliciet vermeld, meer bepaald de bepalingen die niet van toepassing zijn op het
contracueel personeel. Het contractueel personeel blijft hoofdzakelijk onderworpen
aan de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Artikel 6
Ieder contractueel personeelslid evenals de vrijwilligers en de stagiaires die in dienst
treden, krijgen een exemplaar van onderhavig reglement, dat hen tegenstelbaar is
middels vermelding op het individueel arbeidscontract, bewaard door de
Personeelsdienst. De overhandiging aan de nieuwe statutaire personeelsleden
evenals aan de studenten gebeurt tegen ontvangstbewijs, zoals opgenomen in
Bijlage 2.
Overgangsbepaling:De statutaire en contractuele personeelsleden, evenals de
vrijwilligers, de stagiaires en de studenten die in dienst zijn op het moment van de
inwerkingtreding van onderhavig reglement, zijn ertoe gehouden dit ontvangstbewijs
te ondertekenen, waarvan een kopie in hun individueel dossier bewaard zal worden
door de Personeelsdienst.
Artikel 7
Het arbeidsreglement is ondergeschikt aan het administratief en geldelijk statuut van
het personeel.
AFDELING 1.4: ALGEMEENHEDEN
Artikel 8
In welbepaalde gevallen kan er van onderhavig reglement afgeweken worden voor de
contractuele personeelsleden. Deze uitzondering moet het voorwerp uitmaken van
een geschreven akkoord tussen de werkgever en het personeelslid. Voor statutaire
personeelsleden kan er van dit reglement niet afgeweken worden.
HOOFDSTUK II: DE ARBEIDSTIJD, DE CONTROLE OP DE AANWEZIGHEDEN EN
OP DE ARBEIDSTIJD, DE OVERUREN EN DE VERLONING
AFDELING 2.1: DE ARBEIDSTIJD
Artikel 9
De wekelijkse arbeidstijd voor een voltijds tewerkgesteld personeelslid bedraagt
37u30 per week en omvat 5 werkdagen, behalve voor de personeelsleden
tewerkgesteld als opvoeder in de Dienst Franstalig Openbaar Onderwijs, om de
opvang van de kinderen buiten de schooluren te garanderen. Voor deze laatsten is de
voltijdse wekelijkse arbeidsduur vastgelegd op 36u.
Artikel 10
Indien er een overschrijding is van de wekelijkse arbeidsduur in de gevallen en
voorwaarden voorzien door de Wet van 14 december 2000 tot vaststelling van
sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, moet
de wekelijkse arbeidsduur gemiddeld gerespecteerd worden op trimestriële basis.
Artikel 11
De uurroosters zijn opgenomen in Bijlage3. Er kan van de vermelde uurroosters
afgeweken worden in het belang van de dienst.
Artikel 12
De middagpauzes worden niet beschouwd als arbeidstijd. Wanneer de arbeidstijd per
dag meer dan 6 uur bedraagt, wordt een minimale pauze van een half uur opgelegd.
Artikel 13

                                            83
De gewoonlijke inactiviteitsdagen zijn:
     1. de zaterdagen, behalve voor de Gemeenschapswachten, het personeel van
         de bibliotheken en de straathoekwerkers;
     2. de zondagen, behalve voor de Gemeenschapswachten en de
         straathoekwerkers;
     3. de maandagen, voor de straathoekwerkers;
     4. de wettelijke en de reglementaire verlofdagen of de dagen die dezen
         vervangen.
AFDELING 2.2: DE CONTROLE OP DE AANWEZIGHEDEN EN OP DE
      ARBEIDSTIJD
Artikel 14
Ieder personeelslid moet persoonlijk prikken of het aanwezigheidsregister
ondertekenen of zich onderwerpen aan elke andere vorm van controle georganiseerd
door de werkgever, zowel aan het begin als aan het einde van de dagelijkse prestatie
en wanneer hij de arbeidsplaats verlaat bijvoorbeeld tijdens de middagpauze (Bijlage
4). Deze gegevens kunnen op verzoek door het personeelslid ingekeken worden bij
de Personeelsdienst.
AFDELING 2.3: OVERUREN
Artikel 15
Onder overuur wordt verstaan: iedere uitzonderlijke prestatie die de arbeidstijd
vermeld in afdeling 2.1 overschrijdt, op voorwaarde dat deze uren gepresteerd
worden op vraag van de hiërarchie.
Artikel 16
In principe geven overuren recht op een compensatieverlof gelijk aan de uitgevoerde
overuren en vermeerderd met een uurtoeslag, behalve in het geval dat het College
expliciet de betaling van de overuren toestaat, op voorwaarde dat het personeelslid
akkoord is.
Artikel 17 - § 1:De overuren gepresteerd in de week tot 22u komen in aanmerking
voor een uurtoeslag ten belope van ten hoogste 50%.
§ 2:De overuren gepresteerd in de week na 22u komen in aanmerking voor een
uurtoeslag ten belope van ten hoogste 100%.
§ 3:De overuren gepresteerd op zaterdagen, zondagen en feestdagen komen in
aanmerking voor een uurtoeslag ten belope van ten hoogste 100%.
Artikel 18
Het personeel dat ingeschakeld wordt in de sneeuwwacht krijgt bovendien een forfait
vastgesteld als volgt:
     1. De personeelsleden die de wacht verzekeren van 8u tot 20u op maandagen,
         dinsdagen, woensdagen, donderdagen en vrijdagen, evenals zij die de wacht
         verzekeren de nachten die op deze dagen volgen van 20u tot 8u: een forfait
         van 2u;
     2. De personeelsleden die de wacht verzekeren op zaterdagen, zondagen en/of
         feestdagen van 8u tot 20u, evenals zij die de wacht verzekeren op zaterdag-
         en zondagnacht evenals de nacht die een feestdag voorafgaat en volgt van
         20u tot 8u: een forfait van 4u.
Deze forfaits gelden ongeacht of er al dan niet uitgerukt moet worden.
Artikel 19
§ 1:De coördinator van de teams van de dienst Gemeenschapswachten
(administratief secretaris), die tijdens het weekend een wachtrol verzekert, krijgt ter
compensatie voor het ter beschikking staan tijdens het weekend een forfait van 2
uren ongeacht het reëel aantal gepresteerde uren ingeval van een oproep.
§ 2:Dit toegekende forfait moet binnen de 3 maanden opgenomen worden rekening
houdend met de verplichtingen van de dienst.
§ 3:Ingeval er een oproep binnenkomt tijdens de wachtperiode, blijven de overige
bepalingen uit deze afdeling van toepassing.
Artikel 20
Onderhavige afdeling is niet van toepassing op de personeelsleden aangeduid en
vergoed voor de uitoefening van een functie van niveau A, behalve ingeval van
prestaties tijdens het weekend of ‘s nachts die voortkomen uit een uitzonderlijk
karakter (explosie, brand, wegverzakking, oproer, …). In andere omstandigheden
recupereren de personeelsleden van niveau A een uur voor een uur.
AFDELING 2.4: DE VERLONING
Onderafdeling 2.4.1: Betaling van het loon
Artikel 21
De personeelsleden worden betaald per maand. Voor de vastbenoemde

                                           84
personeelsleden gebeurt de betaling van het loon vooruit op de eerste werkdag van
de maand. De stagedoende statutaire personeelsleden en de contractuele
personeelsleden worden betaald op de laatste werkdag van de maand waarin ze hun
prestaties verricht hebben.
Artikel 22
De verloning neemt een aanvang op de datum van indiensttreding. Indien deze
plaatsvindt in de loop van een maand, krijgt het personeelslid voor de betreffende
maand het aantal 30sten van het maandelijkse loon als er dagen overblijven vanaf de
dag van indiensttreding inbegrepen. In geval van overlijden of oppensioenstelling,
blijft het loon van de lopende maand dat vooraf gestort werd verworven.
Artikel 23
De werkgever wordt vrijgesteld van de verplichting om op de vervaldag te betalen
tengevolge van een geval van overmacht of toeval, het is te zeggen elke gebeurtenis
die buiten de wil van de werkgever ligt.
Artikel 24
§1:De betaling van het loon gebeurt in principe per overschrijving op een
bankrekening. Hiertoe dient ieder personeelslid op het moment van zijn aanwerving
zijn persoonlijk bankrekeningnummer mee te delen waarop zijn loon gestort zal
worden.
§ 2:Op schriftelijk verzoek van een personeelslid bij de dienst Ontvangerij, blijft de
betaling van hand tot hand mogelijk om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke
situaties.
Onderafdeling 2.4.2: Bedrag van de verloning
Artikel 25
Het bedrag van de verloning is vastgesteld conform het geldelijk personeelsstatuut.
Artikel 26
Elk personeelslid is ertoe gehouden zijn loonfiches na te kijken en aan de dienst
Wedden elke onregelmatigheid te signaleren die hij vaststelt in het bedrag van zijn
loon. De terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door de werkgever
wordt in onderling overleg met het personeelslid georganiseerd.
Onderafdeling 2.4.3: Vakantiegeld
Artikel 27
Het vakantiegeld wordt rechtstreeks door de werkgever betaald aan het geheel van
het personeel, volgens de artikels 48-50 van het geldelijk personeelsstatuut.
HOOFDSTUK III: DE LOOPBAAN
AFDELING 3.1: HET ONTHAAL
Artikel 28
De Personeelsdienst zal elk nieuw personeelslid inlichten over de bestaande
reglementering en over zijn rechten en plichten. De I.D.P.B.W. en de hiërarchie
informeren het nieuwe personeelslid over de veiligheidsvoorschriften die na te leven
zijn bij de uitoefening van de functie.
AFDELING 3.2: RECHTEN EN PLICHTEN VAN HET PERSONEEL
Onderafdeling 3.2.1: Inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van de
       personeelsleden
Artikel 29
§ 1:Het personeelslid moet, op het moment van zijn aanwerving, aan de werkgever
alle inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn voor zijn inschrijving in het
personeelsregister, meer bepaald zijn identiteit, zijn burgerlijke staat, zijn
gezinssamenstelling, zijn fiscale situatie en zijn bankrekeningnummer. In dit opzicht
dient hij een recto verso kopie in van zijn identiteitskaart en van zijn SIS kaart en,
indien hij niet de Belgische nationaliteit bezit, in voorkomend geval, zijn
verblijfsvergunning en zijn werkvergunning. Het personeelslid maakt eveneens een
uittreksel uit het strafregister over in overeenstemming met de uit te oefenen functie
en een kopie van zijn diploma of gelijkstelling.
§ 2:Hij dient ook zo snel mogelijk zijn vakantieattest in afgeleverd door de
werkgever(s) voor het burgerlijk jaar voorafgaand aan zijn aanwerving of voor het
lopende burgerlijk jaar en het voorafgaand burgerlijk jaar, evenals alle nuttige
documenten die zijn anciënniteit bewijzen bij zijn vroegere werkgevers, opdat zijn
dossier op punt gesteld kan worden.
Artikel 30
Elke wijziging van de gegevens vermeld in artikel 29 moet onmiddellijk schriftelijk
meegedeeld worden aan het departement Human Resources middels een
ondertekend formulier dat hiertoe voorzien werd (Bijlage 5).
Artikel 31

                                           85
De werkgever van zijn kant verbindt zich ertoe de vertrouwelijkheid van de gegevens
te respecteren.
Onderafdeling 3.2.2: Uitvoering van het werk
Artikel 32
Het personeelslid heeft de verplichting om zijn werk met zorg uit te voeren, eerlijk en
met plichtsbesef, op het moment en de plaats afgesproken met of bepaald door de
werkgever.
Artikel 33
De personeelsleden oefenen hun functie loyaal uit, met respect voor de instructies
van hun hiërarchische superieuren. De dossiers worden objectief behandeld,
rekening houdend met de elementen die ze bevatten, in een geest van bekwaamheid.
De gebruikers moeten behandeld worden met begrip en zonder discriminatie.
Artikel 34
Er wordt een personeelskaart gemaakt op het moment van de aanwerving van het
personeelslid. De foto gebruikt voor deze kaart is beschikbaar op het intranet,
overeenkomstig de dienstnota van 12 maart 2010, hernomen in Bijlage 6.
Artikel 35
De personeelsleden mogen geen enkele andere professionele activiteit uitoefenen
zonder voorafgaande schriftelijke toelating van het College, dat de uitoefening van
een dergelijke activiteit uitsluitend kan weigeren wanneer ze onverenigbaar is met de
functie van het personeelslid. Op een niet-exhaustieve manier, zijn onverenigbare
activiteiten met de functie van het personeelslid: belangenvermenging, aanslagen op
het imago van de administratie, onverenigbaarheden wat betreft het uurrooster.
Elke arbeidsongeschiktheid schorst de toelating voor de duur van deze
ongeschiktheid.
Onderafdeling 3.2.3: Beroepsgeheim en discretieplicht
Artikel 36
Elk personeelslid is gehouden tot respect voor de discretieplicht betreffende het
geheel van interne en externe informatie waarvan hij kennis heeft door de uitoefening
van zijn functie. Hij verbindt zich ertoe het beroepsgeheim te respecteren, zowel
tijdens de looptijd van zijn contract als na de beëindiging hiervan.
Artikel 37
De elektronische verwerking van persoonlijke gegevens impliceert dat deze gegevens
uitsluitend gebruikt kunnen worden voor duidelijk afgebakende doeleinden. In dit
opzicht zal er toepassing gemaakt worden van de Wet van 8 december 1992 op de
bescherming van het privéleven.
Artikel 38
Het is de personeelsleden formeel verboden om:
     1. de databases en informaticatools;
     2. de adresbestanden;
     3. persoonlijke gegevens van personeelsleden en van derden;
     4. vertrouwelijke informatie;
te verspreiden, dan wel direct, indirect of in hun eigen belang te gebruiken, ongeacht
of ze rechtstreeks of onrechtstreeks bekomen werden.
Artikel 39
Niemand mag zich uitspreken in naam van de werkgever zonder de uitdrukkelijke
toelating te hebben verkregen van het College. Niemand mag een document
ondertekenen in naam van de werkgever zonder officiële handtekeningsoverdracht
van het College.
Artikel 40
Elke tekortkoming aan de verplichtingen van deze onderafdeling kan aanleiding
geven tot een tuchtmaatregel voor de statutaire personeelsleden of kan beschouwd
worden als een zware fout die het onmiddellijke ontslag zonder opzegtermijn, noch
opzegvergoeding rechtvaardigt voor de contractuele personeelsleden. De werkgever
behoudt zich het recht voor om een schadevergoeding en intresten te vragen, indien
door een inbreuk schade berokkend zou zijn.
Onderafdeling 3.2.4: Houding van neutraliteit ten opzichte van het publiek
Artikel 41
De personeelsleden wordt gevraagd om in hun houding een zo ruim mogelijke
neutraliteit aan de dag te leggen wat betreft politieke, filosofische en religieuze
onderwerpen. Ze vermijden ongepaste gedragingen die het beeld van de
gemeentelijke administratie zouden kunnen schaden. Uitspraken, gedragingen of
kentekens die tegen de geest van deze bepaling zouden ingaan zijn strikt verboden.
Artikel 42

                                           86
§ 1:De personeelsleden zijn ertoe gehouden om alle gebruikers van de gemeentelijke
diensten te behandelen met beleefdheid, respect en vriendelijkheid en om zich te
kleden op een gepaste manier die de gebruikers niet choqueert.
§ 2:Wanneer een uniform voorzien wordt door de werkgever, zijn de personeelsleden
ertoe gehouden dit te dragen en te onderhouden, wanneer een vergoeding voorzien
is.
Onderafdeling 3.2.5: Gebruik van media: Telefoon – Fax – Fotokopies - Internet
Artikel 43
De personeelsleden wordt verzocht om op een rationele en redelijke manier gebruik
te maken van de telefoon, de fax, de internetverbindingen en de mailboxen die hun
ter beschikking gesteld worden in het kader van hun functie, evenals van de
kopieermachines. Elk misbruik zal beoordeeld worden door de dienstchef en kan het
voorwerp uitmaken van sancties.
Artikel 44
Het Reglement van 31 maart 2010 betreffende het gebruik van informatica in de
gemeentelijke administratie blijft van toepassing en is hernomen in Bijlage 7.
Onderafdeling 3.2.6: Teruggave van goederen van de werkgever
Artikel 45
Elk personeelslid wordt verzocht om aan zijn hiërarchisch verantwoordelijke elk
voorwerp (badge, sleutels, personeelskaart, GSM, draagbare computer,
fototoestel,…) of elke werkuitrusting (kleren of werkschoenen, …) terug te geven die
aan de werkgever toebehoort en dit ten laatste op de laatste dag van de uitoefening
van zijn functies.
Onderafdeling 3.2.7: Tucht
Artikel 46
De tuchtregeling van toepassing op het vastbenoemde personeel en op het
stagedoende personeel wordt bepaald door titel XIV, artikels 281 tot 317 van de
nieuwe Gemeentewet.
Artikel 47
§ 1:De tuchtprocedure is een bevoegdheid van de Gemeenteraad, van het College en
van de Gemeentesecretaris. In geval van hoogdringendheid, kan de
Gemeentesecretaris een personeelslid schorsen.
§ 2:De sancties voorzien door de nieuwe Gemeentewet zijn:
1. Lichte straffen:
        de waarschuwing;
        de berisping;
2. Zware straffen:
        de inhouding van wedde;
        de schorsing;
        de terugzetting in graad;
3. Maximumstraffen:
        de afzetting;
        het ontslag van ambtswege.
Artikel 48
De vastbenoemde personeelsleden en de stagedoende personeelsleden beschikken
over een recht tot beroep bij de Raad van State.
Artikel 49
De tuchtregeling van toepassing op de personeelsleden aangeworven volgens de
regeling uit de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt
geregeld door het Tuchtreglement voor het contractueel personeel, goedgekeurd door
de Gemeenteraad op 15 september 1999 en de latere wijzigingen (Bijlage 8).
Artikel 50
Tekortkomingen van het personeelslid aan de verplichtingen die voortkomen uit zijn
arbeidsovereenkomst of uit zijn functie in de dienst, en die geen zware fout uitmaken
waardoor de arbeidsovereenkomst verbroken wordt, kunnen één van de volgende
sancties tot gevolg hebben:
1. de waarschuwing;
2. de berisping;
3. de inhouding van wedde, beperkt tot
        maximaal een vijfde van het nettoloon;
        maximaal één maand.
AFDELING 3.3: BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 51
De buitencontractuele burgerlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden is gedekt

                                          87
conform de bepalingen in de verzekeringspolissen die het gemeentebestuur van
Schaarbeek onderschreven heeft.
AFDELING 3.4: PROEFBEDING
Artikel 52
Het is mogelijk een proefbeding op te leggen aan elk contractueel personeelslid dat in
dienst treedt. Het proefbeding moet schriftelijk opgesteld zijn voor de inwerkingtreding
van de arbeidsovereenkomst en is individueel voor elk personeelslid.
Artikel 53
De proefperiode voor bedienden kan niet korter zijn dan één maand. Ze kan niet
langer duren dan respectievelijk zes maanden of twaalf maanden, afhankelijk van de
brutojaarvergoeding die al dan niet het bedrag bepaald overeenkomstig artikel 67 § 2
van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten overschrijdt.
Artikel 54
Voor de arbeiders is de duur van de proefperiode maximaal 14 dagen.
Artikel 55
Tijdens de proefperiode zijn de verkorte opzegtermijnen zoals voorzien in de wet van
toepassing. Voor de arbeiders zijn gedurende de eerste 6 maanden van
ononderbroken activiteit de verkorte opzegtermijnen van toepassing voor zover dit
vermeld staat in de arbeidsovereenkomst.
Artikel 56
§ 1:Overeenkomstig de bepalingen in het Reglement op de aanwerving van het
personeel is de duur van de statutaire stage uniform vastgelegd op één jaar, voor alle
niveaus. Deze periode kan maximaal twee keer verlengd worden voor een periode
van zes maanden op voorstel van het College.
§ 2:De stagiair die niet voldoet aan de eisen van de dienst of die faalt in de
eindestageproeven wordt ontslagen middels een opzeg van drie maanden, hetzij bij
het verlopen van de stage, hetzij tijdens de looptijd ervan. Indien hij reeds de
hoedanigheid had van gemeentelijk personeelslid, wordt hij gereaffecteerd aan zijn
vorige betrekking of aan een gelijkwaardige andere betrekking.
HOOFDSTUK IV: WELZIJN OP HET WERK
AFDELING 4.1: PREVENTIE EN BESCHERMING OP HET WERK EN
      GEZONDHEIDSTOEZICHT OP DE PERSONEELSLEDEN
Artikel 57
De personeelsleden moeten zich houden aan de algemene richtlijnen opgelegd door
de werkgever of door de hiertoe gemandateerde personen.
Onderafdeling 4.1.1: Medische onderzoeken betreffende de risicoanalyse voor
      de personeelsleden
Artikel 58
Elk personeelslid is ertoe gehouden in te gaan op elke oproeping van de
arbeidsgeneesheer om volgende medische onderzoeken te ondergaan:
- medisch aanwervingsonderzoek (geschiktheid voor de functie);
- periodiek onderzoek;
- onderzoek in het kader van het werk op een beeldscherm;
- onderzoek met het oog op het verkrijgen van een medische schifting;
- onderzoek in het kader van de moederschapsbescherming;
- onderzoek tot werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid;
- onderzoek gevraagd door het personeelslid.
De wettelijke bepalingen betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemer zijn
van toepassing.
Artikel 59
Indien het personeelslid zich niet kan aanbieden op de afgesproken datum of het
afgesproken uur, wordt hij verzocht zo snel mogelijk contact op te nemen met de
I.D.P.B.W. opdat er een nieuwe oproepingsbrief gemaakt kan worden. Indien deze
verplichting niet nagekomen wordt, stelt het personeelslid zich bloot aan een
tuchtmaatregel.
Onderafdeling 4.1.2: Beroepskledij en beschermingsuitrusting
Artikel 60
De personeelsleden zijn verplicht om alle kledij of individuele
beschermingsuitrustingen te gebruiken noodzakelijk bij de uitvoering van hun taken.
Zij zijn ertoe gehouden om hun hiërarchisch verantwoordelijke te verwittigen van elk
gevaar dat mogelijk de veiligheid in het gedrang zou kunnen brengen en van elk
gebrekkig materiaal te signaleren. Elke tekortkoming aan deze verplichting geeft
aanleiding tot een tuchtmaatregel.
Onderafdeling 4.1.3: Onderhoud, schoonmaak, desinfectie, ontsmetting,

                                            88
      herstelling en vernieuwing van de individuele beschermingsuitrusting
Artikel 61
De werkgever moet tijdig op zijn kosten het in goede staat houden, de schoonmaak,
de desinfectie, de ontsmetting, de herstelling en de vernieuwing verzekeren van de
individuele beschermingsuitrusting, om de goede werking ervan te garanderen.
Onderafdeling 4.1.4: Verbodsbepalingen met betrekking tot roken en alcohol
Artikel 62
Het is strikt verboden in de gemeentelijke gebouwen en voertuigen te roken.
Artikel 63
Elk personeelslid kan genieten van een pauze van 10 minuten per halve werkdag.
Elke dienst organiseert de pauzes rekening houdend met de behoeften van de dienst.
De personeelsleden kunnen uitsluitend tijdens deze pauzes roken in de buitenlucht.
Zij waken erover dat dit geen aanleiding geeft tot enige vorm van schade ten opzichte
van hun collega’s of het publiek.
Artikel 64
Het is verboden om alcoholische dranken en psychotrope substanties (behalve voor
medische redenen) mee te brengen of te gebruiken op de arbeidsplaatsen. Er kan
een uitzondering gemaakt worden in overeenstemming met de dienstchef voor
alcoholische dranken bij speciale gelegenheden. De personeelsleden moeten in staat
zijn om hun werk na deze gebeurtenis op een correcte manier te hernemen, net zoals
na het verbruiken van alcohol tijdens het middaguur.
Onderafdeling 4.1.5: Besturen van voertuigen of machines
Artikel 65
Elk personeelslid dat, vanuit zijn functie, verantwoordelijk is voor het besturen van
voertuigen of machines, moet houder zijn van een vereist rijbewijs en moet aan zijn
werkgever elke verandering van zijn situatie of intrekking melden.
Artikel 66
Alle personeelsleden die, omwille van hun functie, verantwoordelijk zijn voor het
besturen van voertuigen of machines moeten zich onthouden, tijdens de diensturen
en de pauzes, om alcoholische dranken of psychotrope substanties te gebruiken.
Elke tekortkoming aan deze verplichting geeft aanleiding tot een tuchtmaatregel.
Artikel 67
Ze zijn verplicht om hun hiërarchische verantwoordelijke of de arbeidsgeneesheer te
informeren omtrent het gebruik van geneesmiddelen die het besturen van voertuigen
of machines gevaarlijk kunnen maken. Elke tekortkoming aan deze verplichting geeft
aanleiding tot een tuchtmaatregel.
Artikel 68
Het gebruik van een voertuig of machines buiten de door de werkgever opgelegde
missies is strikt verboden en vatbaar voor sancties. Privégebruik is strikt verboden.
Artikel 69
Alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het besturen van voertuigen
moeten onmiddellijk hun hiërarchische verantwoordelijke verwittigen van de boetes
die hun opgelegd zijn tijdens de missies opgelegd door de werkgever. Ze zijn er
bovendien toe gehouden om deze binnen de voorgeschreven termijn te voldoen.
Artikel 70
Alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het besturen van voertuigen
moeten onmiddellijk hun hiërarchische verantwoordelijke verwittigen van de
ongevallen die hun overkomen zijn tijdens de missies opgelegd door de werkgever.
Indien de politie ter plaatse geen vaststellingen komt doen, is het aan het
personeelslid toegelaten om de officiële formulieren in te vullen.
Artikel 71
Alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het besturen van voertuigen zijn
ertoe gehouden de wegcode te respecteren. In het bijzonder, is het vanzelfsprekend
dat volgende gedragingen verboden zijn:
     1. gebruik van de GSM aan het stuur;
     2. het in moeilijkheden brengen van zwakkere weggebruikers (voetgangers,
         fietsers);
     3. het moedwillig negeren van een oranje of rood licht;
     4. onregelmatig parkeren;
     5. het gebruiken van rijstroken die voorzien zijn voor het openbaar vervoer;
     6. het voertuig verlaten, met draaiende motor of door de sleutels aan de
         binnenzijde te laten;
     7. onaangepaste snelheid;
     8. verkeerdelijk gebruik van het oranje flikkerlicht;

                                          89
     9. rijden zonder rijbewijs;
     10. rijden in kennelijke staat van dronkenschap.
AFDELING 4.2: EERSTE ZORGEN EN VERBANDKISTEN
Artikel 72
Een verbandkist bevindt zich op de plaatsen opgenomen in Bijlage 9.
Artikel 73
De actieve hulpverleners werden opgenomen in Bijlage 10.
AFDELING 4.3: GEWELD, PESTERIJEN OF ONGEWENST SEKSUEEL GEDRAG
      OP HET WERK
Onderafdeling 4.3.1: Algemene bepalingen
Artikel 74
Ieder personeelslid moet in zijn doen en laten op het werk naar bestvermogen zorg
dragen voor zijn veiligheid en gezondheid en voor deze van andere betrokkenen,
overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies.
Artikel 75
De personeelsleden moeten op een positieve manier deelnemen aan het
preventiebeleid opgezet in het kader van de bescherming van de werknemers tegen
geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Artikel 76
De personeelsleden en de werkgever moeten zich onthouden van elke daad van
geweld of pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Ze moeten zich er
evenzeer van onthouden om de procedure uit onderafdeling 4.3.3 verkeerdelijk te
gebruiken, het is te zeggen om ze te gebruiken voor andere doeleinden dan deze
voorzien door de Wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld,
pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Onderafdeling 4.3.2: Definities
Artikel 77
Verwijzend naar de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de
werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt verstaan onder:
§ 1:Geweld op het werk: elke feitelijkheid waarbij een werknemer of ieder ander
persoon waarop hoofdstuk Vbis van de Wet van 4 augustus 1996 van toepassing is,
fysiek of psychisch wordt bedreigd of aangevallen bij de uitvoering van het werk;
§ 2:Pesterijen op het werk: meerdere gelijkaardige of uiteenlopende onrechtmatige
gedragingen, binnen of buiten de onderneming of instelling, die plaats hebben
gedurende een bepaalde tijd, die tot doel of gevolg hebben dat de persoonlijkheid, de
waardigheid of de fysieke of psychische integriteit van een werknemer of een andere
persoon waarop hoofdstuk Vbis van deze Wet van toepassing is, bij de uitvoering van
zijn werk wordt aangetast, dat zijn betrekking in gevaar wordt gebracht of dat een
bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt
gecreëerd en die zich inzonderheid uiten in eenzijdige woorden, bedreigingen,
handelingen, gebaren of geschriften. Deze gedragingen kunnen inzonderheid
verband houden met godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, seksuele
geaardheid, geslacht, ras of etnische afstamming;
§ 3:Ongewenst seksueel gedrag op het werk: elke vorm van ongewenst verbaal,
non–verbaal of lichamelijk gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg
heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast of dat een bedreigende,
vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
Onderafdeling 4.3.3: Procedure
Artikel 78
Deze procedure past de beschikkingen toe van de Wet van 4 augustus 1996
betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd
door de Wet van 10 januari 2007, en van het Koninklijk Besluit van 17 mei 2007
betreffende de voorkoming van psychosociale belasting veroorzaakt door het werk,
waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Artikel 79
Het personeelslid kan zijn hiërarchische verantwoordelijke opzoeken of kan zich
wenden tot het Departement Human Resources. Eénieder die meent het slachtoffer
te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk kan zich
rechtstreeks richten tot de vertrouwenspersoon of tot de externe preventieadviseur-
psycholoog.
Artikel 80
De lijst met vertrouwenspersonen en bevoegde preventieadviseurs van de externe
dienst werd opgenomen in Bijlage 11.
1. Interne procedure

                                          90
Artikel 81
§ 1:De vertrouwenspersoon hoort het personeelslid dat zich tot hem wendt binnen
een termijn van acht kalenderdagen na het eerste contact. Wanneer het personeelslid
de preventieadviseur telefonisch contacteert, wordt hem een vragenlijst overgemaakt.
De preventieadviseur hoort het personeelslid binnen een termijn van acht
kalenderdagen na het terugsturen van de ingevulde vragenlijst. De werknemer wordt
geïnformeerd over de mogelijkheid om op informele wijze een oplossing te zoeken via
een interventie bij een lid van de hiërarchische lijn of via een verzoening met de
betrokken persoon. De vertrouwenspersoon en de preventieadviseur handelen enkel
met het akkoord van het personeelslid. Het verzoeningsproces vereist het akkoord
van beide partijen.
§ 2:Indien de werknemer niet wenst dat er een informele oplossing gezocht wordt of
weigert een einde te stellen aan de procedure, indien de bemiddeling of interventie
niet leidt tot een oplossing of indien de feiten blijven duren, kan de werknemer een
met redenen omklede klacht indienen bij de vertrouwenspersoon of de
preventieadviseur gespecialiseerd in psychosociale aspecten.
§ 3:Het personeelslid kan enkel een met redenen omklede klacht indienen indien hij
voorafgaand aan de indiening van de met redenen omklede klacht een persoonlijk
onderhoud heeft gehad met de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur
gespecialiseerd in psychosociale aspecten. Dit persoonlijk onderhoud moet
plaatsvinden binnen de acht kalenderdagen nadat de werknemer de wil heeft
uitgedrukt om een met redenen omklede klacht in te dienen.
Artikel 82
De met redenen omklede klacht is een door het personeelslid ondertekend en
gedateerd document dat, naast het verzoek aan de werkgever om passende
maatregelen te treffen om een einde te stellen aan de feiten, de volgende gegevens
bevat:
     1. de nauwkeurige omschrijving van de feiten die, volgens het personeelslid,
          constitutief zijn voor geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het
          werk;
     2. de plaats en het ogenblik waarop elk van deze feiten zich hebben
          voorgedaan;
     3. de identiteit van de aangeklaagde.
Artikel 83
Het personeelslid ontvangt een kopie van de met redenen omklede klacht
ondertekend door de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur gespecialiseerd in
psychosociale aspecten. Deze kopie geldt als ontvangstbewijs en vermeldt dat het
persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden.
Artikel 84
Wanneer de vertrouwenspersoon de met redenen omklede klacht in ontvangst neemt,
stuurt hij deze onmiddellijk per aangetekende brief naar de preventieadviseur
gespecialiseerd in psychosociale aspecten.
Artikel 85
§ 1:De preventieadviseur gespecialiseerd in psychosociale aspecten deelt zo snel
mogelijk aan de aangeklaagde de feiten mee die hem worden ten laste gelegd, hoort
de personen, getuigen en anderen, die hij nuttig acht en onderzoekt de met redenen
omklede klacht op volledig onpartijdige wijze.
§ 2:De aangeklaagde en de getuigen ontvangen een kopie van hun verklaring.
§ 3:De preventieadviseur die een met redenen omklede klacht ontvangt, brengt
onmiddellijk, per aangetekende brief die de vermelding “persoonlijk en vertrouwelijk”
draagt, de werkgever, vertegenwoordigd in de persoon van de Gemeentesecretaris,
op de hoogte van het feit dat de werknemer die een getuigenverklaring heeft afgelegd
in de zin van artikel 32 tredecies van de Wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd door
artikel 13 van de Wet van 10 januari 2007, bescherming geniet en deelt aan de
werkgever diens identiteit mee. Hij brengt een geschreven advies uit waarin volgende
elementen opgenomen zijn:
     1. de samenvatting van de feiten;
     2. in voorkomend geval, het resultaat van de verzoeningspoging;
     3. voor zover de vastgestelde gegevens van de zaak het toelaten, een
          gemotiveerd advies over de vraag of deze feiten al dan niet kunnen
          beschouwd worden als geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op
          het werk of als feiten van een andere aard die een psychosociale belasting
          ingevolge het werk veroorzaken;
     4. de analyse van de primaire, secundaire en tertiaire oorzaken van de feiten;

                                           91
     5. de maatregelen die moeten worden getroffen om een einde te stellen aan de
         problematische situatie;
     6. de andere toe te passen preventiemaatregelen.
§ 4:Dit advies wordt aan de werkgever verstrekt binnen een termijn van drie maanden
vanaf de indiening van de met redenen omklede klacht. Deze termijn kan meermaals
worden verlengd met een termijn van drie maanden, voor zover de preventieadviseur
dit telkens kan rechtvaardigen en de redenen hiervoor schriftelijk meedeelt aan de
werkgever en aan de werknemer die de met redenen omklede klacht heeft ingediend.
§ 5:In elk geval wordt het advies ten laatste twaalf maanden na de indiening van de
met redenen omklede klacht verstrekt.
Artikel 86
§ 1:De werkgever brengt de aanklager en de aangeklaagde op de hoogte van de
verschillende maatregelen die hij van plan is te nemen.
§ 2:Indien deze maatregelen de arbeidsomstandigheden van het personeelslid
zouden kunnen wijzigen, overhandigt de werkgever hem een kopie van het advies
van de preventieadviseur bedoeld in artikel 28 van de Wet van 10 januari 2007, met
uitzondering van de voorstellen in verband met de collectieve preventiemaatregelen
en hij hoort het personeelslid, dat zich gedurende dit onderhoud kan laten bijstaan.
§ 3:De werkgever deelt aan het personeelslid dat een rechterlijke actie wenst te
ondernemen, een kopie mee van het advies van de preventieadviseur bedoeld in
artikel 28 van de wet, met uitzondering van de voorstellen van collectieve
preventiemaatregelen.
Artikel 87
Het personeelslid van een onderneming van buitenaf die meent het voorwerp te zijn
van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk vanwege een
werknemer van de werkgever in wiens inrichting hij permanent werkzaamheden
uitvoert, kan een beroep doen op de interne procedure van de werkgever bij wie de
werkzaamheden worden uitgevoerd. Wanneer er individuele preventiemaatregelen
moeten getroffen worden ten aanzien van een werknemer van een onderneming van
buitenaf, legt de werkgever in wiens inrichting permanent werkzaamheden worden
uitgevoerd de nuttige contacten met de werkgever van de onderneming van buitenaf,
opdat deze maatregelen daadwerkelijk zouden kunnen getroffen worden.
Artikel 88
De personeelsleden moeten de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur
gespecialiseerd in psychosociale aspecten kunnen raadplegen tijdens de werkuren.
De tijd van de raadpleging bij de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur is
inbegrepen in de arbeidstijd en de verplaatsingskosten zijn ten laste van de
werkgever.
Artikel 89
Indien de feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
doorgaan na de inwerkingtreding van de maatregelen of indien de werkgever nalaat
de nodige maatregelen te treffen, wendt de preventieadviseur zich, na het akkoord
van de aanklager te hebben bekomen, tot de ambtenaren belast met het toezicht op
de wet, de Dienst Toezicht op het Welzijn op het Werk.
Artikel 90
Zowel de aanklager als de aangeklaagde persoon hebben het recht zich gedurende
de gehele procedure te laten bijstaan door een collega of een
vakbondsafgevaardigde.
Artikel 91
De persoon die zich slachtoffer voelt, heeft op elk moment het recht:
     1. om zich rechtstreeks te wenden tot het Toezicht op het Welzijn op het Werk;
     2. om zich rechtstreeks te wenden tot het Arbeidsauditoraat;
     3. om een stakingsprocedure voor de Arbeidsrechtbank in te leiden en, in
         voorkomend geval, schadevergoeding en intresten te vragen.
2. Externe procedure
Artikel 92
Het personeelslid dat meent het voorwerp te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst
seksueel gedrag op het werk kan zich richten tot de met het toezicht op de wet op het
welzijn op het werk belaste ambtenaar, die onderzoekt of de werkgever de
bepalingen van dit reglement alsook zijn uitvoeringsbesluiten naleeft.
Artikel 93
Al wie een belang kan aantonen, kan voor het bevoegde rechtscollege een vordering
instellen om de naleving van deze wetgeving af te dwingen en kan inzonderheid de
toekenning van een schadevergoeding vorderen. Indien de arbeidsrechtbank vaststelt

                                          92
dat de werkgever een procedure voor de behandeling van een met redenen omklede
klacht heeft opgesteld en dat deze procedure wettig kan worden toegepast, kan de
rechtbank, wanneer de werknemer zich rechtstreeks tot haar richt, aan deze
werknemer bevelen de voornoemde procedure toe te passen. In dat geval wordt de
behandeling van de zaak opgeschort tot deze procedure is beëindigd.
Onderafdeling 4.3.4: Register voor extern geweld, pesterijen of ongewenst
      seksueel gedrag op het werk
Artikel 94
De werkgever, vertegenwoordigd door de interne preventieadviseur, noteert in een
register de handelingen van geweld op het werk en de verklaringen van de
personeelsleden die zich het slachtoffer vinden van handelingen van geweld,
pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk van externe aard.
Artikel 95
De interne preventieadviseur kan de persoon helpen om zijn verklaring in te vullen.
Hij centraliseert de verklaringen in het register en hij stuurt een exemplaar naar de
preventieadviseur-psycholoog, het andere naar het personeelslid.
Artikel 96
Iedere verklaring maakt het voorwerp uit van een risicoanalyse door de interne
preventieadviseur op basis waarvan de werkgever preventiemaatregelen en
aangepaste ondersteuning zal voorstellen aan het Basiscomité I.D.P.B.W.
Artikel 97
Alleen de werkgever, de preventieadviseur gespecialiseerd in psychosociale
aspecten en de vertrouwenspersoon hebben toegang tot dit register. Het wordt ter
beschikking gesteld van de ambtenaar belast met het toezicht.
Artikel 98
De werkgever bewaart de feitelijke verklaringen hernomen in het register en dit
gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop het personeelslid deze
verklaringen heeft laten optekenen.
Artikel 99
De fases zoals in huidige procedure beschreven, sluiten deze niet uit die gebruikt
worden voor het onderzoek naar problemen op de werkplaats. De personeelsleden
kunnen zich eveneens richten tot hun verantwoordelijken, tot de hiërarchische lijn, tot
het departement Human Resources, enz.
Artikel 100
Het formulier om een klacht te laten opnemen voor geweld of pesterijen van externe
oorsprong is opgenomen in Bijlage 12.
HOOFDSTUK V: BEËINDIGING VAN DE FUNCTIES
AFDELING 5.1: MOGELIJKHEDEN VAN BEËINDIGING
Artikel 101
Geven aanleiding tot de beëindiging van de functies van de personeelsleden:
     1. het overlijden;
     2. de oppensioenstelling;
     3. het ontslag (door de werknemer);
     4. het ontslag van het contractuele personeelslid;
     5. het ontslag van het stagedoende statutaire personeelslid;
     6. het ontslag van ambtswege of de afzetting van een vastbenoemd
         personeelslid tengevolge van een tuchtprocedure;
     7. de ongerechtvaardigde afwezigheid na ingebrekestelling om het werk te
         hervatten.
AFDELING 5.2: HET ONTSLAG (DOOR DE WERKNEMER)
Artikel 102
Het personeelslid kan zijn ontslag aanbieden aan de Gemeenteraad of aan het
College voor de graden waarvoor het College delegatie heeft gekregen van de
Gemeenteraad. Het ontslag wordt aangeboden hetzij door afgifte tegen
ontvangstbewijs aan de Gemeentesecretaris, hetzij per aangetekende brief, hetzij per
deurwaardersexploot.
Artikel 103
Er wordt een einde gesteld aan de samenwerking overeenkomstig de wettelijke
bepalingen betreffende de duur en de opzegtermijnen zoals voorzien door de Wet
van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
AFDELING 5.3: HET ONTSLAG (DOOR DE WERKGEVER)
Artikel 104
Er wordt een einde gesteld aan de samenwerking overeenkomstig de wettelijke
bepalingen betreffende de duur en de opzegtermijnen zoals voorzien door de Wet

                                           93
van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
AFDELING 5.4: WERKVERLATING
Artikel 105
Het personeelslid krijgt een ingebrekestelling wanneer hij zonder geldig motief meer
dan vijf werkdagen ongewettigd afwezig is. Zeven dagen na deze ingebrekestelling
wordt er een tweede aangetekende brief verstuurd. Bij gebreke aan een geldige
rechtvaardiging binnen de drie dagen die volgen (de poststempel geldt als bewijs), zal
deze afwezigheid tot een onmiddellijke verbreking van de functie leiden zonder
vooropzeg, noch schadevergoeding, gemotiveerd wegens verlating van de werkpost.
AFDELING 5.5: ZWARE FOUTEN
Artikel 106
§ 1:De soevereine beoordelingsbevoegdheid van de rechter buiten beschouwing
gelaten, kunnen volgende feiten/handelingen beschouwd worden als een zware fout
die elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt,
zonder dat deze lijst beschouwd mag worden als exhaustief:
     1. Ongerechtvaardigde afwezigheden;
     2. Het toevertrouwde werk weigeren uit te voeren en elke expliciete handeling
         van ongehoorzaamheid;
     3. Het niet-respecteren van elementaire veiligheidsregels;
     4. Ernstige en herhaalde onachtzaamheid;
     5. Het feit een werk uit te voeren tijdens een periode van ongeschiktheid die
         gedekt is door een medisch getuigschrift;
     6. Zich over geven aan feitelijkheden;
     7. Het achterhouden van vergissingen;
     8. Diefstal;
     9. Het weigeren om een medisch onderzoek te ondergaan;
     10. Elk feit dat strijdig is met de goede zeden;
     11. Een ongepaste houding tegenover de gebruikers van de gemeentelijke
         diensten;
     12. Het foutief gebruik van de badge alsook het misbruik maken van een badge
         van een collega;
     13. Het gebruik van een voertuig dat aan de werkgever toebehoort buiten de
         missies opgelegd door de dienst;
     14. Elke tekortkoming aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zoals
         opgenomen in onderafdeling 3.2.3;
     15. Het feit van het verlaten van de arbeidsplaats tijdens de dag zonder
         voorafgaand de hiërarchie op de hoogte te brengen.
§ 2:Indien, gezien de preciese omstandigheden waarin de feiten zich voorgedaan
hebben en gezien de gevolgen van deze gebeurtenissen, de ernst van de fout niet
weerhouden wordt door het College, kunnen deze fouten toch vatbaar zijn voor
sancties.
HOOFDSTUK VI: DE VERLOVEN
AFDELING 6.1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 107
Elke afdeling van onderhavig hoofdstuk duidt het overeenkomstige
toepassingsgebied aan.
Artikel 108
§ 1:Onder werkdagwordt verstaan: de dag waarop het personeelslid overeenkomstig
het arbeidsregime dat hem opgelegd is, gehouden is te werken.
§ 2:Onder dienstvrijstellingwordt verstaan: de toelating op basis van de geldende
reglementen of bij gebrek daaraan door het College gegeven aan een personeelslid
om gedurende de werkuren de arbeidsplaats te verlaten voor een bepaalde duur met
behoud van al zijn rechten.
Artikel 109
Het personeelslid mag zijn dienst niet verlaten dan wanneer hij vooraf een verlof of
een dienstvrijstelling bekomen heeft, behalve in geval van overmacht en onder de
voorwaarden die de dienstchef bepaalt.
Artikel 110
Voor elke aanvraag van jaarlijks verlof, compensatieverlof, omstandigheidsverlof en
recuperatieverlof, moet het personeelslid een verlofbon indienen.
AFDELING 6.2: JAARLIJKS VERLOF EN FEESTDAGEN
Onderafdeling 6.2.1: Toepassingsgebied
Artikel 111
Deze afdeling is van toepassing op het vastbenoemd personeel, op het stagedoend

                                           94
personeel en op het contractueel personeel.
Onderafdeling 6.2.2: Jaarlijks verlof
Artikel 112
Voor de stagedoende statutaire personeelsleden en de contractuele personeelsleden
is het verlofregime uit de private sector van toepassing tot aan de definitieve
benoeming. 20 dagen jaarlijks verlof worden beschouwd als wettelijk verlof.
Artikel 113
§ 1:Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur
naargelang de leeftijd als volgt is bepaald:
     1. minder dan 45 jaar: 20 + 6 werkdagen;
     2. van 45 tot 49 jaar: 20 + 7 werkdagen;
     3. van 50 tot 54 jaar: 20 + 8 werkdagen;
     4. van 55 tot 59 jaar: 20 + 9 werkdagen;
     5. van 60 tot 61 jaar: 20 + 10 werkdagen;
     6. op 62 jaar: 20 + 11 werkdagen;
     7. op 63 jaar: 20 + 12 werkdagen;
     8. van 64 tot 65 jaar: 20 + 13 werkdagen.
§ 2:Voor de vaststelling van de duur van het verlof, wordt de leeftijd bereikt door het
personeelslid in de loop van het betrokken burgerlijk jaar in aanmerking genomen.
Elke periode van dienstactiviteit geeft evenredig recht op een jaarlijks verlof. Het
jaarlijks verlof van een personeelslid aangeworven bij arbeidsovereenkomst, wordt in
elk geval berekend in functie van de prestaties van het voorafgaande jaar.
Artikel 114
Het niet-onderwijzend personeel (bediende en arbeider) en het personeel van de
kinderdagverblijven en van de Medische Schoolinspectie (kinderverzorgsters en
verpleegsters) van de afdeling Franstalig openbaar Onderwijs hebben recht op een
jaarlijks verlof waarvan de duur per personeelscategorie als volgt is vastgesteld:
     1. voor de secretaressen van de lagere scholen, de conciërges, de
          huishoudsters, de hulphuishoudsters en de poetsvrouwen, evenals voor de
          kinderverzorgsters en de verpleegsters van de kinderdagverblijven en de
          M.S.I.:
         een maand (juli/augustus) 20 dagen
         een week voor Kerstmis en voor Pasen 10 dagen
         een week op twee voor het ontspanningsverlof 5 dagen
     1. voor de Dienst Controle op het Onderwijs:
         van 10 juli tot 16 augustus 25 dagen
         de ontspanningsverloven 10 dagen
         Kerstmis en Pasen 20 dagen
         de woensdagnamiddagen 20 dagen
Artikel 115
Het jaarlijks verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het wordt
genomen naar keuze van het personeelslid met inachtneming van de behoeften van
de dienst. Zo het verlof gesplitst wordt, moet het een doorlopende periode van
minstens twee weken omvatten, behalve indien het personeelslid dit niet wenst. Een
doorlopende periode van één week moet in ieder geval gegarandeerd worden.
Artikel 116
Het verlof wordt evenredig ingekort wanneer een personeelslid in dienst getreden is
in de loop van het jaar, zijn ontslag geeft, aangeworven is om deeltijdse prestaties te
verrichten of in de loop van het jaar één van de hierna vermelde verloven of
afwezigheden verkregen heeft:
     1. de verloven vermeld in de artikelen 182 en 183 van dit reglement;
     2. het verlof voor beroepsloopbaanonderbreking;
     3. de afwezigheden waarbij het personeelslid in de administratieve stand van
          non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
     4. de verloven om dwingende redenen van familiaal belang;
     5. de verloven voor verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;
     6. verminderde prestaties wegens medische redenen.
Indien het aldus berekende aantal verlofdagen geen geheel getal vormt, wordt het
afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid. Voor de berekening van de duur van
het jaarlijks verlof toegekend aan het personeel aangeworven bij
arbeidsovereenkomst, worden de perioden van afwezigheid wegens
ouderschapsverlof bedoeld in artikel 34 en wegens verloven toegekend met het oog
op de bescherming van het moederschap bij artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de
Arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als perioden van dienstactiviteit in de zin

                                            95
van het 1e lid. Voor de berekening van de duur van het jaarlijks verlof toegekend aan
het personeel aangeworven bij arbeidsovereenkomst, worden de perioden van
afwezigheid wegens vaderschapsverlof en adoptieverlof toegekend door artikel 30 §
2 en artikel 30ter van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
beschouwd als perioden van dienstactiviteit in de zin van het 1e lid.
Artikel 117
§ 1:Indien tengevolge van noodwendigheden binnen de dienst, het personeelslid niet
het geheel of een deel van zijn vakantieverlof heeft kunnen opnemen voor de
definitieve beëindiging van zijn functies, geniet hij van een compensatievergoeding
waarvan het bedrag gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde van het personeelslid
afhankelijk van het aantal niet-opgenomen verlofdagen. Indien het personeelslid
zonder opzeg de hoedanigheid van personeelslid verliest en indien tengevolge van dit
vertrek met onmiddellijke ingang, hij een deel of het geheel van zijn verlofdagen niet
heeft kunnen opnemen, heeft hij eveneens recht op een compensatievergoeding
waarvan het bedrag gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde van het personeelslid
afhankelijk van het aantal niet-opgenomen verlofdagen. Voor de toepassing van de
huidige paragraaf, is het loon dat in overweging te nemen valt, datgene dat
verschuldigd is voor voltijdse prestaties, hierin inbegrepen eventueel een haard- of
een standplaatstoelage.
§ 2:Indien, door omstandigheden binnen de dienst, het personeelslid zijn jaarlijks
verlof niet heeft kunnen opmaken tegen 31 december, is het toegestaan het saldo
van het jaarlijks verlof op te nemen tegen ten laatste 30 april van het volgende jaar,
met uitzondering van de wettelijke verloven voor het contractuele personeel.
Artikel 118
Elke dienst duidt de personen aan die verantwoordelijk zijn voor het toekennen van
verlofdagen.
Artikel 119
§ 1:Voor verloven van 3 dagen of minder, moet de aanvraag minstens 3 werkdagen
voor het effectieve verlof ingediend worden, behalve een gemotiveerde uitzondering.
Voor de verloven langer dan 3 dagen, moet de aanvraag minstens een maand voor
het effectief opnemen van het verlof ingediend worden, behalve een gemotiveerde
uitzondering.
§ 2:De verantwoordelijken zijn ertoe gehouden de jaarlijkse verloven van hun
medewerkers te plannen voor verlofperiodes van één week of langer, evenals voor de
schoolverlofperiodes, door erover te waken dat de continuïteit van de dienst en de
gelijkheid tussen de medewerkers gegarandeerd wordt. Vanuit dit oogmerk, geven ze
de data aan voor dewelke de verlofaanvragen met betrekking tot deze periodes
moeten ingediend worden. Voor zover dit het voorwerp uitmaakt van een overleg, kan
de termijn vermeld in § 1 verlengd worden in de diensten waar de uurroosters van de
personeelsleden gepland moeten worden (werk in groep, organisatie van
permanenties…). De aanvragen die nadien ingediend worden zijn niet prioritair.
Artikel 120
Een antwoord op elke verlofaanvraag moet gegeven worden binnen een termijn van
24u voor de verloven van 3 dagen of minder en binnen een redelijke termijn, rekening
houdend met de datum van de aanvraag en de duur van het verlof, in de andere
gevallen. Elke weigering van het toekennen van jaarlijks verlof moet schriftelijk
gemotiveerd zijn.
Artikel 121
In elke dienst wordt er een verloffiche bijgehouden voor elk personeelslid. Alle
verloven en afwezigheden moeten er op vermeld worden.
Artikel 122
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid kan gedurende deze
afwezigheid geen vakantieverlof bekomen.
Artikel 123
Afwezigheden aangevraagd onmiddellijk na een periode van afwezigheid wegens
ziekte of gebrekkigheid kunnen niet toegekend worden indien deze aanvraag een
manier is om de toepassing van de bepalingen betreffende het in disponibiliteit stellen
wegens ziekte te omzeilen. Trouwens, een jaarlijks verlof zal pas toegekend worden
na een effectieve werkhervatting van minimum één dag, met uitzondering van een
personeelslid dat zijn verlof al bekomen had vooraleer in ziekteverlof te zijn.
Artikel 124
§ 1:Een ziekteverlof gerechtvaardigd door een medisch getuigschrift onderbreekt
automatisch het verlof waarvan het personeelslid genoot vanaf het moment waarop
de ziekte vastgesteld werd. De zieke is op dat moment onderworpen aan de

                                           96
voorschriften betreffende de controle op het ziekteverlof, waar hij zich ook bevindt.
§ 2:De zelfde regel is van toepassing voor de omstandigheidsverloven genomen
tijdens de verloven, op voorwaarde dat de hiërarchische autoriteit onmiddellijk
ingelicht wordt over de gebeurtenis en dat de vereiste attesten overgemaakt worden
binnen de kortst mogelijke termijn.
Onderafdeling 6.2.3: Feestdagen
Artikel 125
§ 1:De personeelsleden zijn met verlof op de volgende wettelijke feestdagen:
     1. Nieuwjaarsdag (1 januari);
     2. Paasmaandag;
     3. Dag van de Arbeid (1 mei);
     4. Hemelvaart;
     5. Pinkstermaandag;
     6. de nationale feestdag (21 juli);
     7. Maria-Hemelvaart (15 augustus);
     8. Allerheiligen (1 november);
     9. Wapenstilstand (11 november);
     10. Kerstmis (25 december).
§ 2:De personeelsleden zijn eveneens in verlof op volgende reglementaire
verlofdagen:
     1. 2 januari namiddag;
     2. Wapenstilstand (8 mei);
     3. Allerzielen (2 november);
     4. het Feest van de Koning (15 november);
     5. tweede Kerstdag (26 december);
     6. een verlofdag wordt bovendien toegekend ter gelegenheid van de feesten
           van de gemeenschappen, te nemen naar keuze van het personeelslid.
§ 3:De personeelsleden die uitzonderlijk verplicht worden of die wegens het
arbeidsregime dat op hen van toepassing is één van de dagen moeten werken die
vermeld zijn in § 1 of § 2, krijgen een recuperatieverlof aan 200% dat onder dezelfde
voorwaarden genomen kan worden als het jaarlijks verlof.
§ 4:Als uitzondering op de voorgaande bepalingen, kan het College hetzij elk jaar de
data vastleggen waarop bepaalde of alle compensatieverlofdagen voor de feestdagen
die samenvallen met een zaterdag of een zondag genomen moeten worden, hetzij
toelaten aan de personeelsleden om vrij een andere vervangingsdag te kiezen maar
rekening houdend met de noodwendigheden van de dienst. De personeelsleden die
verplicht moeten werken op deze dagen krijgen een recuperatieverlof aan 200% dat
onder dezelfde voorwaarden genomen kan worden als het jaarlijks verlof.
§ 5:De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit. Indien het personeelslid echter op een feestdag om een andere reden
met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn
administratieve toestand bepaald overeenkomstig de reglementaire bepalingen die op
hem van toepassing zijn op grond van dit andere afwezigheidsmotief.
AFDELING 6.3: VERLOF WEGENS ZIEKTE OF GEBREKKIGHEID
Onderafdeling 6.3.1: Toepassingsgebied
Artikel 126
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden. Ze is
eveneens van toepassing op de stagedoende en de contractuele personeelsleden,
met uitzondering van de onderafdelingen 6.3.3 en 6.3.4.
Artikel 127
Het naleven van de bepalingen van onderhavige afdeling houdt in geen geval een
vrijstelling in van het naleven van de regels betreffende de tussenkomst van het
ziekenfonds voor de contractuele en de stagedoende personeelsleden.
Onderafdeling 6.3.2: Procedure
Artikel 128
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid is ertoe gehouden:
     1. een dokter te raadplegen;
     2. hem een certificaat te laten invullen overeenkomstig het model uit Bijlage 13;
     3. zijn dienstchef te verwittigen of te laten verwittigen op twee mogelijke
           manieren:
           1. door te telefoneren vanaf de opening van de dienst om zijn afwezigheid
               en de vermoedelijke duur ervan mee te delen;
           2. door naar zijn dienst de verklaring van arbeidsongeschiktheid op te
               sturen (Bijlage 14), volledig ingevuld en in een voldoende gefrankeerde

                                           97
              omslag;
      2. binnen de 48 uren het reglementaire certificaat, voldoende gefrankeerd en
          onder gesloten omslag, op te sturen naar het vermelde adres;
      3. zich nauwgezet te houden aan de beschikkingen betreffende het medisch
          toezicht, hernomen in de hiernavolgende artikels;
      4. aan zijn dienst, ten gepaste tijde, nieuwe reglementaire formulieren aan te
          vragen.
Artikel 129
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid is onderworpen aan
het gezondheidstoezicht van het medisch controlemechanisme van het personeel
aangewezen door het College, hierna genoemd de controlearts.
Artikel 130
Het personeelslid dat niet in staat is zich te verplaatsen, zal thuis worden onderzocht
door de controlearts. Tot deze medische controle zal hetzij ambtshalve, hetzij op
vraag van de dienstchef, worden overgegaan. Deze laatste zal zich tot het
Departement Human Resources wenden, waar de pertinentie van de vraag
beoordeeld wordt en indien nodig de controleprocedure in gang zal gezet worden.
Artikel 131
Het is het personeelslid verboden weg te gaan, behoudens een formele toelating van
de behandelende arts, die dit in dat geval nauwkeurig moet vermelden op het
certificaat. Het personeelslid moet ervoor zorgen dat hij op geen enkele manier de
thuiscontrole verhindert. Indien de afwezigheidsperiode andere dagen dan
werkdagen omvat, kan de thuiscontrole ook op deze dagen uitgevoerd worden.
Artikel 132
Het personeelslid dat zich mag verplaatsen, heeft de verplichting zich aan te bieden
bij de geneeskundige controles, op verzoek van de controlearts, en op de dag, het
uur en de plaats door hem aangeduid. Ingeval de persoon zich niet op de afspraak
aanbiedt, moet hij onmiddellijk de Human Resources verwittigen opdat tot een nieuwe
medische controle overgegaan kan worden. Indien het personeelslid deze
verplichting niet nakomt, zal de periode van arbeidsongeschiktheid die onderworpen
was aan de medische controle beschouwd worden als een ongerechtvaardigde
afwezigheid en zal deze niet vergoed worden.
Artikel 133
Zelfs indien de afwezigheid slechts één dag duurt, moet de betrokkene gevolg geven
aan een oproeping door de controlearts.
Artikel 134
De controlearts gaat na of het personeelslid effectief arbeidsongeschikt is en
overhandigt hem een controleverslag waarop vermeld staat vanaf welke datum hij
volgens hem niet meer arbeidsongeschikt is. De controlearts informeert de betrokken
persoon schriftelijk van het resultaat van het onderzoek en deelt hem de
beroepsprocedure mee ingeval van betwisting.
Artikel 135
Ingeval van meningsverschil neemt de controlearts contact op met de huisarts die het
medisch getuigschrift heeft uitgereikt aan het personeelslid.
Artikel 136
Indien tengevolge van deze contacten geen oplossing gevonden wordt, zal een
beroep gedaan worden op een arts-scheidsrechter gekozen in onderlinge
overeenstemming of gekozen onder de artsen-scheidsrechters ingeschreven op de
lijst opgesteld door het Ministerie van Werkgelegenheid en Arbeid. De beslissing van
de arts-scheidsrechter is bindend voor de partijen. De procedurekosten zijn ten laste
van de verliezende partij, hetzij het personeelslid, hetzij het organisme aangesteld
door het College.
Artikel 137
Wanneer de behandelende geneesheer aan het zieke personeelslid een
arbeidsongeschikheid voorschrijft op een andere plaats dan zijn hoofdverblijfplaats,
dan moet het personeelslid, vooraleer zijn hoofverblijfplaats te verlaten, op een
nauwkeurig omschreven manier zijn tijdelijke verblijfplaats kenbaar maken, evenals
de exacte duur van zijn verblijf.
Artikel 138
§ 1:Ieder personeelslid dat zich tijdens de diensturen, nadat hij regelmatig zijn taken
had opgenomen, ziek voelt, mag zijn dienst verlaten na zijn dienstchef te hebben
verwittigd. Hij is ertoe gehouden zijn vertrekuur te laten vaststellen. Bij zijn terugkeer
dient hij een document voor te leggen dat zijn afwezigheid rechtvaardigt.
§ 2:Wanneer het diensthoofd oordeelt dat een personeelslid dat zich op het werk

                                             98
heeft aangeboden, blijkbaar als gevolg van een ziekte of gebrekkigheid, niet over alle
vereiste bekwaamheden lijkt te beschikken om zijn taken uit te voeren, kan hij eisen
dat het personeelslid zich zo snel mogelijk, eventueel zelfs onmiddellijk, laat
onderzoeken door de arbeidsgeneesheer of een arts van zijn keuze.
Artikel 139
Indien de behandelende arts oordeelt dat het personeelslid geschikt is om het werk te
hernemen, maar hij is meer dan een maand afwezig geweest en hij is onderworpen
aan het medisch toezicht van de werknemers, wordt hij opgeroepen bij de
arbeidsgeneesheer opdat zijn geschiktheid om zijn functies te hernemen onderzocht
kan worden. Dit medisch onderzoek heeft ten vroegste plaats op de eerste dag van
de herneming en ten laatste binnen de acht werkdagen. Zonder akkoord van de
arbeidsgeneesheer, kan het personeelslid zijn dienst niet hervatten en moet hij onder
medisch certificaat blijven tot aan zijn volledige genezing. Hij mag in geen geval
jaarlijks verlof opnemen om de toepassing van de bepalingen betreffende het
ziekteverlof of de bepalingen betreffende de indisponibiliteitsstelling voor de
vastbenoemde personeelsleden te vermijden.
Artikel 140
Indien het verslag van de arbeidsgeneesheer aan het licht brengt dat het
personeelslid niet geschikt is om op een gunstige manier de taken te vervullen die
hem zijn toegekend of dat hij een zeker gevaar betekent voor de personen waarmee
hij in contact komt, wordt hij in ziekteverlof geplaatst vanaf de dag van het onderzoek.
Hij moet zich laten indekken door een medisch getuigschrift van zijn behandelende
arts tot aan de herneming van zijn werk, toegelaten door de arbeidsgeneesheer.
Artikel 141
Tijdens de afwezigheid wegens ziekte, worden de toelatingen om cursussen te volgen
of een al dan niet betaalde nevenactiviteit uit te oefenen, opgeschort.
Artikel 142
Een dienstvrijstelling kan toegekend worden wegens een medische raadpleging die
niet buiten de diensturen kan plaatsvinden. Deze vrijstelling moet gerechtvaardigd
worden en wordt aangerekend zoals een ziekteverlof conform de bepalingen voorzien
in deze afdeling.
Onderafdeling 6.3.3: Bijzonder regime voor het vastbenoemd statutair
       personeel
Artikel 143
Voor de ganse duur van zijn loopbaan, kan het personeelslid dat wegens ziekte of
gebrekkigheid verhinderd is zijn functie normaal uit te oefenen, ziekteverlof bekomen
tot 21 werkdagen per 12 maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in
dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Het verlof wegens ziekte wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Met
werkdagin de zin van dit artikel, wordt de dag bedoeld waarop het personeelslid
gehouden is te werken volgens het arbeidsstelsel dat op hem van toepassing is.
Artikel 144
§ 1:De 21 dagen bedoeld in artikel 143 worden evenredig verminderd met de tijdens
de beschouwde periode van 12 maanden niet verrichte prestaties, wanneer het
personeelslid in die periode:
      1. één of meer verloven heeft verkregen opgesomd in artikel 117, 1° tot 3°;
      2. afwezig is geweest wegens ziekte, met uitzondering van het verlof wegens
          ziekte die het gevolg is van een arbeidsongeval, van een arbeidswegongeval
          of van een beroepsziekte;
      3. op non-activiteit is geplaatst.
§ 2:Indien het aantal verlofdagen wegens ziekte aldus berekend, geen afgerond getal
vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hoger liggende eenheid.
§ 3:Enkel werkdagen inbegrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte
worden aangerekend.
Artikel 145
§ 1:Het ziekteverlof maakt geen einde aan de verminderde prestaties voor
persoonlijke aangelegenheid bedoeld in afdeling 6.5, noch aan de stelsels van
loopbaanonderbreking. Het personeelslid krijgt zijn verschuldigde wedde in functie
van zijn verminderde prestaties.
§ 2:Wanneer het personeelslid deeltijds tewerkgesteld is, worden de afwezigheden
wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij recht heeft in
toepassing van artikel 143, evenredig met de prestaties die hij zou moeten presteren
hebben. Indien het totaal aantal dagen aldus berekend per twaalf maanden
dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het deel van de dag niet meegeteld.

                                            99
Voor het personeelslid dat deeltijds tewerkgesteld is, zijn de dagen die in rekening
gebracht moeten worden als ziektedagen, de afwezigheidsdagen tijdens dewelke het
personeelslid prestaties had moeten leveren.
Artikel 146
Het verlof wegens ziekte is tijdelijk onderbroken gedurende het verlof om dwingende
redenen van familiaal belang. De verlofdagen om dwingende redenen die
samenvallen met het ziekteverlof worden niet beschouwd als ziekteverlof.
Artikel 147
Indien de op doktersvoorschrift voorgeschreven dagen de duur te boven gaan,
vastgesteld in de artikels hierboven, wordt het personeelslid in disponibiliteit gesteld.
De disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan het regime
van verminderde prestaties zoals bedoeld in onderafdeling 6.3.4.
Artikel 148
In uitzondering op artikel 143, wordt het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid niet
aangerekend wanneer het voortkomt uit:
- een arbeidsongeval;
- een arbeidswegongeval;
- een beroepsziekte.
Artikel 149
De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van
een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 148, worden niet in aanmerking
genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog kan
bekomen in toepassing van artikel 143, ten belope van het percentage
aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de
wettelijke indeplaatsstelling van de gemeente.
Artikel 150
Het personeelslid kan niet definitief ongeschikt verklaard worden wegens ziekte
vooraleer hij het totaal van de verloven heeft uitgeput waarop artikel 143 van
onderhavig reglement hem recht geeft. In ieder geval, in toepassing van de Wet van 5
augustus 1978, wordt een personeelslid dat de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft
ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op degene in de
loop waarvan hij, zonder definitief ongeschikt te zijn verklaard, een totaal van 365
kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte bereikt (hetzij door ziekteverlof, hetzij door
disponibiliteit wegens ziekte, hetzij wegens het ene en het andere).
Artikel 151
Voor de toepassing van artikel 143, neemt men voor de dienstanciënniteit ook in
aanmerking het geheel van de effectief gepresteerde diensten, in welke hoedanigheid
ook en zonder vrijwillige onderbreking, als titularis van functies die hele of deeltijdse
prestaties omvatten, deel uitmakend van één of meerdere instellingen, centra,
kantoren of organismes van algemeen belang; op dat moment worden ook de
ziekteverloven aangerekend verkregen tijdens deze diensten.
Onderafdeling 6.3.4: Verminderde prestaties wegens ziekte
Artikel 152
Wanneer de arbeidsgeneesheer oordeelt dat een personeelslid dat afwezig is wegens
ziekte of gebrekkigheid, bekwaam is om zijn taken opnieuw op te nemen per
prestaties van een halve dag, licht hij het College daarvan in. Het College roept het
personeelslid weer in dienst waarbij het hem toestaat deze verminderde prestaties uit
te oefenen, tenzij deze maatregel niet in overeenstemming te brengen is met de
vereisten van het goed functioneren van de dienst.
Artikel 153
Wanneer het personeelslid afwezig wegens ziekte of gebrekkigheid vraagt om de
uitoefening van zijn functies te hernemen per prestaties van een halve dag en ter
staving van die aanvraag een getuigschrift van zijn geneesheer meebrengt, staat het
College het personeelslid toe deze verminderde prestaties uit te oefenen, wanneer
deze maatregel in overeenstemming is met de vereisten van het goed functioneren
van de dienst en wanneer de arbeidsgeneesheer oordeelt dat de
gezondheidstoestand van de betrokkene het toelaat.
Artikel 154
Het personeelslid kan in beroep gaan tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer
bedoeld in artikel 152 bij de beroepscommissie.
Artikel 155
De beslissingen van het College houdende dat een personeelslid de uitoefening van
zijn functies kan hernemen per prestaties van een halve dag, kunnen niet genomen
worden voor een periode langer dan dertig kalenderdagen. Twee verlengingen

                                           100
kunnen evenwel toegestaan worden voor een periode van maximaal dezelfde duur,
wanneer de arbeidsgeneesheer oordeelt, na afloop van een nieuw onderzoek, dat de
gezondheidstoestand van het personeelslid het rechtvaardigt.
Artikel 156
De halve dagen van afwezigheid van een personeelslid tijdens de verminderde
prestaties die hij uitoefent in toepassing van de artikelen 152 tot 155 van dit
reglement veroorzaken geen verschil in de berekening van de ziekteverloven bedoeld
in artikel 143, zij worden beschouwd als bijkomende verloven en als perioden van
dienstactiviteit zonder invloed op het geldelijk statuut van het personeelslid.
AFDELING 6.4: AFWEZIGHEID WEGENS PERSOONLIJKE AANGELEGENHEDEN
Onderafdeling 6.4.1: Toepassingsgebied
Artikel 157
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden.
Onderafdeling 6.4.2: Procedure
Artikel 158
Het College kan, voor zover het niet in strijd is met het belang van de dienst, een
vastbenoemd personeelslid toestaan om gedurende maximaal 2 jaar voor het geheel
van een loopbaan voltijds afwezig te zijn. Op verzoek van het personeelslid kan deze
afwezigheid opgesplitst worden.
Artikel 159
Op zijn verzoek herneemt het personeelslid zijn functies voor het aflopen van de
begonnen afwezigheidsperiode middels een opzeg van 3 maanden tenzij de autoriteit
een kortere termijn aanvaardt.
Artikel 160
Tijdens de afwezigheid bedoeld in artikel 158, bevindt het personeelslid zich in de
administratieve positie van niet-activiteit. Hij kan een lucratieve activiteit uitoefenen op
voorwaarde dat deze activiteit verenigbaar is met zijn functies.
AFDELING 6.5: VERMINDERDE PRESTATIES VOOR PERSOONLIJKE
      AANGELEGENHEID
Onderafdeling 6.5.1: Toepassingsgebied
Artikel 161
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden.
Onderafdeling 6.5.2: Procedure
Artikel 162
§1:Het College kan het personeelslid dat erom verzoekt toestaan zijn functies uit te
oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid. De toelating
is ondergeschikt aan de vereisten van het goed functioneren van de dienst. Het
College meldt zijn beslissing aan het personeelslid binnen de maand na de ontvangst
van de aanvraag; wanneer het verlof niet wordt toegestaan, wordt de beslissing
gemotiveerd.
§ 2:Het College bepaalt de functies waarvoor de toelating om afwezig te zijn voor
persoonlijke aangelegenheid in geen geval kan worden toegestaan. Deze omvatten in
elk geval de functies van gemeentesecretaris, adjunct-gemeentesecretaris,
gemeenteontvanger, hoofd van de interne dienst voor preventie en bescherming op
het werk en raadgever voor preventie en bescherming op het werk.
§3:Het personeelslid dat geniet van de toelating bedoeld in paragraaf 1, is ertoe
gehouden de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de
duur van de prestaties te verrichten die hem normaal worden opgelegd. Deze
prestaties worden uitgevoerd hetzij elke dag, hetzij volgens een andere verdeling
opgesteld per week. Zij moeten steeds een aanvang nemen de eerste dag van de
maand.
Artikel 163
De toelating tot de uitoefening van de verminderde prestaties wordt gegeven voor
een periode van minimum 3 maanden en maximum 24 maanden. Verlengingen van
minimum 3 maanden tot maximum 24 maanden kunnen worden toegestaan. Elke
verlenging is afhankelijk van een vraag van het betrokken personeelslid, ingediend
tenminste één maand voor de afloop van het lopende verlof.
Artikel 164
Het personeelslid kan zijn functies voltijds hernemen voor het aflopen van de
toegestane periode, mits een 3 maanden vooraf gedane kennisgeving, tenzij het
College een kortere periode aanvaardt.
Artikel 165
§ 1:Tijdens de periode van afwezigheid, bevindt het personeelslid zich in non-
activiteit. Hij kan echter wel zijn rechten op bevordering laten gelden. De bevordering

                                             101
in een hogere graad maakt automatisch een einde aan de toelating om zijn functies
uit te oefenen met verminderde prestaties.
§ 2:Het personeelslid geniet van de wedde verschuldigd als gevolg van de
verminderde prestaties. De wedde van het personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar
heeft bereikt en van het personeelslid dat minstens twee kinderen ten laste heeft die
nog niet de volle leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt, wordt verhoogd met één
vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn geweest voor de prestaties die niet zijn
geleverd.
Artikel 166
De toelating om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties is opgeschort
van zodra het personeelslid één van de volgende verloven bekomt:
     1. bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;
     2. verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
     3. verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
     4. verlof om zijn kandidatuur voor de verkiezingen te stellen;
     5. verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele
          Bescherming;
     6. verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en
          van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op
          grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden,
          gecoördineerd op 20 februari 1980;
     7. verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;
     8. verlof voor een opdracht van algemeen belang;
     9. verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groepering, in
          een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van
          een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die
          groepen;
     10. verlof om ter beschikking gesteld te worden aan de Koning, een Prins of een
          Prinses van België;
     11. verlof bedoeld in artikel 77 § 1 van het Koninklijk Besluit van 28 september
          1984 tot uitvoering van de Wet van 19 december 1974 tot regeling van de
          betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
AFDELING 6.6: VERLOF VOOR LOOPBAANONDERBREKING
Onderafdeling 6.6.1: Toepassingsgebied
Artikel 167
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde, de stagedoende en de
contractuele personeelsleden.
Onderafdeling 6.6.2: Procedure
Artikel 168
§ 1:Het College kan het personeelslid dat de aanvraag doet de toelating geven om
zijn loopbaan volledig te onderbreken, al dan niet per opeenvolgende periodes van
tenminste 3 maanden en maximaal 12 maanden die in totaal niet de 60 maanden
mogen overschrijden in de loop van de beroepsloopbaan, volgens de regels voorzien
in de Wet van 22 december 1995 houdende maatregelen ter uitvoering van het
meerjarenplan voor de werkgelegenheid en het Koninklijk Besluit van 14 maart 1996
tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning
van onderbrekingsuitkeringen.
§ 2:Het College kan het personeelslid dat de aanvraag doet de toelating geven om
zijn loopbaan te onderbreken, voor een vijfde, een vierde, een derde of de helft van
de duur van de prestaties die hem normaal zijn opgelegd, al dan niet per
opeenvolgende periodes van tenminste 3 maanden en maximaal 12 maanden die in
totaal niet de 60 maanden mogen overschrijden in de loop van de beroepsloopbaan,
volgens de regels voorzien in de Wet van 22 december 1995 houdende maatregelen
ter uitvoering van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid en het Koninklijk
Besluit van 14 maart 1996 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 2 januari 1991
betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
§ 3:Het College kan het personeelslid ouder dan 50 jaar dat de aanvraag doet de
toelating geven om zijn loopbaan te onderbreken tot aan het pensioen, voor een
vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem
normaal zijn opgelegd, al dan niet per opeenvolgende periodes van tenminste 3
maanden en maximaal 12 maanden, volgens de regels voorzien in de Wet van 22
december 1995 houdende maatregelen ter uitvoering van het meerjarenplan voor de
werkgelegenheid en het Koninklijk Besluit van 14 maart 1996 tot wijziging van het
Koninklijk Besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van

                                           102
onderbrekingsuitkeringen.
§ 4:Het personeelslid formuleert zijn aanvraag schriftelijk aan het College minstens
een maand voor het begin van de onderbreking, tenzij het College een kortere termijn
aanvaardt.
Artikel 169
Het College bepaalt de functies waarvan de titularis niet kan genieten van
onderhavige afdeling. Deze omvatten in elk geval de functies van
gemeentesecretaris, adjunct-gemeentesecretaris, gemeenteontvanger, hoofd van de
Interne dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk en raadgever inzake
Preventie en Bescherming op het Werk.
Artikel 170
§ 1:In afwijking van artikel 168, kan het personeelslid zijn loopbaan onderbreken voor
een maand, eventueel met een maand verlengbaar, om palliatieve zorg toe te dienen
aan een persoon, in toepassing van de artikelen 100bis en 102bis van de Herstelwet
van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Het personeelslid dient in dit geval
niet vervangen te worden. Onder palliatievezorgwordt verstaan elke vorm van
bijstand, met name op medisch, sociaal, administratief en psychologisch vlak,
evenals de verzorging, verstrekt aan personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte
en zich in de terminale fase bevinden. Het personeelslid dat om deze reden zijn
loopbaan wil onderbreken, brengt het College op de hoogte, waarbij hij eveneens een
attest van de behandelende geneesheer meestuurt betreffende de persoon aan wie
de palliatieve zorg zal verstrekt worden en waaruit blijkt dat de werknemer zich bereid
heeft verklaard deze palliatieve zorg te verstrekken, zonder dat de identiteit van de
patiënt wordt vermeld. De onderbreking vangt aan op de eerste dag van de week
volgend op degene waarin de bovenvermelde melding is gedaan.
§ 2:In afwijking van artikel 168, kan het personeelslid zijn loopbaan onderbreken om
een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan, op één van de volgende manieren per
patiënt:
     1. een voltijds of deeltijds tewerkgesteld personeelslid: gedurende een
         maximumperiode van 12 maanden de uitvoering van zijn overeenkomst
         volledig schorsen, genomen per periode van minimum 1 maand en van
         maximum 3 maanden;
     2. een voltijds of deeltijds (minstens ¾) tewerkgesteld personeelslid: gedurende
         een maximumperiode van 24 maanden de uitvoering van zijn
         arbeidsprestaties met 1/5 of ½ verminderen, genomen per periode van
         minimum 1 maand en van maximum 3 maanden.
Met een gezinslidwordt bedoeld, elke persoon die met de werknemer samenwoont.
Onder een familielidwordt verstaan een bloed- of aanverwant tot de tweede graad.
Artikel 171
§ 1:Het personeelslid kan, bij een geboorte, een adoptie, of de plaatsing van een kind
in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, op zijn verzoek,
ouderschapsverlof verkrijgen, zoals voorzien in het K.B. van 29 oktober 1997 tot
invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van
de beroepsloopbaan.
Het verlof kan worden genomen:
     1. hetzij onder de vorm van een volledige schorsing van de prestaties
         gedurende 4 maanden. Deze periode mag, naar keuze van het personeelslid,
         worden opgedeeld per maand;
     2. hetzij onder de vorm van een vermindering van de voltijdse prestaties tot een
         halftijdse prestatie gedurende 8 maanden. Deze periode mag, naar keuze
         van het personeelslid, worden opgedeeld in periodes van 2 maanden of een
         veelvoud hiervan;
     3. hetzij onder de vorm van een vermindering van de voltijdse prestaties ten
         belope van 1/5 gedurende 20 maanden. Deze periode mag, naar keuze van
         het personeelslid, worden opgedeeld in periodes van 5 maanden of een
         veelvoud hiervan.
§ 2:Het recht op ouderschapsverlof wordt toegekend naar aanleiding van:
     1. hetzij de geboorte van een kind, in de periode die aanvangt vanaf de
         geboorte en eindigt wanneer het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt;
     2. hetzij de adoptie van een kind, tijdens een periode die aanvangt bij de
         inschrijving van het kind als gezinslid in het bevolkings- of
         vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid verblijft en
         eindigt ten laatste wanneer het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.
De leeftijdsgrens is 21 jaar wanneer het gaat om een gehandicapt kind.

                                           103
§ 3:Personeelsleden van wie een kind geboren werd of die een kind geadopteerd
hebben vóór 8 maart 2012 hebben voor de vierde maand voltijdse schorsing, de
zevende en de achtste maand halftijdse schorsing en de zestiende tot en met de
twintigste maand schorsing ten belope van 1/5 van de arbeidstijd geen recht op een
uitkering van de RVA.
Artikel 172
Het personeelslid moet in dienst zijn geweest van de werkgever gedurende ten
minste 12 maanden tijdens de periode van 15 maanden die voorafgaat aan de datum
van betekening aan de werkgever van de schriftelijke aanvraag tot ouderschapsverlof
en het personeelslid moet uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof
ingaat, de documenten verstrekken die de geboorte of de adoptie van het kind
staven.
Artikel 173
Het personeelslid brengt het College op de hoogte, schriftelijk, van zijn voornemen
om zijn recht op ouderschapsverlof uit te oefenen, minstens 2 maanden en hoogstens
3 maanden vooraf. Dit gebeurt per aangetekend schrijven of middels een schrijven
ondertekend door de werkgever voor ontvangst.
Artikel 174
De werkgever kan de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof schriftelijk
uitstellen, binnen de maand na de aanvraag, om gerechtvaardigde redenen in
verband met het functioneren van de dienst. Het ouderschapsverlof zal evenwel
ingaan uiterlijk 6 maanden na de maand waarin het gemotiveerde uitstel plaatsheeft.
Artikel 175
Het personeelslid heeft het recht om een aangepaste arbeidsregeling aan te vragen
voor de periode die volgt op het einde van het ouderschapsverlof. Deze periode
bedraagt maximum 6 maanden. Hij bezorgt hiertoe ten laatste 3 weken voor het
einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, een schriftelijke aanvraag aan
de werkgever. In deze aanvraag dient hij de redenen aan te geven die verband
houden met een betere combinatie tussen werk- en gezinsleven.
De werkgever beoordeelt deze aanvraag en geeft er schriftelijk gevolg aan ten laatste
één week voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, rekening
houdend met zijn eigen behoeften en die van het personeelslid. Hij deelt in het
betrokken geschrift mee op welke wijze bij de beoordeling van de aanvraag rekening
werd gehouden met de eigen behoeften en met die van het personeelslid.
Artikel 176
Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige gelijkgesteld
met een periode van dienstactiviteit.
AFDELING 6.7: OMSTANDIGHEIDSVERLOF EN UITZONDERLIJK VERLOF
Onderafdeling 6.7.1: Toepassingsgebied
Artikel 177
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden. Ze is
eveneens van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden in stage en
op de contractuele personeelsleden, met uitzondering van de artikelen 182 en 183.
Onderafdeling 6.7.2: Omstandigheidsverlof
Artikel 178
§ 1:Omstandigheidsverloven kunnen toegekend worden aan de personeelsleden
binnen de grenzen zoals hierna bepaald:
   Aard van de gebeurtenis             Werkdagen Wanneer verlof nemen?
                                       toegekend
                                       voor een
                                       voltijdse
1 Burgerlijk huwelijk van het        4            Te nemen per dag of halve dag
  personeelslid                                   omstreeks de gebeurtenis en tot
                                                  maximum 30 dagen vanaf deze
                                                  gebeurtenis
2 Overlijden van de echtgenoot,      4            Te nemen per dag of halve dag
  van de persoon waarmee het                      binnen de 30 dagen vanaf deze
  personeelslid samenwoont, van                   gebeurtenis
  een bloed- of aanverwant in de
  eerste graad van het
  personeelslid of van de persoon
  waarmee hij samenwoont


                                          104
3 Huwelijk van een kind van het        2            Te nemen per dag of halve dag
  personeelslid of van de persoon                   omstreeks de gebeurtenis en tot
  met wie hij samenwoont                            maximum 30 dagen vanaf deze
                                                    gebeurtenis
4 Huwelijk van een broer, een zus,     1            Te nemen de dag van de
  een stiefbroer, een stiefzus, van                 gebeurtenis. Indien deze dag
  de vader, de moeder, de                           tijdens het weekend valt, de
  schoonvader, de stiefvader, de                    werkdag die voorafgaat of volgt
  schoonmoeder, de stiefmoeder,
  van een kleinkind van het
  personeelslid
5 Overlijden van een bloed- of         2            Te nemen per dag of halve dag
  aanverwant, in om het even                        binnen de 30 dagen vanaf deze
  welke graad die onder hetzelfde                   gebeurtenis
  dak woont als het personeelslid
6 Overlijden van een bloed- of         1            Te nemen de dag van de
  aanverwant in de 2de of 3de                       plechtigheid. Indien deze dag
  graad die niet onder hetzelfde                    tijdens het weekend valt, de
  dak woont als het personeelslid                   werkdag die voorafgaat of volgt
7 Deelname aan het feest van de     1               Te nemen de dag van de
  vrijzinnige jeugd, de plechtige                   gebeurtenis. Indien deze dag
  communie of elke andere                           tijdens het weekend valt, de
  gelijkaardige gebeurtenis van een                 werkdag die voorafgaat of volgt
  erkende eredienst van een kind
  van het personeelslid, van de
  echtgenoot of van de persoon
  waarmee hij samenwoont op het
  moment van de gebeurtenis
8 Adresverandering van een             1            Te nemen de dag van de verhuis.
  personeelslid dat zich komt                       Indien deze dag tijdens het
  inschrijven in het                                weekend valt, de werkdag die
  bevolkingsregister van                            voorafgaat of volgt
  Schaarbeek
 9 Oproeping als getuige voor een      1             Te nemen de dag van de
   rechtsprekend orgaan of                           gebeurtenis, beperkt tot één keer
   persoonlijke verschijning voor een                per jaar
   rechtsprekend orgaan
§ 2:Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 3:Wanneer de gebeurtenis zich voordoet in de loop van een periode van deeltijdse
tewerkstelling, wordt de duur van het verlof als volgt evenredig verminderd:
 Uurro ½ dag omst.                 1 dag omst.       2 dagen omst.    4 dagen omst.
 oster
>        ½ dag op de dag van        1 dag (datum   2 dagen of 4       4 dagen of 8
halftijd de gebeurtenis             te kiezen)     halve dagen        halve dagen
s
 ≤        ½ dag op de dag van       1 dag (datum    1 dag of 2 halve 2 dagen of 4
 halftijd de gebeurtenis            te kiezen)      dagen             halve dagen
 s
Artikel 179
§ 1:Een omstandigheidsverlof van tien dagen wordt toegekend aan het mannelijke
personeelslid naar aanleiding van de geboorte van een kind waarvan de wettelijke
afstamming langs zijn zijde vaststaat, ongeacht het arbeidsregime waarin hij is
tewerkgesteld. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 2:Deze tien dagen mogen vrij worden gekozen door het personeelslid binnen een
periode van vier maanden te rekenen vanaf de dag van de geboorte. Dit verlof dient
niet noodzakelijk in één keer te worden opgenomen.
§ 3:Het personeelslid dient zijn dienst en het Departement Human Resources
voorafgaand aan de bevalling te verwittigen.
§ 4:De stagedoende statutaire personeelsleden en de contractuele personeelsleden

                                           105
kunnen eveneens van dit verlof genieten, waarvan drie dagen ten laste zijn van het
gemeentebestuur. De zeven resterende dagen zullen betaald worden in het kader
van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Artikel 180
§ 1:Bij ontstentenis van een werknemer bedoeld in artikel 179, komt datzelfde recht
toe aan de werknemer die op het ogenblik van geboorte:
1° gehuwd is met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;
2° wettelijk samenwoont met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat
en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band
van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen
ontheffing kan verlenen;
3° sedert een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte op
permanente en affectieve wijze samenwoont met diegene ten aanzien van wie de
afstamming vaststaat en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is
verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod
waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen. Het bewijs van samenwoning en
hoofdverblijf wordt geleverd aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
§ 2:Slechts één werknemer heeft recht op verlof, zoals bedoeld in het vorige lid, ter
gelegenheid van de geboorte van eenzelfde kind. De werknemers, die het recht op
verlof openen door het vorige lid respectievelijk 1°, 2° en 3°, hebben
achtereenvolgens voorrang op elkaar.
§ 3:Het recht op moederschapsverlof, zoals bedoeld in artikel 39 van de Arbeidswet
van 16 maart 1971, sluit, in voorkomend geval, voor eenzelfde ouder het recht op
verlof uit, dat wordt geopend door de vorige leden.
§ 4:Het verlof dat wordt geopend door het tweede lid, wordt, in voorkomend geval, in
mindering gebracht van het adoptieverlof, zoals bedoeld in artikel 30ter van de Wet
van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het brengt in voorkomend
geval, evenmin andere burgerlijke, sociale of economische rechten met zich mee.
Artikel 181
Een verlofdag wordt toegekend aan het personeelslid dat een onderscheiding bekomt
in de nationale orden, een ereteken van de arbeid of een erekenteken van de arbeid.
Dit verlof moet worden genomen binnen de maand waarin het brevet of het
erekenteken werden toegekend. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit
gelijkgesteld. Het kan genomen worden met het vakantieverlof.
Onderafdeling 6.7.3: Uitzonderlijk verlof
Artikel 182
Het personeelslid bekomt een verlof om zich kandidaat te stellen voor de
verkiezingen van de federale wetgevende kamers, de gewest- en
gemeenschapsraden, de provincieraden, de gemeenteraden of de Europese
vergaderingen. Deze verloven worden toegekend voor een periode die overeenkomt
met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkene als kandidaat
deelneemt. Ze worden niet vergoed en worden voor het overige gelijkgesteld met een
periode van dienstactiviteit.
Artikel 183
Het personeelslid bekomt een verlof voor een stage of een proefperiode in een
andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs. Dit
verlof wordt toegekend voor de normale duur van de stage of van de proefperiode.
Indien het statuut geen stage, noch een proefperiode voorziet, is de maximale duur
van dit verlof beperkt tot 1 jaar. Deze verloven worden niet vergoed en worden voor
het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het personeelslid dat
van het verlof uit onderhavig artikel wenst te genieten, deelt aan de autoriteit waar hij
van afhangt de datum mee waarop dit verlof een aanvang neemt, de duur en de
naam van de werkgever. Deze mededeling gebeurt schriftelijk tenminste één maand
voor aanvang van het verlof tenzij de autoriteit een kortere termijn aanvaardt op
verzoek van de betrokkene.
Artikel 184
Het personeelslid bekomt een verlof om deel uit te maken van een jury van het
Assisenhof en dit voor de duur van de zitting. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een
periode van dienstactiviteit.
Artikel 185
Het personeelslid bekomt een verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het
Korps civiele Bescherming als vrijwillig dienstnemer bij dit korps. Dit verlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 186

                                            106
§ 1:Het personeelslid bekomt een uitzonderlijk verlof wegens overmacht die het
gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan een minderjarig kind dat
al dan niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid, of aan één van de
volgende personen met wie hij onder hetzelfde dak samenleeft: de echtgenoot, de
persoon met wie hij samenleeft, het kind van de persoon met wie hij samenleeft, een
bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of op de
uitoefening van een pleegvoogdij. De noodzaak van de aanwezigheid van het
personeelslid thuis of bij de zieke persoon wordt bewezen aan de hand van een
doktersattest.
§ 2:De duur van deze verloven mag 4 werkdagen per jaar niet overschrijden; zij
worden gelijkgesteld met perioden van dienstactiviteit.
§ 3:Wanneer het geval van overmacht zich voordoet tijdens een periode van
deeltijdse tewerkstelling, wordt de duur van het verlof evenredig verminderd.
Artikel 187
Het personeelslid bekomt verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te
staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland
georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling,
waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden en zieken op zich te
nemen en die, met dit doel, subsidies van de overheid krijgt. Deze verlofaanvraag
moet gestaafd worden met een attest waarin de vereniging of instelling verklaart dat
de vakantiereis of het vakantieverblijf onder haar verantwoordelijkheid valt. De duur
van het verlof mag niet meer bedragen dan 5 werkdagen per jaar; het verlof wordt
met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Artikel 188
§ 1:Het personeelslid bekomt een dienstvrijstelling van ten hoogste 4 werkdagen per
jaar voor het geven van bloed of plasma. De betrokkene moet het bewijs van de
afname van het bloed of plasma leveren via zijn identiteitskaart als bloed- of
plasmagever, waarop elke afname wordt vermeld. De vrijstelling wordt toegekend
hetzij de dag van de afname van het bloed of plasma, hetzij de volgende dag.
Wanneer het de dag zelf wordt toegekend en indien om één of andere reden de
afname niet heeft kunnen plaatsvinden, moet de kandidaat bloed- of plasmagever
onmiddellijk terug zijn dienst opnemen. De vrijstelling wordt gelijkgesteld met een
periode van dienstactiviteit.
§ 2:Het personeelslid bekomt een verlof van ten hoogste 4 werkdagen per jaar voor
het afstaan van beenmerg. De aanvraag moet met een doktersattest gestaafd
worden. Dit verlof neemt een aanvang op de dag waarop de afstand van het
beenmerg in de verzorgingsinstelling plaatsvindt. Het wordt gelijkgesteld met een
periode van dienstactiviteit.
Artikel 189
Het personeelslid bekomt een verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit
verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de
hospitalisatie en van de eventuele vereiste herstelperiode alsook met de duur van de
voorafgaande geneeskundige onderzoeken. De aanvragen moeten telkens gestaafd
worden met een doktersattest. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit.
AFDELING 6.8: VERLOVEN TENGEVOLGE VAN ZWANGERSCHAP, GEBOORTE
     OF ADOPTIE
Onderafdeling 6.8.1: Toepassingsgebied
Artikel 190
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden, op de
stagedoende statutaire personeelsleden en op de contractuele personeelsleden.
Artikel 191
Het naleven van onderhavige afdeling sluit in geen geval het naleven van de regels
uit wat betreft de tussenkomst van het ziekenfonds voor de contractuele
personeelsleden en voor de stagedoende statutaire personeelsleden.
Onderafdeling 6.8.2: Verlof tengevolge van zwangerschap en geboorte
Artikel 192
Het moederschapsverlof voorzien in artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971
wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 193
De periode waarin het personeelslid van moederschapsverlof geniet, mag niet meer
dan 15 weken bedragen, gebracht op 17 weken voor de geboorte van een meerling
of op 19 weken op schriftelijk verzoek. Voor de vastbenoemde personeelsleden is de
bezoldiging ten laste van het gemeentebestuur, voor de stagedoende statutaire en

                                          107
contractuele personeelsleden wordt deze periode bezoldigd door het ziekenfonds.
Artikel 194
Op vraag van het personeelslid is het College ertoe gehouden om haar verlof te
verlenen ten vroegste vanaf de zesde week die voorafgaat aan de vermoedelijke
bevallingsdatum of vanaf de achtste week voor deze datum wanneer de geboorte van
een meerling wordt verwacht. Het personeelslid verstrekt ten laatste 7 weken vóór de
vermoedelijke bevallingsdatum of 9 weken vóór deze datum wanneer de geboorte
van een meerling wordt verwacht, een doktersattest waarin deze datum wordt
vastgesteld.
Artikel 195
§ 1:Het personeelslid mag geen enkele arbeid verrichten vanaf de zevende dag die
de vermoedelijke bevallingsdatum voorafgaat, tot het aflopen van een periode van 9
weken die een aanvang neemt op de dag van de bevalling. De periode van 9 weken
begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer het personeelslid de
arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling.
§ 2:De arbeidsonderbreking wordt, op vraag van het personeelslid, na de negende
week verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de periode waarin zij is
blijven werken te rekenen vanaf de zesde week vóór de werkelijke bevallingsdatum of
vanaf de achtste week voorafgaand aan deze datum in geval de geboorte van een
meerling wordt verwacht.
Deze periode is, in geval van vroegtijdige geboorte, verminderd met het aantal dagen
waarin zij gewerkt heeft in de loop van de periode van 7 kalenderdagen die de
bevallingsdatum voorafgaat.
Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof
verschoven kunnen worden:
     1. het jaarlijks verlof;
     2. de in artikel 126 bedoelde feestdagen;
     3. de in de artikelen 178 en 186 bedoelde verloven;
     4. het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Wanneer het personeelslid haar prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling
vindt plaats na de voorziene datum, wordt dit prenataal verlof verlengd tot aan de
werkelijke bevallingsdatum. Tijdens deze periode is het personeelslid in
moederschapsverlof. In afwijking van artikel 193 is de bezoldiging verschuldigd.
§ 3:Wanneer het personeelslid de verplichte postnatale rust met minstens twee
weken kan verlengen, kunnen deze twee laatste weken van de postnatale rust op
haar verzoek omgezet worden in verlofdagen van postnatale rust. Deze dagen
moeten opgenomen worden volgens een door het personeelslid vastgestelde
planning en dit binnen de acht weken die volgen op het eind van de ononderbroken
periode van postnatale rust. Het personeelslid brengt het College ten minste vier
weken voor het einde van de verplichte postnatale rust schriftelijk op de hoogte van
haar verzoek.
§ 4:Wanneer de pasgeborene in de verpleeginstelling moet blijven gedurende
tenminste 7 dagen te rekenen vanaf de geboorte, kan het personeelslid de verlenging
van de arbeidsonderbreking vragen met een duur gelijk aan de periode dat haar kind
na die eerste 7 dagen in de verpleeginstelling opgenomen blijft. De duur van deze
verlenging mag 24 weken niet overschrijden.
Hiertoe verstrekt het personeelslid aan het College:
     1. op het einde van het postnataal verlof, een getuigschrift van de
         verpleeginstelling dat stelt dat de pasgeborene gehospitaliseerd was na de
         eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van
         de opname;
     2. op het moment waarop zij een verlenging van de arbeidsonderbreking
         aanvraagt, een nieuw getuigschrift van de verpleeginstelling, waaruit blijkt dat
         de pasgeborene de verpleeginstelling nog niet heeft verlaten, met vermelding
         van de vermoedelijke duur van de opname.
Het personeelslid behoudt zijn recht op de verlenging van de arbeidsonderbreking in
geval van overlijden van het kind binnen het jaar na de geboorte.
Artikel 196
§ 1:De periodes van afwezigheid wegens ziekte gedurende de vijf weken die vallen
vóór de zevende dag die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het
bepalen van de administratieve toestand van het personeelslid omgezet in facultatief
bevallingsverlof.
§ 2:Indien de ziekte zich voordoet meer dan zes weken (of acht weken bij een
meerling) voor de werkelijke bevallingsdatum, heeft dit geen invloed op het

                                            108
bevallingsverlof.
§ 3:Indien het personeelslid de volledige zes weken (of acht weken bij een meerling)
voor de werkelijke bevallingsdatum ziek was, kan de postnatale rust met één week
verlengd worden, op verzoek van het personeelslid zelf.
Artikel 197
Zwangere of borstgevende personeelsleden mogen geen overwerk verrichten. Wordt
als overwerk beschouwd voor de toepassing van dit artikel, iedere arbeid verricht
boven 37u30 per week.
Artikel 198
Het personeelslid bekomt op haar verzoek, het nodige verlof om haar in staat te
stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen
plaatsvinden, te gaan. Het verzoek van het personeelslid moet worden gestaafd met
elk nuttig bewijs. Dit verlof wordt aangerekend als verlof wegens ziekte
overeenkomstig artikel 144 en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 199
Het personeelslid dat in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de Arbeidswet van
16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid (werkverwijdering), wordt ambtshalve in verlof
gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit.
Artikel 200
§ 1:Het personeelslid heeft recht op borstvoedingspauzes om haar kind met
moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot negen maanden na de geboorte
van het kind.
§ 2:De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het personeelslid dat tijdens een
werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het personeelslid
dat tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht
op twee pauzes (te nemen in één of in twee keer die dag). De duur van de
borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de werkdag inbegrepen.
Het personeelslid dient met haar dienstchef overeen te komen op welk(e)
moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis
van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de bepaalde
rusttijden.
§ 3:Het personeelslid dat van borstvoedingspauzes wenst te genieten, brengt, hetzij
per aangetekende brief hetzij door overhandiging van een geschrift ondertekend voor
ontvangst, twee maanden op voorhand het College hiervan op de hoogte, tenzij op
verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaard wordt. Het recht op
borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt
geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of door een
medisch getuigschrift, naar keuze van het personeelslid, vanaf het begin van de
uitoefening van het recht. Nadien bezorgt het personeelslid elke maand een attest of
een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht
op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Voor de stagedoende statutaire
en contractuele personeelsleden zullen de beschikkingen van het K.B. van 21 januari
2002 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de C.A.O. nr. 80 van 27
november 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een recht op
borstvoedingspauzes, toegepast worden.
Artikel 201
De bepalingen van de artikelen 192 tot 200 zijn niet van toepassing in geval van een
miskraam vóór de 181ste dag van de zwangerschap.
Artikel 202
Naast het bepaalde in artikel 179, bekomt de vader van het kind, wanneer de moeder
van het kind overlijdt of gehospitaliseerd is, op zijn verzoek, een vaderschapsverlof
om de opvang van het kind te verzekeren.
Artikel 203
In geval van overlijden van de moeder, is de duur van het vaderschapsverlof gelijk
aan het overblijvende gedeelte van het bevallingsverlof van de moeder. Het
personeelslid dat de vader van het kind is en dat wenst te genieten van dit verlof, licht
daarvan schriftelijk het College in binnen de zeven dagen die volgen op het overlijden
van de moeder. Dit geschrift vermeldt de begindatum van het vaderschapsverlof en
de duur ervan. Een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder wordt zo spoedig
mogelijk voorgelegd. De Personeelsdienst waakt erover dat de vader geïnformeerd
wordt omtrent zijn rechten.
Artikel 204
In geval van hospitalisatie van de moeder, kan het personeelslid dat de vader is van

                                            109
het kind genieten van een vaderschapsverlof op volgende voorwaarden:
     1. de pasgeborene moet het hospitaal verlaten hebben;
     2. de hospitalisatie van de moeder moet langer duren dan zeven dagen.
Het vaderschapsverlof kan slechts aanvangen vanaf de achtste dag volgend op de
dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op de dag dat de hospitalisatie
van de moeder een einde neemt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het
bevallingsverlof dat nog niet was opgebruikt door de moeder. Het personeelslid dat
wenst te genieten van dit verlof brengt schriftelijk het College op de hoogte vóór de
aanvang ervan. Dit geschrift vermeldt de begindatum van het verlof evenals de
vermoedelijke duur van de afwezigheid. Het verzoek wordt gestaafd door een
medisch getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt
bovenop de zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling.
Artikel 205
Het vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Onderafdeling 6.8.3: Verlof tengevolge van adoptie
Artikel 206
Het adoptieverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat, in het kader van een
adoptie zoals geregeld door het burgerlijk recht, een kind in zijn gezin onthaalt.
Artikel 207
§ 1:Het adoptieverlof bedraagt maximum zes weken, zo het kind bij het begin van het
adoptieverlof de leeftijd van drie jaar niet heeft bereikt, en maximum vier weken, zo
het kind wel de leeftijd van drie jaar heeft bereikt. De uitoefening van het recht op
adoptieverlof neemt echter steeds een einde op het moment waarop het kind de
leeftijd van acht jaar bereikt.
§ 2:De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind
getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of
een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend
in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de
kinderbijslag.
§ 3:Het personeelslid is niet verplicht het maximaal aantal weken op te nemen. Het
verlof moet evenwel in een ononderbroken periode, van tenminste één week of een
veelvoud van een week, worden opgenomen.
Artikel 208
Dit verlof neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de inschrijving
van het kind als deel uitmakend van het gezin van het personeelslid in het
bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn
verblijfplaats heeft. Het personeelslid brengt het College ten minste één maand voor
de opname van het verlof op de hoogte, hetzij per aangetekend schrijven hetzij door
overhandiging van een schrijven tegen ontvangst getekend. De begin- en einddatum
van het adoptieverlof worden in dit schrijven vermeld.
Artikel 209
Het adoptieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
AFDELING 6.9: VERLOF TENGEVOLGE VAN PLEEGZORG
Onderafdeling 6.9.1: Toepassingsgebied
Artikel 210
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde, op de stagedoende statutaire
en op de contractuele personeelsleden.
Onderafdeling 6.9.2: Verlof tengevolge van pleegzorg
Artikel 211
Het pleegzorgverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat officieel is aangesteld
als pleegouder door de rechtbank, door een dienst voor pleegzorg erkend door de
bevoegde gemeenschap, door de diensten van l’Aide à la Jeunesse of door het
Comité Bijzondere Jeugdbijstand. Het personeelslid bewijst zijn hoedanigheid van
pleegouder door de formele aanstellingsbeslissing die uitgaat van één van deze
organismen.
Artikel 212
Het recht op pleegzorgverlof geldt zowel voor de plaatsing van minderjarige personen
als voor de plaatsing van personen met een handicap. Het personeelslid mag zijn
recht uitsluitend uitoefenen in volgende gevallen:
     1. het bijwonen van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten
          die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
     2. het hebben van contacten met de natuurlijke ouders of met andere personen
          die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
     3. het hebben van contacten met de dienst voor pleegzorg.

                                           110
In andere gevallen zal het pleegzorgverlof slechts toegestaan worden nadat de
plaatsingsdiensten hiertoe een attest hebben afgeleverd.
Artikel 213
Het personeelslid is ertoe gehouden het College ten minste twee weken op voorhand
te verwittigen van zijn intentie om zijn pleegzorgverlof op te nemen. Indien dit niet
mogelijk is, dient hij het College zo spoedig mogelijk te verwittigen.
Artikel 214
De duur van het pleegzorgverlof is bepaald op maximaal zes dagen per kalenderjaar.
Indien het pleeggezin bestaat uit twee personeelsleden, die gezamenlijk als
pleegouder zijn aangesteld, dient het pleegzorgverlof onder hen beiden te worden
verdeeld.
Artikel 215
Het pleegzorgverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 216
De bepalingen uit afdeling 6.6 zijn eveneens van toepassing op voorgaande
onderafdeling, evenals de bepalingen uit artikel 207.
AFDELING 6.10: VERLOF OM DWINGENDE REDENEN VAN FAMILIAAL BELANG
Onderafdeling 6.10.1: Toepassingsgebied
Artikel 217
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde en op de stagedoende
statutaire personeelsleden.
Onderafdeling 6.10.2: Verlof om dwingende redenen van familiaal belang
Artikel 218
§ 1:Het personeelslid heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal
belang voor een maximumperiode van 15 werkdagen per jaar; het verlof wordt
genomen per dag of per halve dag.
§ 2:Naast het verlof voorzien in § 1, heeft het personeelslid recht op een verlof om
dwingende redenen van familiaal belang voor een maximumperiode van 30
werkdagen per jaar wegens:
     1. ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder
         hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die
         niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
     2. opvang tijdens de schoolvakanties van kinderen die de leeftijd van 15 jaar
         niet hebben bereikt.
Dit verlof wordt opgenomen in periodes van minimaal 5 werkdagen. De periode van 5
dagen mag met één of meerdere dagen worden verminderd wanneer in deze periode
één of meerdere feestdagen vallen.
§ 3:Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed. Het
wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 4:De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang
wordt evenredig verminderd in functie van het arbeidsregime.
AFDELING 6.11: POLITIEK VERLOF
Onderafdeling 6.11.1: Toepassingsgebied
Artikel 219
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde, op de stagedoende statutaire
en op de contractuele personeelsleden.
Onderafdeling 6.11.2: Politiek verlof
Artikel 220
De gemeentelijke personeelsleden die een voltijdse functie uitoefenen hebben recht
op politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een functie die
daarmee kan worden gelijkgesteld, in de gevallen en volgens de modaliteiten bedoeld
in de Wet van 18 september 1986 houdende instelling van een politiek verlof voor de
personeelsleden van de openbare diensten.
Artikel 221
Het recht op politiek verlof neemt een aanvang op de datum van de eedaflegging die
volgt op de verkiezing. Het bewijs daarvan wordt door het personeelslid verstrekt. Het
recht vervalt ten laatste op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van
het mandaat.
Artikel 222
Elke aanvraag tot politiek verlof moet minstens 8 kalenderdagen voor de effectieve
datum van het verlof worden ingediend bij de hiërarchische verantwoordelijke. Deze
maakt elke aanvraag onmiddellijk over aan het departement Human Resources,
opdat het College ervan in kennis zou gesteld worden. De aanvragen vermelden de
juiste duur van het verlof.

                                          111
AFDELING 6.12: VERLOF VOOR HET UITOEFENEN VAN EEN
      VAKBONDSACTIVITEIT
Onderafdeling 6.12.1: Toepassingsgebied
Artikel 223
Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde, de stagedoende statutaire en
de contractuele personeelsleden.
Onderafdeling 6.12.2: Verlof voor het uitoefenen van een vakbondsactiviteit
Artikel 224
§ 1:Een personeelslid - afgevaardigde van een erkende of representatieve
vakbondsorganisatie bekomt, naargelang het geval, automatisch en voor de
noodzakelijke duur:
1) een vakbondsverlof:
     1. om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en
          overlegcomités waarin hij zetelt;
     2. om deel te nemen aan de werken van de commissies en algemene comités
          opgericht binnen de vakbondsorganisatie;
     3. om een lid van zijn vakbondsorganisatie te verdedigen voor de gemeentelijke
          tuchtrechtelijke overheden van Schaarbeek.
2) een dienstvrijstelling om deel te nemen aan de bijeenkomsten georganiseerd in de
lokalen van de administratie voor de representatieve vakbondsorganisaties.
§ 2:Wordt beschouwd als vakbondsafgevaardigde, de houder van een aanstelling
getekend door de verantwoordelijke autoriteit van de betrokken vakbondsorganisatie,
waarin de datum wordt vermeld waarop het personeelslid werd aangesteld in die
hoedanigheid, evenals de datum van de afloop van zijn mandaat.
§ 3:De aanvragen bedoeld in § 1 vergezeld van een oproeping uitgaande van de
verantwoordelijke van de vakbondsorganisatie, moeten minstens 3 werkdagen voor
de effectieve datum van het verlof worden ingediend bij de hiërarchische overste.
AFDELING 6.13: ANDERE VRIJSTELLINGEN
Artikel 225
De actieve leden van het Belgische Rode Kruis, de vrijwilligers van de Civiele
Bescherming en de vrijwillige brandweerlieden die opgeroepen zijn om hulp te bieden
bij ramp of onheil, kunnen een dienstvrijstelling bekomen. Zij dienen hun oproeping of
elk ander nuttig bewijsstuk in ter rechtvaardiging van hun afwezigheid.
Artikel 226
Dienstvrijstellingen kunnen worden toegekend naar aanleiding van volgende
gebeurtenissen en binnen de grenzen van de strikt noodzakelijke tijd:
     1. deelname aan examens of vormingen georganiseerd door of op vraag van
          het gemeentebestuur van Schaarbeek;
     2. uitoefening van een functie in een hoofdstembureau of in een telbureau;
     3. oproeping van het personeelslid voor een gerechtelijke instantie, verband
          houdend met de uitoefening van zijn functie;
     4. oproeping om te zetelen in een familieraad;
     5. oproeping voor de Administratieve Gezondheidsdienst of door de medische
          dienst van het personeel.
Het bewijs van deze gebeurtenissen wordt door het personeelslid verstrekt ten laatste
de volgende dag.
HOOFDSTUK VII: DE DISPONIBILITEIT
AFDELING 7.1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 227
Huidige bepalingen zijn van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden.
Artikel 228
De indisponibiliteitsstelling wordt uitgesproken door de Gemeenteraad. De
disponibiliteit van rechtswege wordt vastgesteld door het College. Onder de
voorwaarden bepaald in dit reglement, heeft het personeelslid in disponibiliteit recht
op een wachtgeld.
Artikel 229
De duur van de disponibiliteit met toekenning van een wachtgeld mag niet, in geval
van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, in één of
meerdere keren, de duur van de dienstjaren nodig voor de berekening van het
rustpensioen van het personeelslid, overschrijden. Worden niet in aanmerking
genomen, de militaire diensten, noch de diensten als dienstweigeraar die het
personeelslid heeft vervuld voor zijn indiensttreding bij het gemeentebestuur, noch de
tijd die het personeelslid in disponibiliteit heeft doorgebracht.
Artikel 230

                                          112
Niemand kan in de positie van disponibiliteit worden gehouden wanneer hij de
voorwaarden vervult om op rust te worden gesteld.
Artikel 231 - § 1:Het personeelslid in disponibiliteit blijft ter beschikking van het
gemeentebestuur. Indien hij over de vereiste fysieke en professionele
bekwaamheden beschikt, kan hij terug in dienst worden geroepen. Hij is ertoe
gehouden de functie uit te oefenen die hem is aangeduid in overeenstemming met
zijn graad.
§ 2:Wanneer hij, zonder geldige reden, weigert deze functie uit te oefenen, kan de
Gemeenteraad hem beschouwen als ontslagnemend. Hij wordt vooraf gehoord door
de Gemeenteraad.
Artikel 232
Het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte dat geniet van een wachtgeld is
ertoe gehouden om elk jaar te verschijnen voor de Federale Overheidsdienst
Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, in de loop van de
maand die overeenkomt met degene van zijn indisponibiliteitsstelling. Wanneer het
personeelslid nalaat te verschijnen in deze periode, wordt de uitbetaling van zijn
wachtgeld opgeschort vanaf deze periode tot aan zijn verschijning.
Artikel 233
Het personeelslid is ertoe gehouden aan het gemeentebestuur een verblijfplaats in
België mee te delen, waar hem de beslissingen kunnen worden meegedeeld die hem
aanbelangen.
Artikel 234
Het wachtgeld wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde, eventueel
herzien in toepassing van het geldelijk statuut van het gemeentepersoneel. In geval
van cumul van functies, wordt het wachtgeld slechts toegekend à rato van de
hoofdfunctie.
Artikel 235
Het personeelslid in disponibiliteit dat niet werd vervangen in zijn functie, herneemt
deze functie wanneer hij zijn activiteit terug opneemt.
Artikel 236
Het College beslist, naargelang de noodwendigheden van de dienst, of de functie
waarvan het personeelslid in disponibiliteit titularis was, als vacant moet worden
beschouwd. Deze beslissing kan genomen worden na een periode van één jaar van
disponibiliteit. Daarnaast kan deze beslissing onmiddellijk genomen worden ten
aanzien van het personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang
van de dienst of, in de andere gevallen, ten opzichte van het personeelslid in
disponibiliteit voor tenminste een jaar. De beslissing van het College moet worden
voorafgegaan door een gunstig advies van de dienstoverste.
AFDELING 7.2: DISPONIBILITEIT WEGENS ZIEKTE
Artikel 237
Onder voorbehoud van artikel 148, bevindt het personeelslid zich van rechtswege in
disponibiliteit wanneer hij afwezig is wegens ziekte en de maximale duur heeft bereikt
van de verloven die hem om die reden kunnen worden toegekend in toepassing van
artikel 143.
Artikel 238
Het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte behoudt zijn rechten op
vooruitbetaling van zijn wedde. Zijn aanspraken op bevordering zijn opgeschort
tijdens de hele periode waarin hij zich in de positie van disponibiliteit bevindt. Hij
herwint ze van zodra hij zijn functies weer volledig opneemt. In geval van herneming
van zijn functies, wordt de periode tijdens dewelke het personeelslid in disponibiliteit
wegens ziekte werd geplaatst, niet in overweging genomen voor de berekening van
de vereiste graadanciënniteit voor de bevordering in een hogere graad.
Artikel 239
Het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte ontvangt een wachtgeld gelijk aan
60% van zijn laatste activiteitswedde. Het bedrag van deze wedde kan in geen enkel
geval echter lager zijn dan:
     1. de uitkeringen die de betrokkene zou bekomen in dezelfde situatie, wanneer
         het stelsel van de sociale zekerheid op hem van toepassing zou zijn geweest
         vanaf het begin van zijn afwezigheid;
     2. het pensioen dat hij zou bekomen indien hij, op de datum van de
         indisponibiliteitsstelling, toegelaten was tot het vervroegd op rust gaan.
In geval van cumul van functies, wordt het wachtgeld enkel toegekend à rato van de
hoofdfunctie.
Artikel 240

                                           113
In afwijking van artikel 235, kan het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte een
wachtgeld bekomen dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde,
wanneer de aandoening waaraan hij lijdt erkend is door het College als een ernstige
en van lange duur zijnde ziekte of gebrekkigheid, op basis van een medisch rapport
van de geneesheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu. Deze beslissing kan in geen geval worden
genomen zo het personeelslid niet voor een doorlopende periode van tenminste drie
maanden in verlof of in disponibiliteit was omwille van de aandoening waaraan hij
lijdt. Deze beslissing leidt tot een herziening van de situatie van het personeelslid met
geldelijke weerslag tot op de datum van het begin van zijn disponibiliteit.
Artikel 241
De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan het verlof voor verminderde
prestaties bedoeld in afdeling 6.5, noch aan de stelsels van
beroepsloopbaanonderbreking bedoeld in afdeling 6.6. Voor de toepassing van artikel
230 is de laatste activiteitswedde, gedurende de lopende periode van verminderde
prestaties, deze verschuldigd als gevolg van deze prestaties.
AFDELING 7.3: DISPONIBILITEIT WEGENS AMBTSONTHEFFING IN HET
       BELANG VAN DE DIENST
Artikel 242
De Gemeenteraad kan een personeelslid in de positie van disponibiliteit plaatsen
wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer de maatregel als
onontbeerlijk wordt beschouwd voor de goede werking van de administratie. Het
voorstel tot indisponibiliteitsstelling wordt opgemaakt door de dienstoverste en
meegedeeld aan de betrokkene hetzij per aangetekende brief, hetzij door het
terhandstellen tegen ontvangstbewijs. De mededeling vermeldt bovendien het recht
van het personeelslid om gehoord te worden door de Gemeenteraad, de datum van
de hoorzitting en de mogelijkheid om het administratief dossier te raadplegen. Tijdens
dit verhoor kan het personeelslid bijgestaan worden door een raadsman van zijn
keuze.
Artikel 243
Het personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de
dienst verliest zijn aanspraken op vooruitgang in wedde, op loopbaanevolutie en op
bevordering.
Artikel 244
Hij geniet van een wachtgeld dat het eerste jaar gelijk is aan zijn laatste
activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar wordt dit wachtgeld verminderd tot zoveel
keer 1/60e van de laatste activiteitswedde als de betrokkene dienstjaren telt op de
datum van zijn indisponibiliteitsstelling. Voor de toepassing van dit artikel, moet onder
dienstjarenbegrepen worden, deze die in aanmerking komen voor de vaststelling van
het rustpensioen. De militaire diensten of deze volbracht als gewetensbezwaarde
voor de indiensttreding worden evenwel niet in aanmerking genomen en de
toelaatbare militaire diensten worden slechts voor hun gewone duur meegerekend.
HOOFDSTUK VIII: SAMENSTELLING VAN DE COMITES, INSPECTIEDIENSTEN
EN SOCIALE DIENST
AFDELING 8.1: BIJZONDER ONDERHANDELINGSCOMITE, OVERLEGCOMITE
       EN COMITE TER PREVENTIE EN BESCHERMING OP HET WERK
Artikel 245
De actuele lijst van vakbondsafgevaardigden die deelnemen aan het Bijzonder
Onderhandelingscomité en het Overlegcomité, is opgenomen in Bijlage 15.
Artikel 246
De lijst waarop de vertegenwoordigers van de gemeentelijke administratie in het
Bijzonder Onderhandelingscomité en het Overlegcomité vermeld staan, is
opgenomen in Bijlage 15.
Artikel 247
De actuele lijst van vakbondsafgevaardigden die deelnemen aan het Comité ter
Preventie en Bescherming op het Werk, is opgenomen in Bijlage 15.
Artikel 248
De lijst waarop de vertegenwoordigers van de gemeentelijke administratie in het
Comité ter Preventie en Bescherming op het Werk vermeld staan, is opgenomen in
Bijlage 15.
AFDELING 8.2: INSPECTIEDIENSTEN
Artikel 249
De contactgegevens van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg,
Controle op het Welzijn op het Werk, Directie Brussel zijn de volgende:

                                            114
Ernest Blérotstraat, 1
1070 Brussel
( 02 235.54.01
Ê 02 235.54.04
š fod@werk.belgie.be
AFDELING 8.3: PREVENTIEADVISEUR EN INTERNE DIENST VOOR PREVENTIE
      EN BESCHERMING OP HET WERK (I.D.P.B.W.)
Artikel 250 - § 1:Volgende persoon is aangeduid als preventieadviseur van de
I.D.P.B.W.: Dhr. J. MOMMAERTS, ( 02 240.34.08.
§ 2:De Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk is gelegen op
volgend adres: Haachtsesteenweg, 226, 1030 Schaarbeek, bureau S.A.C. 406.
AFDELING 8.4: EXTERNE DIENST VOOR PREVENTIE EN BESCHERMING OP
      HET WERK (E.D.P.B.W.)
Artikel 251
De Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk is gelegen op
volgend adres: ARISTA, Koningsstraat 196, 1000 Brussel
( 02 533.74.11
Ê 02 538.79.32
š arista@arista.be
AFDELING 8.5: SOCIALE DIENST
Artikel 252
De werkgever is aangesloten bij de collectieve Sociale Dienst van de RSZPPO
(Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten, Joseph II straat, 47 te 1000 Brussel, ( 02 239.12.11).
Artikel 253
Een informatieve brochure waarin alle gegevens in verband met de sociale dienst
hernomen zijn, is beschikbaar bij de Personeelsdienst.
Artikel 254
De collectieve sociale dienst organiseert een maandelijkse permanentie in de lokalen
van het gemeentebestuur van Schaarbeek.
HOOFDSTUK IX: OPHEFFINGSBEPALINGEN
Artikel 255
Volgende reglementen zijn opgeheven vanaf de inwerkingtreding van onderhavig
reglement:
     1. Het reglement van 17 december 1997 betreffende de overuren en de latere
         wijzigingen;
     2. Het reglement betreffende de verloven en de positie van disponibiliteit van 21
         april 1999 en de latere wijzigingen;
     3. Het reglement van 28 januari 2009 betreffende het geweld, pesterijen of
         ongewenst seksueel gedrag op het werk.
HOOFDSTUK X: SLOTBEPALINGEN
Artikel 256
Onderhavig arbeidsreglement treedt in werking op de eerste dag van de maand die
volgt op de goedkeuring door de Voogdijoverheid. Het werd ter onderhandeling
voorgelegd aan de vakbondsafvaardiging op 22 maart 2013 en op 19 april 2013.




INFRASTRUCTURES -=- INFRASTRUCTUUR
Comptabilité, espace public, transport -=- Boekhouding, openbare ruimte,
vervoer
SP 26.- Audit pour l'optimalisation du fonctionnement du garage communal et
   la gestion du charroi - Marché de service - Mode de passation et conditions
   de marché - Pour information -=- Audit voor de optimalisering van de
   werking van de gemeentegarage en het beheer van het wagenpark -
   Opdracht van diensten - Gunningswijze en opdrachtvoorwaarden - Ter
   informatie

      Monsieur Goldstein, Madame Ozdemir, Monsieur Nimal et Madame
      Trachte interviennent.
      Monsieur Vanhalewyn et Monsieur le Bourgmestre répondent.



                                          115
DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 32 voix contre 0 et 11 abstention(s). -=- Besloten, met 32 stem(men)
tegen 0 en 11 onthouding(en).

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                   Décidé, par 32 voix contre 0 et 11 abstention(s).

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 - en particulier son article 17 § 2, 1°a - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de service, telle
qu’elle a été modifiée à ce jour ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de marchés publics, tel qu’il a été
modifié à ce jour ;
Vu l’arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics, tel qu’il a été modifié à
ce jour ;
Vu l'ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de Bruxelles-Capitale;
Vu l’ordonnance du 17 juillet 2003 – en particulier son article 27 – modifiant la
nouvelle loi communale;
Considérant l'état actuel des Infrastructures du garage communal et le manque de
moyens matériels et humains ;
Considérant l'absence d'outil de gestion informatique du stock de pièces détachées et
d'un logiciel permettant une vue d'ensemble de l'utilisation de chaque véhicule;
Considérant la nécessité d'optimaliser les ressources financières et techniques;
Considérant la nécessité d’entreprendre un audit afin d'optimaliser à terme le
fonctionnement du garage;
Considérant qu’il convient de confier ce marché à une entreprise privée ;
Considérant que le coût de l’opération est estimé à 40.000€ ;
Vu le procès-verbal du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21 mai 2013par
lequel il décide :
     1. d’approuver le principe du marché de service pour la réalisation d'un audit;
     2. d’arrêter le mode de passation et les conditions du marché : procédure
          négociée sans publicité, après consultation de quatres firmes et aux
          conditions du CSC Scha/Infra/2013/002 ;
     3. d’imputer la dépense estimée à 40.000 € au crédit de l’article 136/733DS-
          60/20;
     4. de financer la dépense par l’emprunt
PREND POUR INFORMATION
La décision précitée du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21 mai 2013.
Délibéré, en séance publique, à Schaerbeek, le 29 mai 2013

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 32 stem(men) tegen 0 en 11 onthouding(en).

Gelet op de artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 – inzonderheid artikel 17 § 2, 1° a -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten, zoals zij tot op heden werd gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten
voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare
werken, zoals het tot op heden werd gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken, zoals het tot op heden werd gewijzigd;
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 - inzonderheid artikel 27 – tot wijziging van
de nieuwe gemeentewet;
Overwegende de huidige toestand van de Infrastructuren van de gemeentegarage en
het gebrek aan materiële en menselijke middelen ;

                                          116
Overwegende het ontbreken van een geïnformatiseerd beheerssysteem van de
onderdelenstock en van een programma dat een overzicht toelaat van het gebruik
van elk voertuig ;
Overwegende de noodzaak om de financiële en technische middelen te
optimaliseren;
Overwegende de noodzaak om een audit te laten uitvoeren om op termijn de werking
van de garage te optimaliseren;
Overwegende dat het past om deze opdracht toe te vertrouwen aan een privé-
onderneming;
Overwegende dat de kosten van deze operatie geraamd werden op € 40.000;
Gelet op het Collegebesluit van 21 mei 2013 houdende:
    1. principiële goedkeuring van een opdracht van diensten voor de uitvoering van
        een audit ;
    2. vaststelling van de gunningswijze en de voorwaarden van de opdracht:
        onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, na raadpleging van vier
        firma’s en aan de voorwaarden van het bjizonder bestek
        Scha/Infra/2013/002;
    3. aanrekening van de op 40.000 EUR geraamde uitgave op artikel 136/766DS-
        60/20;
    4. financiering van de uitgave met een lening.
NEEMT TER INFORMATIE
Voornoemd besluit van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei
2013.
Beraadslaagd in openbare vergadering te Schaarbeek, op 29 mei 2013


Voirie -=- Wegen
SP 27.- Gestion de la signalisation non lumineuse - placement et remplacement
   de panneaux de signalisation routière et de stationnement - Pour information
   -=- Niet-lichtgevende verkeersborden - plaatsing en vervanging van
   verkeerstekens voor wegen en parkeren - Ter informatie

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993- en particulier son article 17 § 2, 1° a - relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services, telle
qu’elle a été modifiée à ce jour;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics, tel qu’il a été modifié
à ce jour;
Vu l’arrêté royal du 26 septembre 1996 établissant les règles générales d’exécution
des marchés publics et des concessions de travaux publics, tel qu’il a été modifié à
ce jour;
Vu l’ordonnance du 17 juillet 2003 - en particulier son article 27 - modifiant la nouvelle
loi communale;
Vu l’ordonnance du 14 mai 1998 organisant la tutelle administrative sur les
communes de la Région de Bruxelles-Capitale, telle qu’elle a été modifiée à ce jour;
Considérant qu’il y a lieu de lancer un appel à la concurrence en vue de la
désignation d’un adjudicataire pour le placement et le remplacement de panneaux de
signalisation routière et de stationnement;
Vu la décision du 21 mai 2013 par laquelle le Collège des Bourgmestre et Echevins
décide :
     1. d’arrêter le mode de passation du marché pour le placement et le
         remplacement de panneaux de signalisation routière et de stationnement :
         procédure négociée sans publicité, après consultation d’au moins trois firmes
         spécialisées;
     2. de fixer les conditions du marché, telles qu’énoncées dans le cahier spécial
         des charges n° Scha/Infra/2013/011;
     3. d’approuver la liste des firmes à consulter ;

                                            117
    4. d’imputer la dépense estimée à 45.000 € à l’article 421/744-EQ-51/14 du
         budget extraordinaire de 2013;
    5. de financer la dépense par l’emprunt ;
    6. de faire prendre pour information la présente décision par le Conseil
         communal du 29 mai 2013, suivant le projet de délibération en annexe.
PREND POUR INFORMATION :
la décision précitée du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21 mai 2013.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de artikelen 234 en 236 van de nieuwe Gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 – inzonderheid artikel 17, §2 – 1° a) -
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten, zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten
voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en de concessies voor
openbare werken, zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken, zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 – inzonderheid zijn artikel 27- tot wijziging
van de nieuwe gemeentewet.
Gelet op de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief
toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Overwegende dat het past een oproep tot mededinging uit te schrijven voor de
aanduiding van een aannemer voor de plaatsing en vervanging van verkeerstekens
voor wegen en parkeren;
Gelet op de beslissing van 21 mei 2013 waarbij het College van Burgemeester en
schepenen beslist:
    1. vaststelling van de gunningswijze van de opdracht voor de plaatsing en
         vervanging van verkeerstekens voor wegen en parkeren :
         onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, na raadpleging van ten
         minste drie gespecialiseerde firma’s;
    2. de voorwaarden van de opdracht vast te stellen, zoals vermeld in het
         bijzonder bestek nr Scha/Infra/2013/011;
    3. Goedkeuring van de lijst met de te raadplegen firma’s;
    4. de uitgave geraamd op 45.000,- € aan te rekenen op artikel 421/744-EQ-
         51/14 van de buitengewone begroting over 2013;
    5. de uitgave te financieren met een lening;
    6. de onderhavige beslissing ter informatie voorleggen aan de gemeenteraad
         van 29 mei 2013 volgens het beraadslagingsontwerp in bijlage;
NEEMT VOOR INFORMATIE :
Voornoemd besluit van het College van Burgemeester en Schepenen van 21 mei
2013.



Rénovation urbaine -=- Stedenbouwkundige renovatie
SP 28.- Biens communaux construits ou rénovés dans le cadre des contrats de
  quartier - Fixation des valeurs locatives -=- Gemeentelijke panden die
  gebouwd of gerenoveerd worden in het kader van de wijkcontracten -
  Vastelling van de huur prijzen

      Monsieur Goldstein intervient.
      Monsieur Grimberghs répond.
      Monsieur Goldstein intervient.
      Monsieur le Bourgmestre et Monsieur Grimberghs répondent.
      Monsieur Goldstein intervient.
      Monsieur le Bourgmestre et Monsieur Grimberghs répondent.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.


                                          118
                              LE CONSEIL COMMUNAL
                               Approuvé à l'unanimité.

Vu l’article 117 de la Nouvelle loi communale
Vu l’ordonnance du 06.12.2012 modifiant l’ordonnance du 28.01.2010 organique de
la revitalisation urbaine et le Code bruxellois du logement et relative à la
réglementation des logements construits ou rénovés dans le cadre des contrats de
quartier
Vu la décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21.05.2013 d'adopter les
valeurs locatives
Vu la décision du Collège des Bourgmestre et Echevins du 21.05.2013 adoptant le
projet de délibération
Considérant qu’il y a lieu de faire suite à ces décisions
DECIDE
- d'adopter les valeurs locatives fixées par la grille AIS (art. 13 §1erde l’arrêté du
28.02.2008 du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale organisant les AIS)
comme suit :
 Types de logements            Loyers pour les pers. dont      Loyers pour les pers. dont
 proposés par la               le revenu est inf. ou égal      le revenu est supérieur au
 commune de                    au seuil d’admission du         seuil d’admission (de 20%
 Schaerbeek via le             logement social                 max.) du logement social
 Service des Logements (loyer indexé pour 2013)                (loyer indexé pour 2013)
 Communaux.
APPARTEMENT
Studio                       320,13 €                       407,01 €
1 chambre                    369,38 €                       472,59 €
2 chambres                   430,94 €                       546,08 €
3 chambres                   517,12 €                       663,66 €
4 chambres                   615,63 €                       782,32 €
5 chambres                   763,38 €                       980,23 €


MAISON
2 chambres                   463,54 €                       663,66 €
3 chambres                   553,99 €                       782,32 €
4 chambres                   763,38 €                       980,23 €
 5 chambres                  763,38 €                      980,23 €
- d'adapter le règlement d'attribution des logements communaux en son art.3 §2 qui
réserve actuellement les logements communaux aux seuls candidats locataires dont
les revenus sont inférieurs ou égaux au seuil d'admission des logements sociaux et
ouvrir les candidatures aux candidats locataires dont les revenus dépassent de
maximum 20% le seuil d'admission des logements sociaux. Il convient donc de
remplacer "Les revenus du candidat locataire ne peuvent être supérieurs aux revenus
d'admission du logement social" par " les revenus du candidat locataires ne peuvent
être supérieurs de plus de 20% de celui en vigueur dans le logement social"

                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op artikel 117 van de Nieuwe Gemeentewet
Gelet op de ordonnantie van 06.12.2012 tot wijziging van de ordonnantie van 28
januari 2010 houdende organisatie van de stedelijke herwaardering en de Brusselse
Huisvestingscode en betreffende de regelgeving voor de woningen die gebouwd of
gerenoveerd worden in het kader van de wijkcontracten
Gelet op het besluit van het College van Burgemeester en Schepenen dd 21.05.2013
bij dewelke de huurwaarden vastgelegd werden
Gelet op het besluit van het College van Burgemeester en Schepenen dd 21.05.2013

                                            119
bij dewelke het ontwerp van raadsbesluit aangenomen werd;
Overwegende dat het beaamt gevolg te geven aan deze beslissingen;
BESLUIT
- de huurwaarden zoals bepaald door de SVK-tabel (art. 13 § 1 van het besluit van
28.02.2008 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende organisatie van de
SVK) als volgt over te nemen :
 Type woningen             Huurprijzen voor personen    Huurprijzen voor personen
 voorgesteld door de       wier inkomen lager is of     wier inkomen maximum 20
 gemeente Schaarbeek gelijk aan de drempel voor         % hoger ligt dan de
 via de Gemeentelijke      toekenning van een sociale drempel voor toekenning
 Huisvestingsdienst.       woning                       van een sociale woning
                           (geïndexeerde huur voor      (geïndexeerde huur voor
                           2013)                        2013)
APPARTEMENT
Studio                    320,13 €                      407,01 €
1 kamer                   369,38 €                      472,59 €
2 kamers                  430,94 €                      546,08 €
3 kamers                  517,12 €                      663,66 €
4 kamers                  615,63 €                      782,32 €
5 kamers                  763,38 €                      980,23 €


HUIS
2 kamers                  463,54 €                      663,66 €
3 kamers                  553,99 €                      782,32 €
4 kamers                  763,38 €                      980,23 €
 5 kamers                  763,38 €                      980,23 €
- aanpassen van art.3 § 2 van het reglement betreffende de toewijzing van
gemeentelijke woningen, volgens hetwelk deze momenteel enkel voorbehouden
worden aan kandidaat-huurders wier inkomen lager is of gelijk aan de drempel voor
toekenning van een sociale woning en openstellen hiervan voor kandidaat-huurders
wier inkomen maximum 20% hoger ligt dan voornoemde drempel. Het is bijgevolg
passend de zin " De inkomens van de kandidaat-huurder mogen niet hoger liggen
dan de inkomensvoorwaarden voor een sociale woning " door " De inkomens van de
kandidaat-huurder mogen niet meer dan 20% hoger liggen dan de
inkomensvoorwaarden voor een sociale woning”.


Contrats de quartier -=- Wijkcontracten
SP 29.- Contrat de quartier durable Reine-Progrès - opérations
  socioéconomiques : conventions tripartites avec les porteurs de projet -
  2ème partie -=- Duurzaam wijkcontract Koningin-Vooruitgang -
  socioeconomische operaties : driedelige overeenkomsten met de
  projectdragers - 2de deel
                                                     (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                            LE CONSEIL COMMUNAL
                             Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 relative aux marchés publics et à certains marchés de
travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’ordonnance du 28 janvier 2010 organique de la revitalisation urbaine. ;
Vu l’arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale du 27 mai 2010
portant exécution de cette ordonnance ;

                                         120
Vu l’approbation du 13 décembre 2012 par l’Exécutif du programme du contrat de
quartier durable Reine-Progrès;
Considérant que le programme prévoit la désignation d’opérateurs chargés de divers
projets environnementaux et socioéconomiques contenus dans ledit programme ;
Considérant que parmi ces opérateurs figurent :
         EAT vzw pour le projet « Sandwicherie Elan »
         ReMuA asbl pour le projet « musique dans mon quartier »
         Souterrain Production pour le projet « Hip Hop School »
         Ludocontact pour le projet « Ludothèque »
         TRS pour le projet « Education multimédia »
         ERU pour le projet « Femmes et familles »
         Les Amis d’Aladdin pour le projet « Femmes et familles »
         RenovaS asbl pour le projet « Renforcement du conseil en rénovation »
         RenovaS asbl pour le projet « Propreté publique et mobilité douce »
         RenovaS asbl pour le projet « Antenne de quartier »
Considérant que ces opérations sont subsidiées par la Région à concurrence de
100% ;
Considérant qu’il est nécessaire d’établir, pour chaque opérateur, une convention
tripartite (opérateur, Commune, Région)
Considérant que ces conventions définissent les droits et obligations de chacune des
parties ;
Vu les projets de convention dressés à cette fin ;
Sur proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins en date du 16 avril 2013;
DECIDE :
1° d’approuver les conventions par lesquelles la réalisation de certaines opérations
prévues au programme du contrat de quartier durable Reine-Progrès sont confiées à
         EAT vzw pour le projet « Sandwicherie Elan »
         ReMuA asbl pour le projet « musique dans mon quartier »
         Souterrain Production pour le projet « Hip Hop School »
         Ludocontact pour le projet « Ludothèque »
         TRS pour le projet « Education multimédia »
         ERU pour le projet « Femmes et familles »
         Les Amis d’Aladdin pour le projet « Femmes et familles »
         RenovaS asbl pour le projet « Renforcement du conseil en rénovation »
         RenovaS asbl pour le projet « Propreté publique et mobilité douce »
         RenovaS asbl pour le projet « Antenne de quartier »
2° d’approuver la subsidiation de ces opérations par la Région à concurrence de 100
%.

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de openbare aanbestedingen en
bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten;
Gelet op de organieke ordonnantie van 28 januari 2010 voor de stadsherwaardering;
Gelet op het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27
mei 2010 voor de uitvoering van deze ordonnantie;
Gelet op de goedkeuring van 13 december 2012 door de Executieve van het
programma van het duurzaam wijkcontract Koningin-Vooruitgang;
Overwegende dat het programma de aanduiding van de operatoren belast met
diverse milieu- en socio-economische projecten vervat in gezegd programma,
voorziet;
Overwegende dat onder deze hen volgende operatoren te vinden zijn:
       EAT vzw voor het project « Elan »
       ReMuA asbl voor het project « Wijkorkest»
       Souterrain Production voor het project « Hip Hop School »
       Ludocontact voor het project « Ludothèque »
       TRS voor het project « multimedia educatie»
       ERU voor het project « Vrouwen en gezinnen »
       Les Amis d’Aladdin voor het project « « Vrouwen en gezinnen »
       RenovaS asbl voor het project « Versterking van het advies voor renovatie »
       RenovaS asbl voor het project « zachte mobiliteit en openbare nettheid »
       RenovaS asbl voor het project« Wijkantenne »

                                         121
Overwegende dat deze operaties worden gesubsidieerd door het Gewest voor 100%;
Overwegende dat het nodig is om, voor elke operator, een driepartijen overeenkomst
(operator, gemeente, Gewest) op te stellen
Overwegende dat deze overeenkomsten de rechten en plichten van elke partij
bepalen;
Gelet op de overeenkomstontwerpen die hiervoor werden opgesteld;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen op 16 april 2013;
BESLIST:
1° de overeenkomsten waarbij de verwezenlijking van bepaalde operaties voorzien in
het programma van het duurzaam wijkcontract Koningin-Vooruitgang werd
toevertrouwd aan volgende verenigingen, goed te keuren
       EAT vzw voor het project « Elan »
       ReMuA asbl voor het project « Wijkorkest»
       Souterrain Production voor het project « Hip Hop School »
       Ludocontact voor het project « Ludothèque »
       TRS voor het project « multimedia educatie»
       ERU voor het project « Vrouwen en gezinnen »
       Les Amis d’Aladdin voor het project « « Vrouwen en gezinnen »
       RenovaS asbl voor het project « Versterking van het advies voor renovatie »
       RenovaS asbl voor het project « zachte mobiliteit en openbare nettheid »
       RenovaS asbl voor het project« Wijkantenne »
2° de subsidiëring van deze operaties door het Gewest voor 100% goed te keuren.


SP 30.- Contrat de quartier durable Helmet - Protocole d'Accord Beliris relatif à
  l'opération IM6 Chaussée de Helmet 343-347 -=- Duurzaam Wijkcontract
  Helmet : Protocolakkoord Beliris inzake de operatie VO6 Helmetsesteenweg
  343-347
                                                     (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu les articles 117, 234 et 236 de la nouvelle loi communale ;
Vu la loi du 24 décembre 1993 relative aux marchés publics et à certains marchés de
travaux, de fournitures et de services ;
Vu l’arrêté royal du 8 janvier 1996 relatif aux marchés publics de travaux, de
fournitures et de services et aux concessions de travaux publics ;
Vu l’ordonnance du 28 janvier 2010 organique de la revitalisation urbaine. ;
Vu l’arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale du 27 mai 2010
portant exécution de cette ordonnance ;
Vu l’approbation du 16 décembre 2010 par l’Exécutif du programme du contrat de
quartier durable Helmet;
Vu l’Accord de Coopération entre l’Etat fédéral et la région de Bruxelles-Capitale du
15 septembre 1993 et ses avenants ;
Vu la décision du gouvernement de la Région Bruxelles-Capitale du 20/12/2010
approuvant les projets à imputer à charge de l’Accord de Coopération pour le Contrat
de Quartier durable Helmet à Schaerbeek pour un budget maximal de 2.750.000,00
EUR (TVA comprise);
Considérant la nécessité de définir les droits et obligations de chacune des parties à
la présente convention d’exécution;
Vu le protocole d’accord dressé à cette fin ;
DECIDE :
d'approuver le projet de protocole d'accord déposé au dossier, précisant les droits et
obligations de l'Etat fédéral, de la Région de Bruxelles-Capitale et de la Commune de
Schaerbeek dans le cadre des études et travaux relatifs au contrat de quartier
durable Helmet et de charger le Collège des Bourgmestre et Echevins de son
exécution.




                                          122
                             DE GEMEENTERAAD
                    Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de artikelen 117, 234 en 236 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op de wet van 24 december 1993 met betrekking tot openbare aanbestedingen
voor werken en sommige aanbestedingen voor werken, leveringen en diensten;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten
voor werken, leveringen en diensten en de gunning van openbare werken;
Gelet op de organieke ordonnantie van 28 januari 2010 betreffende de
stadshernieuwing;
Gelet op het besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest van 27
mei 2010 met betrekking tot de uitvoering van deze ordonnantie;
Gelet op de goedkeuring van 16 december 2010 van het programma van het
duurzaam wijkcontract Helmet door de Executieve;
Gelet op het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest van 15 september 1993 en zijn bijakten;
Gelet op de Beslissing van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van
20/12/2012 houdende de goedkeuring van de projecten die geïmputeerd worden op
het Samenwerkingsakkoord voor het durzaam wijkcontract Helmet te Schaarbeek ten
beloop van een maximaal budget van 2.750.000,00 EUR (BTW inbegrepen);
Overwegende de noodzaak om de rechten en verplichtingen te definiëren van elk van
de partijen bij onderhavige uitvoeringsovereenkomst;
Gelet op het te dien einde opgemaakt ontwerp van protocolovereenkomst;
BESLUIT :
het aan het dossier bijgevoegde ontwerp van protocolovereenkomst waarin de
rechten en verplichtingen van de Federale Staat, de Brusselse Hoofdstedelijke
Regering en de gemeente Schaarbeek in het kader van de studies en de werken
betreffende de duurzaam wijkcontract Helmet omschreven zijn goed te keuren en het
college van burgemeester en schepenen met de uitvoering ervan te belast



SERVICES ORDINAIRES À LA POPULATION -=- GEWONE DIENSTEN VOOR DE BEVOLKING
Etat civil - Cimetière -=- Burgerlijke Stand – Begraafplaats
SP 31.- Règlement Tarif général des concessions - Modifications -=- Algemeen
   Tariefreglement der grafconcessies - Wijzigingen

      Monsieur Guillaume expose le point et demande de rectifier l'article 5, ou
      le montant de 247,89 € doit être remplacer par 250€

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 31 voix contre 11 et 1 abstention(s). -=- Besloten, met 31 stem(men)
tegen 11 en 1 onthouding(en).

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                   Décidé, par 31 voix contre 11 et 1 abstention(s).

Vu la loi du 20 juillet 1971 sur les funérailles et sépultures, et ses modifications
subséquentes ;
Vu l’article 117 de la nouvelle loi communale;
Vu le règlement sur l’octroi des concessions du 12 octobre 1972, et ses modifications
subséquentes ;
Vu le règlement-tarif général des concessions du 19 septembre 2012, voté pour un
terme venant à échéance le 31 décembre 2016 ;
Considérant qu'il y a lieu d'adapter le règlement tarif général des concessions suite à
la décision du Collège des Bourgmestre et échevins approuvant la modification du
règlement général sur l'octroi des concessions ;
Vu la situation financière de la commune ;
Sur la proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins,
ARRETE :
#Objet : règlement-tarif général des concessions - modifications#
Article 2.Les tarifs sont fixés comme suit :
a) Concession de terrain en pleine terre octroyée pour 15 ans et destinée à

                                           123
l’inhumation des restes mortels non incinérés : 780 € ;
Ce prix est réduit de moitié pour l'inhumation en concession octroyée aux termes de
l'art. 12 alinéa 4 du règlement sur l'octroi de concessions.
b) Concession de terrain en pleine terre octroyée pour 15 ans et destinée à
l’inhumation des urnes pour autant que les dimensions de l’enveloppe extérieure
n’excèdent pas celles d’un cube de cinquante centimètres de côté : 310€;
c) Concession de terrain en pleine terre octroyée pour 50 ans et destinée à
l’inhumation des restes mortels non incinérés :
1.- concession destinée à recevoir un corps 2.080€
2.- concession destinée à recevoir deux corps 2.670€
3.- concession destinée à recevoir trois corps 2.730€
Dans les cas visés par l’article 15 alinéa 3 du règlement sur l’octroi des concessions,
le même tarif sera appliqué pour l’inhumation d’une, deux ou trois urnes.
Ce prix est réduit de moitié pour l'inhumation en concession octroyée aux termes de
l'art. 15 alinéa 5 du règlement sur l'octroi de concessions.
d) Concession de terrain en pleine terre octroyée pour 50 ans et destinée
exclusivement à l’inhumation des urnes pour autant que les dimensions de
l’enveloppe extérieure n’excèdent pas celles d’un cube de cinquante centimètres de
côté :
1.- concession destinée à recevoir une urne 870€
2.- concession destinée à recevoir deux urnes 1.115€
3.- concession destinée à recevoir trois urnes 1.240€
e) Concession de terrain octroyée pour 50 ans, comportant un caveau de
famille construit par la commune :
1. - une case 3.720€
2.- deux cases 4.460€
3.- trois cases 4.960€
4.- quatre cases 5.450€
5.- cinq cases 5.950€
f) Concession de cellule individuelle dans le columbarium :
1.- pour une durée de 15 ans 350€
2.- pour une durée de 50 ans 1.100€
Achat et gravure de la plaquette : 25€
Article 5. Le dépôt en caveaux ou en concessions de 50 ans en pleine terre, d'urnes
supplémentaires à la destination d'origine, résultant de l'application du règlement sur
l'octroi de concessions donne lieu au paiement collectif d'un droit de 250€par unité,
lors de l'extension.
Les articles 1,3,4 et 6 à 11 sont inchangés.

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 31 stem(men) tegen 11 en 1 onthouding(en).

Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;
Gelet op artikel 117 van de nieuwe gemeentewet;
Gelet op het reglement betreffende de grafconcessies van 12 oktober 1972 en de
dientengevolge wijzigingen;
Gelet op het algemeen tariefreglement der grafconcessies van 19 septembre 2012,
gestemd voor een termijn die beeindigd op 31 december 2016 ;
Overwegende dat een aanpassing van het algemeen tariefreglement der
grafconcessies noodzakelijk is ingevolge de beslissing van het college van
Burgemeester en schepenen goedkeurende de wijziging van het algemeen reglement
op het verlenen van concessies ;
Gelet op de financiële toestand van de gemeente ;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen,
Besluit :
#Objet : Algemeen Tariefreglement der grafconcessies - wijziging #
Artikel 2.-De tarieven worden als volgt vastgesteld:
a) Grondconcessie in volle grond verleend voor 15 jaar bestemd voor de begraving
van niet veraste stoffelijke overschotten: 780€
Deze prijs wordt met de helft verminderd voor de teraardebestelling in een concessie,
verleend krachtens artikel 12 alinea 4 van het reglement op het verlenen van
concessies.
b) Een grondconcessie in volle grond verleend voor 15 jaar en bestemd voor de
begraving van de urnen, voor zover de afmetingen van het omhulsel die van een

                                           124
kubus van vijftig centimeter zijde niet overschrijden: 310 €
c) Grondconcessie in volle grond verleend voor 50 jaar bestemd voor de begraving
van niet veraste stoffelijke overschotten:
1.- concessie bestemd voor 1 lijk 2.080 €
2.- concessie bestemd voor 2 lijken 2.670 €
3.- concessie bestemd voor 3 lijken 2.730 €
Voor de gevallen bedoeld in artikel 15 alinea 3 van het reglement op het verlenen van
concessies, zal dezelfde tariefregeling toegepast worden voor de begraving van 1, 2
of 3 urnen.
Deze prijzen worden met de helft verminderd voor de gereduceerde concessies
verleend
krachtens artikel 15 alinea 5 van het reglement op het verlenen van concessies.
d) Grondconcessies in volle grond verleend voor 50 jaar en uitsluitend bestemd voor
de begraving van urnen, voor zover de afmetingen van het omhulsel die van een
kubus van vijftig centimeter zijde niet overschrijden.
1.- concessie bestemd voor 1 urne 870 €
2.- concessie bestemd voor 2 urnen 1.115 €
3.- concessie bestemd voor 3 urnen 1.240 €
e) Grondconcessie verleend voor 50 jaar, inclusief de grafkelder door de gemeente
gebouwd:
1.- een vak 3.720 €
2.- twee vakken 4.460 €
3.- drie vakken 4.960 €
4.- vier vakken 5.450 €
5.- vijf vakken 5.950 €
f) Individuele nisconcessie in het columbarium:
1.- voor een termijn van 15 jaar 350€
2.- voor een termijn van 50 jaar 1.100 €
3.- aankoop en graveren van een naamplaatje 25 €
Artikel 5.-Het bijzetten in een grafkelder of in een concessie voor 50 jaar in volle
grond,van meer urnen dan oorspronkelijk voorzien, ingevolge de toepassing van het
reglement op het verlenen van grafconcessies, geeft op het ogenblik van de
uitbreiding aanleiding tot een gezamenlijke betaling van een recht van 250 €per
eenheid.
De artikelen 1,3,4 en 6 tot 11 blijven overanderd.



SERVICES COMMUNAUX SPÉCIFIQUES -=- SPECIFIEKE DIENSTEN VOOR DE BEVOLKING
SP 32.- Plan pluriannuel d'extension des milieux d'accueil communaux
  francophones pour la petite enfance dit "Plan crèches communal" -=-
  Meerjarenplan m.b.t. de uitbreiding van de Franstalige gemeentelijke
  onthaalstructuur voor kleine kinderen, het zgn “Gemeentelijk
  kinderdagverblijfplan”

      Monsieur De Herde et Madame Byttebier exposent le point.
      Monsieur Kanfaoui, Madame Ozdemir, Monsieur van den Hove, Monsieur
      Lahlali, Madame Mettioui, Monsieur de Beauffort et Monsieur Verzin
      interviennent.
      Monsieur De Herde répond.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 32 voix contre 0 et 11 abstention(s). -=- Besloten, met 32 stem(men)
tegen 0 en 11 onthouding(en).

                            LE CONSEIL COMMUNAL
                  Décidé, par 32 voix contre 0 et 11 abstention(s).

Vu l'acte de l'avis positif du CA de l'asbl "Crèches de Schaerbeek",
Vu le rapport du 30 avril 2013 du Collège des Bourgmestre et Echevins,
DECIDE :
     1. D'approuver le plan pluriannuel d'extension des milieux d'accueil communaux
         francophones pour la petite enfance dit "Plan crèches communal",
     2. De modifier la convention entre la commune de Schaerbeek et l'asbl Crèches

                                          125
        de Schaerbeek afin d'y intégrer la subvention complémentaire de
        fonctionnement nécessitée par l'ouverture progressive de 5 nouvelles
        structures (7 ouvertes moins 2 fermetures).

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 32 stem(men) tegen 0 en 11 onthouding(en).

Gezien het positief advies van de beheerraad van de vzw “Crèches de Schaerbeek”,
Gezien het verslag van 30 april 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen,
BESLIST :
   1. Om het Meerjarenplan m.b.t. de uitbreiding van de Franstalige gemeentelijke
       onthaalstructuur voor kleine kinderen, het zgn “Gemeentelijk
       kinderdagverblijfplan” goed te keuren
   2. Om de conventie tussen de gemeente en de vzw “Crèches de Schaerbeek”
       te wijzigen ten einde er de bijkomende werkingssubsidie in te integreren die
       nodig is omwille van de progressieve opening van 5 nieuwe structuren (7
       openingen min 2 sluitingen)


SP 33.- Composition de la commission de la bibliothèque néerlandophone -
  approbation -=- Samenstelling van de Nederlandstalige
  Bibliotheekcommissie

      Monsieur van de Hove et Monsieur Gilles interviennent.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 42 voix contre 1 et 0 abstention(s). -=- Besloten, met 42 stem(men) tegen
1 en 0 onthouding(en).

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                    Décidé, par 42 voix contre 1 et 0 abstention(s).

Le Collège soumet au Conseil Communal pour approbation la liste des membres du
Commission de la Bibliothèque néerlandophone.
Le décret de 13 juillet 2001, instituant une politique locale culturelle qualitative et
intégrale, décide dans article 10, § 1,7 les formes possibles que la composition de
l’organe de gestion de la bibliothèque peut assumer et s'appuie sur le décret du 28
Janvier 1974 sur le pacte culturel.
La bibliothèque propose de choisir la formule 9b. Cette formule implique que la
Commission de la bibliothèque est composé par des délègues du gouvernement et
des utilisateurs.
Les membres proposés de la Commission de la bibliothèque sont :
PRESIDENTE
        Echevine BYTTEBIER, Adelheid
GROUPES POLITIQUES
        PS-sp.a
         ◦ POLSPOEL Liesbet, Rue Charles Meert 57, 1030 Schaerbeek
        MR-OpenVLD
         ◦ DEROOSE, Olivier, Rue Vifquin 1, 1030 Schaerbeek
        CdH-CD&V
         ◦ NELEN, Sarah, Rue Royale Sainte-Marie 197, 1030 Schaerbeek
        Ecolo-Groen
         ◦ VERSTRAETE, Arnaud, Rue Nestor de Tière 23, bus 12, 1030
             Schaarbeek
        LB
         ◦ GYSELBRECHT, Muriel, Chée. de Haecht, 381, 1030 Schaerbeek
UTILISATEURS ET TENDANCES POLITIQUES
        TUINSTRA, Jan, Rue Jenatzys 8, 1030 Schaerbeek
        DE PILLECYN, Filip, Avenue Sleeckx 36 boîte 3, 1030 Schaerbeek
        RYSBOSCH, Miek, Rue de la Ruche 51, 1030 Schaerbeek
        BEZUIJEN, Martijn, Rue A. Snieders 38, 1030 Schaerbeek
        HUYGHE, Claudine, Rue Dr. E. Lambotte 36, 1030 Schaerbeek

                                           126
    SYMOENS, Mija, Avenue Colonel Picquart, 61, 1030 Schaerbeek
OBSERVATEURS
    CHRISTIAENS, Nadine
    GRYSEELS, Hylke
    DE GRANDE, Irene
    DELPORTE, Brigit

                              DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 42 stem(men) tegen 1 en 0 onthouding(en).

Het College legt de lijst van leden van de Nederlandstalige Bibliotheekcommissie ter
goedkeuring voor aan de Gemeenteraad.
Het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal
lokaal cultuurbeleid bepaalt in artikel 10, § 1,7 de mogelijke vormen die de
samenstelling van het beheersorgaan van de bibliotheek kan aannemen en baseert
zich hiervoor op het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact.
De bibliotheek stelt voor om te opteren voor de formule 9b. Deze formule houdt in dat
de bibliotheekcommissie wordt samengesteld uit afgevaardigden van de overheid en
gebruikers.
De voorgestelde leden van de bibliotheekcommissie zijn:
VOORZITTER
        Schepen BYTTEBIER Adelheid
POLITIEKE FRACTIES
        PS-sp.a
         ◦ POLSPOEL Liesbet, Charles Meertstraat 57, 1030 Schaarbeek
        MR-OpenVLD
         ◦ DEROOSE, Olivier, Vifquinstraat 1, 1030 Schaarbeek
        CdH-CD&V
         ◦ NELEN, Sarah, Koninklijke St. Mariastraat 197, 1030 Schaarbeek
        Ecolo-Groen
         ◦ VERSTRAETE, Arnaud, Nestor de Tièrestraat 23, bus 12, 1030
             Schaarbeek
        LB
         ◦ GYSELBRECHT, Muriel, Haachtsesteenweg, 381, 1030 Schaarbeek
GEBRUIKERS EN PLURALISTISCHE STREKKINGEN
        TUINSTRA, Jan, Jenatzystraat 8, 1030 Schaarbeek
        DE PILLECYN, Filip, Sleeckxlaan 36 bus 3, 1030 Schaarbeek
        RYSBOSCH, Miek, Bijenkorfstraat 51, 1030 Schaarbeek
        BEZUIJEN, Martijn, A. Sniedersstraat 38, 1030 Schaarbeek
        HUYGHE, Claudine, Dr. E. Lambottestraat 36, 1030 Schaarbeek
        SYMOENS, Mija, Colonel Picquartlaan 61, 1030 Schaarbeek
WAARNEMERS
        CHRISTIAENS, Nadine
        GRYSEELS, Hylke
        DE GRANDE, Irene
        DELPORTE, Brigit



Cohésion sociale - prévention -=- Sociale cohesie - preventie
SP 34.- Renouvellement de la convention entre l'Epicerie sociale "Les
  Capucines" et la Commune de Schaerbeek -=- Verlenging van de
  overeenkomst tussen de sociale kruidenierswinkel " Les Capucines" en de
  gemeente Schaarbeek
                                                      (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.




                                          127
                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu la nouvelle loi communale,
Vu la décision du Collège
Sur la proposition du Collège des Bourgmestre et Echevins
DECIDE
d'approuver le renouvellement de la convention entre l'Epicerie sociale "Les
capucines" et la Commune de Schaerbeek

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de nieuwe gemeentewet
Gelet op de beslissing van het College
Op voorsel van het College Burgmeester en Schepenen
BESLUIT
de verlenging van de overeenkomst tussen de sociale kruidenierswinkel "les
capucines" en de gemeente Schaarbeek goed te keuren.



Bibliothèque francophone -=- Franstalig Biblioteek
SP 35.- Bibliothèques francophones: introduction d'une demande de
   reconnaissance auprès de la Féd. Wallonie-Bruxelles dans le cadre du
   décret du 30/04/09, approbation du Plan quinquennal de développement
   2013-2018 et dénonciation de la convention Schaerbeek-Evere -=-
   Franstalige bibliotheken: indienen van een aanvraag tot erkenning bij de
   Fed.Wallonie-Bruxelles onder het decreet van 30/04/09, de goedkeuring van
   het vijfjarenplan 2013-2018 ontwikkeling en beëindiging van de
   overeenkomst Schaerbeek-Evere

      Monsieur Goldstein intervient
      Monsieur Köksal répond.
      Monsieur Verzin intervient.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu que le décret de 1978 régissant la lecture publique a été abrogé et remplacé par
le décret du 30 avril 2009 et son arrêté d’application du 19 juillet 2011.
Vu que pour continuer à bénéficier du système de subventions prévu par la
Fédération Wallonie-Bruxelles et par la Cocof, il est nécessaire d’introduire une
demande de reconnaissance dans le cadre du nouveau texte de loi.
Vu la décision du Collège des Bourgmestre et Echevins de décider d’introduire une
demande de reconnaissance à la date du 1e janvier 2014 en tant qu’ « Opérateur
direct du Réseau public de la lecture » dans la catégorie 3
Vu que depuis 2002, les Communes de Schaerbeek et Evere se sont alliées par
convention pour créer un réseau intercommunal qui a débouché sur une
reconnaissance de la « Bibliothèque locale Schaerbeek-Evere » en catégorie C. Le
nouveau décret, n’étant pas favorable financièrement à ce type de collaboration, cela
implique de dénoncer la Convention.
DECIDE
    1. D’approuver le Plan Quinquennal de Développement de la lecture, ainsi que
         dans la mesure des crédits disponibles la mise à disposition des ressources
         nécessaires à son accomplissement et d’introduire une demande de
         reconnaissance à la date du 1e janvier 2014 en tant qu’ »opérateur direct du
         Réseau public de lecture » dans la catégorie 3



                                          128
    2. De dénoncer la Convention Schaerbeek-Evere constituant la Bibliothèque
       locale Schaerbeek-Evere

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Aangezien het decreet van 1978 betreffende de publieke lectuur ingetrokken werd en
door het decreet van 30 april 2009 en zijn uitvoeringsbesluit van 19 juli 2011
vervangen werd.
Opgelet dat, om van het systeem van subsidies, dat door de Federatie Wallonië-
Brussel en de Cocof voorzien is, verder te genieten, is het noodzakelijk, een
herkenningsverzoek in het kader van de nieuwe wettekst voor te stellen.
Gelet het besluit van het College van Burgemeester en Schepenen, een
herkenningsverzoek op eerste januari 2014 als “directe operator van het publieke
lectuurnet” in categorie 3 in te voeren
Aangezien de gemeenten van Schaarbeek en Evere sinds 2002 door een
overeenkomst gebonden zijn, om een intergemeentelijk net op te richten, die op een
herkenning op niveau C van de plaatselijke bibliotheek Schaarbeek-Evere geleden is.
Dit nieuwe decreet, dat financieel niet voordelig aan deze aard samenwerking is,
impliceert, deze overeenkomst op te zeggen.
BESLUIT
     1. de Vijfjarige Plan van Ontwikkeling van de lectuur, alsook, in de mate van de
        beschikbare middelen, de ter beschikking stelling van middelen voor zijn
        uitvoering en herkenningsvervzoek op eerste janurai 2014 als “directe
        operator van het publieke lectuurnet” in categorie 3 te voeren
     2. De overeenkomst Schaarbeek-Evere, die de plaatselijke bibliotheek
        Schaarbeek-Evere opricht, op te zeggen



Bibliothèque néerlandophone -=- Nederlandstalig Biblioteek
SP 36.- Contrat entre le VGC et la Commune de Schaerbeek concernant le
   raccordement de la Bibliothèque Néerlandophone sur le réseau BruNO -
   Approbation -=- Overeenkomst tussen de VGC en de Gemeente Schaarbeek
   betreffende de aansluiting van de Nederlandstalige Bibliotheek op BruNO -
   Goedkeuring
                                                    (voir annexes - zie bijlage)

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Approuvé à l'unanimité. -=- Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

                             LE CONSEIL COMMUNAL
                              Approuvé à l'unanimité.

Vu la lettre du VGC de 14 mars 2013 concernant le raccordement de la Bibliothèque
Néerlandophone sur le réseau de Brussels Netwerk Openbare Bibliotheken (BruNO);
Vu l'approbation du Collège des Bourgmestre et Echevins en date du 7 mai 2013;
DECIDE :
De conclure un contrat de durée indéterminée entre le VGC et la Commune de
Schaerbeek concernant le raccordement de la Bibliothèque Néerlandophone de
Schaerbeek sur le réseau de Brussels Netwerk Openbare Bibliotheken (BruNO).

                            DE GEMEENTERAAD
                   Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Gelet op de brief van de VGC van 14 maart 2013 betreffende de aansluiting van de
Nederlandstalige Bibliotheek op het BruNO-netwerk;
Gelet op de goedkeuring door het College van Burgemeester en Schepenen op 7 mei
2013;
BESLIST :
Een convenant van onbepaalde duur af te sluiten tussen de VGC en de Gemeente
Schaarbeek betreffende de aansluiting van de Nederlandstalige Gemeentelijke
Openbare Bibliotheek van Schaarbeek op het Brussels Netwerk Openbare
Bibliotheken (BruNO).

                                          129
ENSEIGNEMENT COMMUNAL -=- GEMEENTELIJK ONDERWIJS

SP 37.- Plan d'extension des capacités scolaires francophones du pouvoir
  organisateur communal - Présentation du plan de construction d'écoles
  pour l'extension des capacités scolaires néerlandophones du pouvoir
  organisateur communal -=- Uitbreidingsplan van de capaciteit van het
  Franstalig onderwijs van de gemeentelijke inrichtende macht - Voorstelling
  plan scholenbouw ter uitbreiding van de capaciteit van het Nederlandstalig
  onderwijs van de gemeentelijke inrichtende macht

      Monsieur De Herde, Monsieur Vanhalewyn et Madame Byttebier exposent
      le point.
      Monsieur Verzin, Monsieur Gilles, Monsieur van de Hove, Monsieur
      Lahlali, Madame Querton, Madame Ozdemir, Monsieur Bernard et
      Madame Trachte interviennent.
      Monsieur Vanhalewyn, Monsieur De Herde, Madame Byttebier et
      Monsieur le Bourgmestre répondent.

DÉCISION DU CONSEIL -=- BESLISSING VAN DE RAAD
Décidé, par 29 voix contre 2 et 12 abstention(s). -=- Besloten, met 29 stem(men)
tegen 2 en 12 onthouding(en).

                            LE CONSEIL COMMUNAL
                  Décidé, par 29 voix contre 2 et 12 abstention(s).

Vu les rapports du 7 et 21 mai 2013 du Collège des Bourgmestres et Échevins,
DÉCIDE :
    1. D’approuver le plan d'extension des capacités scolaires francophones du
        pouvoir organisateur communal.
    2. D'approuver le plan de construction d'écoles pour l'extension des capacités
        scolaires néerlandophones du pouvoir organisateur communal

                               DE GEMEENTERAAD
             Besloten, met 29 stem(men) tegen 2 en 12 onthouding(en).

Gezien de verslagen van 7 en 21 mei 2013 van het College van Burgemeester en
Schepenen,
BESLIST :
   1. Om het uitbreidingsplan van de capaciteit van het Franstalig onderwijs van de
       gemeentelijke inrichtende macht goed te keuren.
   2. Om het plan scholenbouw ter uitbreiding van de capaciteit van het
       Nederlandstalig onderwijs van de gemeentelijke inrichtende macht goed te
       keuren.



                                    **
       Madame Decoux et Monsieur Kökten quittent la séance -=- Mevrouw
            Decoux en de heer Kökten verlaten de vergadering.
                                    **



                                    ***
Monsieur le Bourgmestre expose les amendements que Monsieur Verzin a
   exposé lors de la discussion du point 6 : Règlement redevance relative aux
   cartes communales de stationnement.




                                          130
Vote sur les amendements-Stemming op de amendementen :
Absents-Afwezig : Monsieur Kökten, Madame Chan, Madame Moureaux,
Madame Saglam.

Amendement 1 : Article 5 : supprimer toute redevance pour les établissements
d'enseignement au lieu de 200 € par carte
       Amendement rejeté par 14 pour, 28 non et 1 abstention

Amendement 2 : supprimer toute redevance pour le premier véhicule; réduire la
redevance pour le second véhicule à 25 €
       Amendement rejeté par 13 pour, 29 non et 1 abstention

                                       ***



                                       *****
Après le point 37 vote nominal auquel participent les conseillers communaux
suivants -=- Na het punt 37 hoofdelijke stemming waaraan de volgende
gemeenteraadsleden deelnemen : M.-h. Bernard Clerfayt; MM.-hh. Vincent
Vanhalewyn, Bernard Guillaume, Denis Grimberghs, Mme-mevr. Cécile Jodogne,
MM.-hh. Etienne Noel, Saït Köse, Sadik Köksal, Michel De Herde, Mohamed El
Arnouki, Mme-mevr. Adelheid Byttebier; MM.-hh. Georges Verzin, Jean-Pierre Van
Gorp, Emin Ozkara, Mohamed Lahlali, Mmes-mevr. Laurette Onkelinx, Isabelle
Durant, M.-h. Ibrahim Dönmez, Mmes-mevr. Derya Alic, Mahinur Ozdemir, M.-h.
Frédéric Nimal, Mme-mevr. Filiz Güles, MM.-hh. Abobakre Bouhjar, Yvan de
Beauffort, Mohamed Reghif, Mohamed Echouel, Yves Goldstein, Hasan Koyuncu,
Mmes-mevr. Döne Sönmez, Jamila Sanhayi, Sophie Querton, Debora Lorenzino,
MM.-hh. Burim Demiri, Axel Bernard, Seydi Sag, Mme-mevr. Lorraine de Fierlant, M.-
h. Abdallah Kanfaoui, Mme-mevr. Joëlle Van Zuylen, MM.-hh. Quentin van den Hove,
Barbara Trachte, Bram Gilles, Mme-mevr. Asma Mettioui, M.-h. Thomas Eraly.


                                      *****




                                        131
                   RESULTAT DU VOTE – UITSLAG VAN DE STEMMING
                                                                      OUI – JA : O
                                                                  NON – NEEN : N
                                                    ABSTENTION – ONTHOUDING : -
                                                  PAS DE VOTE – GEEN STEM : ––––
Points de l'O.J.                  41-94, 96      2-3, 7-22,     26, 32     4
Punten agenda                                    24, 27-30,
                                                   34-36
BERNARD GUILLAUME                     O              O            O        O
ETIENNE NOEL                          O              O            O        O
GEORGES VERZIN                        O              O            O        -
MICHEL DE HERDE                       O              O            O        O
JEAN-PIERRE VAN GORP                  O              O            -        N
DENIS GRIMBERGHS                      O              O            O        O
CÉCILE JODOGNE                        O              O            O        O
EMIN OZKARA                           O              O            -        N
SAÏT KÖSE                             O              O            O        O
MOHAMED LAHLALI                       O              O            -        N
LAURETTE ONKELINX                   ––––             O            -        N
ISABELLE DURANT                       O              O            O        O
HALIS KÖKTEN                        ––––           ––––         ––––     ––––
SADIK KÖKSAL                          O              O            O        O
IBRAHIM DÖNMEZ                        O              O            -        N
DERYA ALIC                            O              O            -        N
MAHINUR OZDEMIR                       O              O            O        O
FRÉDÉRIC NIMAL                        O              O            O        O
FILIZ GÜLES                           O              O            O        O
ABOBAKRE BOUHJAR                      O              O            -        N
MOHAMED EL ARNOUKI                    O              O            O        O
YVAN DE BEAUFFORT                     O              O            O        -
ANGELINA CHAN                       ––––           ––––         ––––     ––––
MOHAMED REGHIF                      ––––             O            O        O
MOHAMED ECHOUEL                       O              O            O        O
VINCENT VANHALEWYN                    O              O            O        O
YVES GOLDSTEIN                      ––––             O            -        N
HASAN KOYUNCU                         O              O            -        N
CATHERINE MOUREAUX                  ––––           ––––         ––––     ––––
DÖNE SÖNMEZ                           O              O            -        N
ADELHEID BYTTEBIER                    O              O            O        O
JAMILA SANHAYI                        O              O            -        N
SOPHIE QUERTON                        O              O            O        O
DEBORA LORENZINO                      O              O            O        O
BURIM DEMIRI                          O              O            O        O
AXEL BERNARD                          O              O            O        O
SEYDI SAG                             O              O            O        O
LORRAINE DE FIERLANT                  O              O            O        O
DOMINIQUE DECOUX                    ––––           ––––         ––––     ––––
ABDALLAH KANFAOUI                     O              O            O        O
JOËLLE VAN ZUYLEN                     O              O            O        O
QUENTIN VAN DEN HOVE                  O              O            O        O
BARBARA TRACHTE                       O              O            O        O
BERRIN SAGLAM                       ––––           ––––         ––––     ––––
BRAM GILLES                           O              O            O        O
ASMA METTIOUI                         O              O            O        O
BERNARD CLERFAYT                      O              O            O        O
     OUI-JA                          40             43           32        30
     NON-NEEN                         0              0            0        11
     ABSTENTIONS -                    0              0           11        2
     ONTHOUDINGEN




                                       132
                   RESULTAT DU VOTE – UITSLAG VAN DE STEMMING
                                                                      OUI – JA : O
                                                                  NON – NEEN : N
                                                    ABSTENTION – ONTHOUDING : -
                                                  PAS DE VOTE – GEEN STEM : ––––
Points de l'O.J.                      5              6           23        25
Punten agenda

BERNARD GUILLAUME                     O              O           O         O
ETIENNE NOEL                          O              O           O         O
GEORGES VERZIN                        -              N           N         O
MICHEL DE HERDE                       O              O           O         O
JEAN-PIERRE VAN GORP                  O              N           O         -
DENIS GRIMBERGHS                      O              O           O         O
CÉCILE JODOGNE                        O              O           O         O
EMIN OZKARA                           O              N          ––––       -
SAÏT KÖSE                             O              O           O         O
MOHAMED LAHLALI                       O              N           O         -
LAURETTE ONKELINX                     O              N           O         -
ISABELLE DURANT                       O              O           O         O
HALIS KÖKTEN                        ––––           ––––          O       ––––
SADIK KÖKSAL                          O              O           O         O
IBRAHIM DÖNMEZ                        O              N           O         -
DERYA ALIC                            O              N           O         -
MAHINUR OZDEMIR                       O              O           O         O
FRÉDÉRIC NIMAL                        O              O           O         O
FILIZ GÜLES                           O              O           O         O
ABOBAKRE BOUHJAR                      O              N           O         -
MOHAMED EL ARNOUKI                    O              O           O         O
YVAN DE BEAUFFORT                     -              N           N         O
ANGELINA CHAN                       ––––           ––––         ––––     ––––
MOHAMED REGHIF                        O              O           O         O
MOHAMED ECHOUEL                       O              O           O         O
VINCENT VANHALEWYN                    O              O           O         O
YVES GOLDSTEIN                        O              N           O         -
HASAN KOYUNCU                         O              N           O         -
CATHERINE MOUREAUX                  ––––           ––––         ––––     ––––
DÖNE SÖNMEZ                           O              N           O         -
ADELHEID BYTTEBIER                    O              O           O         O
JAMILA SANHAYI                        O              N           O         -
SOPHIE QUERTON                        O              O           O         O
DEBORA LORENZINO                      O              O           O         O
BURIM DEMIRI                          O              O           O         O
AXEL BERNARD                          O              N           N         -
SEYDI SAG                             O              O           O         O
LORRAINE DE FIERLANT                  O              O           O         O
DOMINIQUE DECOUX                    ––––           ––––         ––––     ––––
ABDALLAH KANFAOUI                     O              O           O         O
JOËLLE VAN ZUYLEN                     O              O           O         O
QUENTIN VAN DEN HOVE                  O              O           O         O
BARBARA TRACHTE                       O              O           O         O
BERRIN SAGLAM                       ––––           ––––         ––––     ––––
BRAM GILLES                           O              O           O         O
ASMA METTIOUI                         O              O           O         O
BERNARD CLERFAYT                      O              O           O         O
     OUI-JA                          41             29           40        31
     NON-NEEN                         0             14            3        0
     ABSTENTIONS -                    2              0            0        12
     ONTHOUDINGEN




                                          133
                   RESULTAT DU VOTE – UITSLAG VAN DE STEMMING
                                                                      OUI – JA : O
                                                                  NON – NEEN : N
                                                    ABSTENTION – ONTHOUDING : -
                                                  PAS DE VOTE – GEEN STEM : ––––
Points de l'O.J.                     31             33           37        40
Punten agenda

BERNARD GUILLAUME                     O              O           O         O
ETIENNE NOEL                          O              O           O         O
GEORGES VERZIN                        O              O           N         O
MICHEL DE HERDE                       O              O           O         O
JEAN-PIERRE VAN GORP                  N              O           -         O
DENIS GRIMBERGHS                      O              O           O         O
CÉCILE JODOGNE                        O              O           O         O
EMIN OZKARA                           N              O           -         O
SAÏT KÖSE                             O              O           O       ––––
MOHAMED LAHLALI                       N              O           -         O
LAURETTE ONKELINX                     N              O           -       ––––
ISABELLE DURANT                       O              O           O       ––––
HALIS KÖKTEN                        ––––           ––––         ––––     ––––
SADIK KÖKSAL                          O              O           O         O
IBRAHIM DÖNMEZ                        N              O           -         O
DERYA ALIC                            N              O           -         O
MAHINUR OZDEMIR                       O              O           O         O
FRÉDÉRIC NIMAL                        O              O           O         O
FILIZ GÜLES                           O              O           O       ––––
ABOBAKRE BOUHJAR                      N              O           -         O
MOHAMED EL ARNOUKI                    O              O           O         O
YVAN DE BEAUFFORT                     O              O           N         O
ANGELINA CHAN                       ––––           ––––         ––––     ––––
MOHAMED REGHIF                        O              O           O       ––––
MOHAMED ECHOUEL                       O              O           O         O
VINCENT VANHALEWYN                    O              O           O         O
YVES GOLDSTEIN                        N              O            -      ––––
HASAN KOYUNCU                         N              O            -        O
CATHERINE MOUREAUX                  ––––           ––––         ––––     ––––
DÖNE SÖNMEZ                           N              O            -        O
ADELHEID BYTTEBIER                    O              O           O         O
JAMILA SANHAYI                        N              O           -         O
SOPHIE QUERTON                        O              O           O         O
DEBORA LORENZINO                      O              O           O         O
BURIM DEMIRI                          O              O           O         O
AXEL BERNARD                          -              O           -         O
SEYDI SAG                             O              O           O         O
LORRAINE DE FIERLANT                  O              O           O         O
DOMINIQUE DECOUX                    ––––           ––––         ––––     ––––
ABDALLAH KANFAOUI                     O              O           O         O
JOËLLE VAN ZUYLEN                     O              O           O         O
QUENTIN VAN DEN HOVE                  O              N           O         O
BARBARA TRACHTE                       O              O           O         O
BERRIN SAGLAM                       ––––           ––––         ––––     ––––
BRAM GILLES                           O              O           O         O
ASMA METTIOUI                         O              O           O         O
BERNARD CLERFAYT                      O              O           O         O
     OUI-JA                          31             42           29        36
     NON-NEEN                        11              1            2        0
     ABSTENTIONS -                    1              0           12        0
     ONTHOUDINGEN




                                          134
                                       ***
Laurette Onkelinx quitte la séance -=- Laurette Onkelinx verlaat de vergadering.
                                       ***



ORDRE DU JOUR (REPRISE) -=- AGENDA (VERVOLG)
POINT(S) INSCRIT(S) À LA DEMANDE DE CONSEILLERS COMMUNAUX -=- PUNT(EN)
OPGETEKENT OP VERZOEK VAN GEMEENTERAADSLEDEN
SP 38.- La création d'un conseil schaerbeekois du dialogue interculturel et de la
  citoyenneté (Demande de Monsieur Georges VERZIN) -=- Creëren van een
  Schaarbeekse raad voor interculturele dialoog en burgerschap (Verzoek van
  de heer Georges VERZIN)

      Monsieur Verzin expose son point.
      Monsieur Noël répond.
      Monsieur Verzin et Monsieur Bouhjar interviennent.
      Monsieur le Bourgmestre répond.



QUESTIONS ORALES -=- MONDELINGE VRAGEN
SP 39.- Evolution du projet de parking souterrain sous la Place Dailly ?
  (Question de Madame Debora LORENZINO) -=- Ontwikkeling van het project
  van ondergrondse parking onder de Daillyplaats? (Vraag van Mevrouw
  Debora LORENZINO)

      Madame Lorenzino développe sa question.
      Monsieur Grimberghs répond.
      Madame Lorenzino intervient.


SP 95.- La nécessité des ralentisseurs dans la rue Pavillon (Question de
  Monsieur Axel BERNARD) -=- Het nut van de snelheidremmers in de
  Paviljoenstraat ( Vraag van de heer Axel BERNARD)

      Monsieur Bernard développe sa question.
      Monsieur Vanhalewyn et Monsieur le Bourgmestre répondent.
      Monsieur Bernard intervient.



La séance publique est levée à 23 heures et 20 minutes -=- De openbare
vergadering wordt beëindigd om 23.20 uur.




                                        135


Discussion générale

transparencia/groupes-locaux/bru-schaerbeek/bruschcnscmn/2013-05-29_gbrucmnsch-cnscmn_sp-pv/start.txt · Dernière modification : 2017/12/07 04:02 de 127.0.0.1