Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2020-096:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 96

Met betrekking tot verkrijgingen van kopies van facturen van een firma

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

     Afdeling openbaarheid van bestuur




                  17 augustus 2020




                ADVIES 2020-96

 met betrekking tot verkrijgingen van kopies van
             facturen van een firma

                   (CTB/2020/85)
                                                                           2

   1. Een overzicht

1.1.  Bij e-mail van 3 juni 2019 richt de heer X zich tot de FOD Financiën
om informatie te vernemen over bepaalde facturen uitgaande van de firma
Boureno bvba.

1.2. Bij brief van 29 augustus 2019 dient de heer X een klacht in bij de
FOD Financiën omdat hij vermoedt dat facturen werden vervalst.

1.3.  Bij e-mail van 21 november 2019 beklaagt de aanvrager dat hij van
de FOD Financiën nog geen reactie heeft ontvangen.

1.4. Bij e-mail van 10 december 2019 geeft de aanvrager een nadere
toelichting waarom hij bepaalde facturen wenst in te zien.

1.5. Bij e-mail van 19 juni 2020 verzocht de aanvrager om
inzage/inlichtingen uit het fiscaal dossier van de BVBA Boureno met ON
0899.552.462.

1.6. Bij e-mail van 2 juli 2020 weigert de FOD Financiën het gevraagde
op grond van artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 ‘betreffende de
openbaarheid van bestuur’ (hierna: wet van 11 april 1994) in combinatie
met artikel 93bis, eerste lid, van het BTW-wetboek. De geheimhouding
geldt immers volledig wanneer een derde toegang vraagt tot documenten
uit een fiscaal dossier van een belastingplichtige zonder dat die informatie
belang heeft voor de belastingtoestand van deze derde.

1.7. Bij brief die als datum 3 juni, bedoeld wordt allicht 3 juli 2020
draagt, verzoekt de aanvrager de Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur,
hierna: Commissie, om een advies. De Commissie ontving deze
adviesaanvraag op 13 juli 2020. In deze brief wordt aangegeven dat “deze
brief ook gestuurd aan Zwartzustervest 24 2800 Mechelen”.

1.8. Bij e-mail van 14 juli 2020 vraagt de secretaris van de Commissie
dat de aanvrager de Commissie een kopie bezorgt van het verzoek tot
heroverweging.

1.9. Bij e-mail van 26 juli 2020 bezorgt de aanvrager aan de Commissie
dezelfde documenten die hij al bij zijn verzoek om advies aan de
                                                                          3

Commissie had bezorgd. Hij heeft wel een brief toegevoegd die als datum
3 juni 2020 – bedoeld is wellicht 3 juli 2020 - vermeldt, en gericht is aan
de FOD Financiën. Hierin meldt hij dat hij tegelijkertijd een verzoek om
advies richt aan de Commissie.

    2. De beoordeling van de aanvraag

De Commissie is van mening dat het verzoek om advies ontvankelijk is.
De aanvrager heeft immers voldaan aan de vereisten van artikel 8, § 2 van
de wet van 11 april 1994. Hij heeft immers tegelijkertijd het verzoek tot
heroverweging aan de FOD Financiën en het verzoek om advies aan de
Commissie ingediend.

Toch wenst de Commissie erop te wijzen dat er in dit dossier
onduidelijkheden aanwezig zijn. Zo blijkt niet welke procedure de
aanvrager precies heeft aangewend. Gaat het om een klacht in de zin van
Omzendbrief nr. 623 van 14 maart 2013 - Klantgerichtheid bij de Federale
Administraties of om een vraag om toegang tot bestuursdocumenten in de
zin van de wet van 11 april 1994. Omdat in de beslissing van 2 juli 2020
de FOD Financiën het mailbericht van 19 juni 2020 heeft opgevat als een
verzoek om toegang tot bestuursdocumenten, behandelt de Commissie de
adviesaanvraag als dusdanig.

Verder heerst er ook heel wat onduidelijkheid wat precies het voorwerp
is van het verzoek om advies. Uit de voorgelegde briefwisseling blijkt de
aanvrager toegang te wensen tot bepaalde facturen uit 2018 van de firma
Boureno in het bezit van de FOD Financiën.

    3.   De gegrondheid van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen
principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang
tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of
meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die
zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in
concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend moeten worden
geïnterpreteerd (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997,
overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15
                                                                           4

september 2004, overweging B.3.2 en Grondwettelijk Hof, arrest nr.
169/2013 van 19 december 2013).

De FOD Financiën roept slechts één uitzonderingsgrond in om de toegang
te weigeren, meer bepaald artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994.
Deze luidt als volgt: “Een federale of niet-federale administratieve
overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van
een bestuursdocument af, die met toepassing van deze wet is gedaan af,
wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument (…) afbreuk doet
aan een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting.” De FOD
Financiën meent deze bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting te
lezen in artikel 93bis, eerste lid van het BTW-Wetboek dat bepaalt dat hij
die, uit welke hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de
belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de
administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, is,
buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte
geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering
van zijn opdracht kennis heeft.

Bovendien stelt deze bepaling het volgende: “De ambtenaren van de
administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde,
oefenen, overeenkomstig artikel 93bis, tweede lid, van het BTW-Wetboek
hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de
Staat, aan de administraties van de Gemeenschappen en de Gewesten van
de Belgische Staat, aan de parketten, de griffies van de hoven, van de
rechtbanken en van alle rechtsmachten, en aan de openbare instellingen
of organismen inlichtingen verstrekken.” De FOD Financiën leidt hieruit
af dat het verstrekken van inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een
bestuursdocument in het kader van de WOB aan de aanvrager die de
toegang vraagt tot het bestuursdocument dat afkomstig is uit het fiscale
dossier van een derde, niet wordt vermeld in artikel 93bis, tweede lid, van
het BTW-Wetboek en dat - bij gebrek aan een (andere) wettelijke bepaling
die de ambtenaar toelaat om inlichtingen te verstrekken aan andere
personen als diegene bedoeld in artikel 93bis, tweede lid, van het BTW-
Wetboek -, moet worden geoordeeld dat er geen fiscale wettelijke
bepaling aanwezig is in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek die
hem expliciet toelaat de gegevens van het fiscaal dossier van een
welbepaalde belastingplichtige te verstrekken aan een derde dan de
instellingen en organismen bedoeld in artikel 93bis, tweede lid, van het
BTW-Wetboek. Volgens de zienswijze van de administratie kan een
                                                                          5

ambtenaar in beginsel niet worden geacht binnen het kader van zijn ambt
te handelen wanneer hij gegevens van een welbepaald fiscaal dossier
verstrekt aan een derde die hierom verzoekt in het kader van de wet van
11 april 1994.

De Commissie wil er op wijzen dat er in de rechtspraak verschillende
interpretaties zijn terug te vinden over de draagwijdte van het
zogenaamde fiscaal geheim en dat de hiervoor vermelde interpretatie niet
door elke rechter en elk rechtscollege wordt bijgetreden. Dit houdt
verband met de onduidelijke formulering van deze bepaling. In elk geval
heeft de Commissie al benadrukt dat de geheimhoudingsplicht is
geformuleerd in hoofde van de fiscale ambtenaren en niet in hoofde van
de FOD Financiën als federale administratieve overheid. De wet van 11
april 1994 geldt ten aanzien van de FOD Financiën en een beslissing over
een vraag om toegang op grond van deze wet moet worden genomen door
diegene die de FOD Financiën juridisch kan vertegenwoordigen. In
principe is dit voor een FOD de bevoegde minister behoudens eventuele
delegatie, voor zover deze aan de vereiste delegatievoorwaarden voldoet.
Kortom, de Commissie is van oordeel dat waar een individuele fiscale
ambtenaar gehouden is tot geheimhouding, dit nog niet betekent dat die
geheimhoudingsplicht zich ook naar de betrokken administratieve
overheid uitstrekt.

Dat het fiscaal geheim geen goede grondslag vormt om de openbaarmaking
te weigeren, betekent niet dat er eventueel geen andere
uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen worden. De
Commissie denkt hierbij aan artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994
die het volgende stelt: “Een federale of niet-federale administratieve
overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van
een bestuursdocument, die met toepassing van deze wet is gedaan, af,
wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet :
[…] 1° aan de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met
de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift heeft ingestemd.” Uit de
rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt dat niet enkel natuurlijke
personen een bescherming genieten van hun persoonlijke levenssfeer,
maar dat ook rechtspersonen een bepaalde mate van bescherming
genieten. Dit geldt meer bepaald voor vertrouwelijke bedrijfsinformatie.
Het komt de FOD Financiën toe om te bepalen of de gevraagde
documenten hieronder kunnen worden begrepen.
                                                                        6

De Commissie wenst er de aanvrager verder op te wijzen dat het recht van
toegang zoals gegarandeerd door artikel 32 van de Grondwet en de wet
van 11 april 1994 slechts een basisrecht van toegang tot
bestuursdocumenten biedt. In het kader van een geschil biedt de
gerechtelijke procedure een andere wijze om toegang tot bepaalde
documenten te krijgen. In dit geval beslist de rechter bij wie de zaak
aanhangig is hierover waarbij hij geen rekening dient te houden met de
uitzonderingsgronden in de wet van 11 april 1994, maar hij oordeelt of de
toegang tot de gevraagde documenten nuttig is om over het voor hem
aanhangig gemaakte geschil een uitspraak te doen.




Brussel, 17 augustus 2020.




   F. SCHRAM                                               K. LEUS
   secretaris                                             voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2020-096/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1