Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2019-18:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 18

Met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot een dossier in het bezit van de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken

Transposition

 Commissie voor de toegang tot en het
 hergebruik van bestuursdocumenten

       Afdeling openbaarheid van bestuur




                    11 februari 2019




                  ADVIES 2019-18

met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot een
         dossier in het bezit van de Dienst
Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken

                     (CTB/2018/13)
                                                                         2

   1. Een overzicht

1.1. Bij aangetekende brief van 2 december 2018 die eveneens werd
verstuurd via e-mail op 5 december 2018 vraagt mevrouw X om in naam
en voor rekening van mevrouw Y, en in eigen naam inzage en afschrift
te krijgen van haar hele dossier dat de dienst “Dienst
Vreemdelingenzaken” onder zich heeft m.b.t. mevrouw Y en inzage en
afschrift van alle correspondentie tussen de Veiligheid van de Staat en de
Dienst Vreemdelingenzaken m.b.t. mevrouw Y.

1.2. Omdat zij geen reactie ontvangt van de Dienst Vreemdelingenzaken
dient de aanvraagster bij mail van 28 januari 2019 een verzoek tot
heroverweging in bij de Dienst Vreemdelingenzaken waarin zij vraagt
om “haar inzage te verlenen en een afschrift te bezorgen van het
volledige dossier dat de DVZ onder zich heeft m.b.t. mevrouw Y, gekend
onder de referte # 8075032 en alle correspondentie en e-mailverkeer
tussen de DVZ en andere overheidsdiensten zoals de Federale Politie en
de Staatsveiligheid (VSSE) en meer bepaald inzage te verlenen in en een
afschrift te bezorgen van de nota’s (en andere correspondentie) van de
Staatsveiligheid (VSSE) gericht aan de DVZ o.a. dd. 15 maart 2018 en van
jun 2018. Daarnaast wenst verzoekster inzage in en een afschrift van het
e-mailverkeer tussen de DVZ en de Federale Politie omtrent mevrouw Y
en specifiek de e-mail van een grensinspecteur van de Federale Politie
aan de DVZ dd. 31 mei 2018, 09:34.” Bij e-mail van dezelfde dag vraagt
zij ook de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna
Commissie genoemd, om een advies.

1.2. Bij e-mail van 28 januari 2019 vraagt het secretariaat van        de
Commissie bijkomende informatie m.b.t. de volmacht van mevrouw         Y.
In haar antwoord op deze e-mail antwoordt mevrouw Friedman dat         zij
nagelaten heeft de volmacht aan de Dienst Vreemdelingenzaken           te
bezorgen.

   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van oordeel dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
verzoeker heeft immers het verzoek tot heroverweging aan de Dienst
Vreemdelingenzaken en het verzoek om advies aan de Commissie
tegelijkertijd ingediend zoals artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994
                                                                       3

‘betreffende de openbaarheid van bestuur’ (hierna: wet van 11 april
1994) voorschrijft.

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

Vooreerst wil de Commissie opmerken dat de openbaarheid van bestuur
zoals door de grondwetgever en de wetgever is gegarandeerd enkel
betrekking heeft op bestaande bestuursdocumenten en geen verplichting
inhoudt om nieuwe documenten aan te maken.

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de toegang tot
bestuursdocumenten wil de Commissie benadrukken dat artikel 32 van
de Grondwet en de wet van 11 april 1994 principieel het recht van
toegang tot alle bestuursdocumenten huldigen. De toegang tot
bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of
meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die
zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen
in concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten
worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overwegingen
B.2.1 en B.2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september
2004, overweging B.3.2).

Het Grondwettelijk Hof heeft er bovendien op gewezen dat wanneer de
Grondwetgever artikel 32 van de Grondwet heeft aangenomen, is
onderstreept dat de uitzonderingen op dat recht in beginsel een
onderzoek geval per geval van de verschillende belangen vereisen:
“telkens (moet) in concreto het belang van de openbaarmaking (…)
worden afgewogen tegen het belang beschermd door een
uitzonderingsgrond” (Parl.St., Kamer, 1992-1993, nr. 839/1, p. 5).
(Grondwettelijk Hof arrest 167/2018, overweging B.7.4). Verder stelt het
Hof dat als wezenlijk wordt beschouwd “dat steeds in concreto moet
kunnen worden beoordeeld of de aanvraag om inzage in een
bestuursdocument al dan niet kan worden ingewilligd” (Grondwettelijk
Hof arrest 167/2018, overweging B.13.3).

Ten slotte wijst het Grondwettelijk Hof erop dat een bepaling geen
algemene en absolute uitzonderingsgrond op het recht op openbaarheid
van bestuursdocumenten kan opleggen. Dit houdt in dat in het kader van
                                                                        4

zijn activiteiten ter uitvoering van de bij de wet 30 november 1998
‘houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de
Veiligheid van de Staat’ geen dergelijke uitzonderingsgrond kan
inroepen zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden
(Grondwettelijk Hof arrest 167/2018, overweging B.14).

Op grond hiervan, de rechtspraak van de Raad van State en haar eigen
adviespraktijk is de Commissie van oordeel dat de Veiligheid van de Staat
in ernstige wijze tekortschiet in de verantwoording van haar weigering
om toegang te geven tot de gevraagde bestuursdocumenten.

Vooraleer ingegaan kan worden op de uitzonderingsgronden moet
worden beoordeeld of de aanvrager het vereiste belang heeft om toegang
te krijgen tot documenten van persoonlijke aard van de betrokkene. Een
document van persoonlijke aard is een “bestuursdocument dat een
beoordeling of een waardeoordeel bevat van een met naam genoemd of
gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon of de beschrijving van
een gedrag waarvan het ruchtbaar maken aan die persoon kennelijk
nadeel kan berokkenen” (art. 1, tweede lid, 3° van de wet van 11 april
1994). Volgens artikel 4 van de genoemde wet moet de verzoeker voor de
toegang tot documenten van persoonlijke aard van een belang doen
blijken. In casu dient de aanvrager haar aanvraag in namens de
betrokkene maar ook namens zichzelf. Zij heeft echter nagelaten die
volmacht ook te bezorgen aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Op de
Dienst Vreemdelingenzaken bestaat geen juridische verplichting om bij
ontbreken van deze volmacht deze bij de aanvraagster op te vragen. Er
moet dan ook worden besloten dat de aanvraagster niet in te plaats treedt
van mevrouw Y aangezien hiervan geen bewijs is geleverd.

Er moet dan ook worden nagegaan of de aanvraagster zelf het vereiste
belang heeft tot eventuele documenten van persoonlijke aard die op
mevrouw Y betrekking hebben. Als in de gevraagde bestuursdocumenten
documenten van persoonlijke aard aanwezig zijn die op hemzelf
betrekking hebben in zijn relatie tot mevrouw Y, dan wordt zij geacht
het vereiste belang te hebben. Omdat zij ook toegang wenst te krijgen tot
documenten van persoonlijke aard die op mevrouw mevrouw Y
betrekking hebben, moet zij haar belang aantonen. De Commissie stelt
vast dat de aanvraagster aantoont dat zij nadeel ondervindt door de
beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken en de gronden waarop
deze Dienst haar beslissingen motiveert evenals van de acties van de
                                                                         5

Staatsveiligheid. Verzoeker stelt: “Verzoeker heeft door de acties van de
Staatsveiligheid onnoemelijk veel schade geleden. Niet alleen is de
reputatie en de goede naam van verzoeker (ook in de media) geschaad,
bovendien heeft verzoeker en zijn gezin en vrienden heel veel materiële
en morele schade geleden. Het is voor verzoeker van primordiaal en
vitaal belang om de naam van mevrouw Y te zuiveren en om aan te
tonen dat de beschuldigingen aan haar adres foutief zijn.” De Commissie
is van oordeel dat de aanvraagster het vereiste belang vertoont om in
eigen naam tot openbaarmaking van de eventuele documenten van
persoonlijke aard die op mevrouw Y betrekking hebben te verzoeken
voor zover die relevant zijn voor de situatie van de aanvraagster.

Het voorhanden zijn en het aantonen van een belang om toegang te
krijgen tot documenten tot persoonlijke aard, betekent niet dat de
aanvrager ook toegang krijgt tot de gevraagde documenten. Er moet
immers nog worden nagegaan of één of meer uitzonderingsgronden
kan/kunnen worden ingeroepen en of het inroepen ervan in concreto
wordt gestaafd.

De Commissie wenst de Dienst Vreemdelingenzaken te herinneren dat
zij eventueel uitzonderingsgronden vermeld in artikel 6, § 1 van de wet
van 11 april 1994 kan inroepen, wanneer zijn in concreto aantoont dat
het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van
o.a. de veiligheid van de bevolking, de federale internationale
betrekkingen van België en de openbare orde en veiligheid of de
verdediging van het land. In zijn arrest nr. 132.072 van 7 juni 2004 heeft
de Raad van State erop gewezen dat het gaat om zeer algemene
begrippen waarbij ondubbelzinnig moet worden aangetoond dat het
belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het ingeroepen belang.
Het volstaat dus niet dat een bestuursdocument betrekking heeft op
bepaalde beschermde belangen om de openbaarmaking te weigeren, er
moet worden nagegaan of het verlenen van inzage in een bepaald
document in concreto de ingeroepen belangen aantast.

Bevatten     de     gevraagde     bestuursdocumenten      geclassificeerde
documenten, dan wenst de Commissie erop te wijzen dat enkel
documenten geclassificeerd op grond van de in de wet van 11 december
1998 ‘betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen,
veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen’ (hierna wet van 11 december
1998) opgesomde belangen waaronder de inwendige veiligheid van de
                                                                             6

staat, het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de
uitwendige veiligheid van de staat, de internationale betrekkingen van
België en het wetenschappelijk en economisch potentieel een grondslag
vormen om toepassing van de wet van 11 april 1994 uitsluiten. Over
geclassificeerde documenten bepaalt artikel 26 van de wet van 11
december 1998 in artikel 26, § 1 dat de wet van 11 april 1994 niet van
toepassing is op informatie, documenten of gegevens, materialen of
stoffen die met toepassing van de bepalingen van deze wet geclassificeerd
zijn. Het moet voor de aanvrager op zijn minst duidelijk zijn welke
documenten onder deze uitzondering vallen en het belang dat aanleiding
heeft gegeven tot de classificatie. De Raad van State stelt het in zijn arrest
nr. 132.072 als volgt: “… dat dit artikel weliswaar bepaalt dat de wet 11
april 1994 niet van toepassing is op informatie, documenten, etc. die met
toepassing van de wet van 11 december 1998 geclassificeerd zijn; dat
echter een wettelijke bepaling waarin uitdrukkelijk gesteld is dat de wet
van 11 april 1994 niet van toepassing is op de documenten en informatie
van de dienst Veiligheid van de Staat ook wanneer die niet
geclassificeerd worden, niet bestaat; dat de veiligheidsdiensten bijgevolg
in concreto aannemelijk moeten maken dat de informatie of documenten
waarom inzage of uitleg wordt gevraagd, met toepassing van de wet van
11 december 1998 effectief werden geclassificeerd; …”.

Ook wenst de Commissie twee in artikel 6, § 2 van de wet van 11 april
1994 genoemde uitzonderingsgronden en hun toepassingsvoorwaarden
onder de aandacht brengen.

In de eerste plaats is er de uitzonderingsgrond bedoeld in artikel 6, § 2, 1°
van de wet van 11 april 1994 op grond waarvan een administratieve
overheid de openbaarheid moet weigeren wanneer zij vaststelt dat deze
afbreuk doet aan de persoonlijke levenssfeer. Voor zover de gevraagde
informatie betrekking heeft op de persoonlijke levenssfeer van mevrouw
Y en de openbaarmaking afbreuk doet aan haar persoonlijke levenssfeer,
is de Dienst Vreemdelingenzaken ertoe gehouden de openbaarmaking te
weigeren. Er moet in dit geval wel in concreto worden aangetoond dat
aan de vermelde voorwaarden is voldaan om deze uitzonderingsgrond in
te roepen.

In de tweede plaats vraagt de Commissie aandacht voor de
inroepbaarheid van de uitzonderingsgrond vervat in artikel 6, § 2, 4° van
de wet van 11 april 1994 op grond waarvan een administratieve overheid
                                                                         7

de openbaarheid moet weigeren wanneer afbreuk zou worden gedaan
aan een belang zoals bedoeld in (artikel 3 van) de wet van 11 december
1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, de
veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (hierna: wet van 11 december
1998). Zoals de Commissie in eerdere adviezen heeft beklemtoond heeft
deze uitzonderingsgrond slechts betrekking op documenten die niet
geclassificeerd zijn omdat artikel 26, § 1 van de wet van 11 december
1998 de toepassing van de wet van 11 april 1994 uitsluit. Bovendien heeft
de Commissie al eerder vastgesteld dat door de uitzonderingsgrond van
artikel 6, § 2, 4° van de wet van 11 april 1994 verwijst naar bepaalde
belangen die ook in artikel 6, § 1 zijn opgenomen of een gelijkaardige
strekking hebben. Zij heeft geoordeeld dat in het licht van artikel 32 van
de Grondwet voor die belangen geldt dat ze niet absoluut kunnen
worden ingeroepen, maar onderworpen zijn aan een afwegingstoets in
concreto. Voor de belangen die niet overeenstemmen met artikel 6, § 1
van de wet van 11 april 1994 laat de Veiligheid van de Staat niet alleen
na duidelijk te maken welk belang door de openbaarmaking zou zijn
getroffen, maar ze toont ook niet in concreto aan in welke zin afbreuk
zou worden gedaan aan het ingeroepen belang.
                                                                       8

De Commissie wenst ten slotte op te merken wat de
uitzonderingsgronden betreft die enkel hun grondslag vinden in artikel 6
van de wet van 11 april 1994 rekening moet worden gehouden met de
wettelijke verplichting om bij toepassing van die uitzonderingsgronden
zo mogelijk gedeeltelijk inzage en afschrift van de gevraagde
bestuursdocumenten te verlenen. Artikel 6, § 4 van de wet van 11 april
1994 bepaalt immers dat wanneer bij toepassing van de §§ 1 tot 3 een
bestuursdocument slechts voor een deel aan de openbaarheid moet of
mag worden onttrokken, de inzage, de uitleg of de mededeling in
afschrift tot het overige deel wordt beperkt. Gegevens die de
zogenaamde modus operandi van de Veiligheid van de Staat of de
informatiebron zouden onthullen, kunnen dan ook worden weggelaten
of onleesbaar gemaakt alvorens inzage of afschrift te verlenen.




Brussel, 11 februari 2019.




   F. SCHRAM                                              K. LEUS
   secretaris                                            voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2019-18/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1