Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2017-43:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 43

Met betrekking tot de toegang tot een klacht die werd ingediend bij de BBI

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

      Afdeling openbaarheid van bestuur




                    2 oktober 2017




                  ADVIES 2017-43

met betrekking tot de toegang tot een klacht die werd
                ingediend bij de BBI
                     (CTB/2017/77)
                                                                            2

   1. Een overzicht

1.1. Bij brief van 14 september 2017 verzoeken meesters Melissa Lams
en Dominique van den Eynde, namens hun cliënten, de heer X en
mevrouw Y aan de FOD Financiën, meer bepaald BBI Gent I, om inzage
in het dossier van hun cliënten. Eerder, namelijk op 6 september 2017,
hadden ze inzage gekregen in het administratief dossier met uitzondering
van de klacht die aan de basis zou liggen van het onderzoek.

1.2. Bij aangetekende brief van 14 september 2017 weigert de BBI de
toegang tot de klacht op grond van artikel 6, § 1 van de wet van 11 april
1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. De weigering is als volgt
gemotiveerd: “De openbaarmaking van het document kan worden
geweigerd als de administratie heeft vastgesteld dat het belang van de
openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de geheimhouding
van de identiteit van de persoon die het document vertrouwelijk aan de
administratie heeft meegedeeld ter aangifte van een strafbaar feit of
strafbaar geacht feit. We zijn van mening dat, indien wij u inzage
verlenen in de klacht die aan de administratie werd toegezonden, U de
identiteit van de klachtindiener zou kennen.”

1.3. Omdat ze het niet eens zijn met dit standpunt dienen de advocaten
een verzoek tot heroverweging in bij brief van 27 september 2017.
Diezelfde dag verzoeken zij de Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten bij brief, verstuurd bij e-mail, om
een advies.

   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van oordeel dat de aanvraag ontvankelijk is. De
aanvragers die namens hun cliënten optreden, hebben immers
tegelijkertijd, zoals artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende
de openbaarheid van bestuur voorschrijft, een verzoek tot
heroverweging ingediend bij de fiscale administratie en een verzoek om
advies aan de Commissie. Het advies beperkt zich tot de toegang tot de
klacht, omdat de aanvragers al toegang hebben verkregen in de overige
bestuursdocumenten die zich in het fiscaal dossier bevinden.
                                                                          3

3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur huldigen principieel het recht van toegang tot
alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan
slechts worden geweigerd wanneer één of meer uitzonderingsgronden
kunnen of moeten worden ingeroepen die zich bevinden in artikel 6, §§
1 en 2 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en op
pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden
die bij wet zijn opgelegd kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt
dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest
nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof,
arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2). Wordt de
aanvraag gericht tot een gemeente, dan kan deze eventueel ook de
afwezigheid van het belang inroepen dat nodig is om toegang te krijgen
tot een document van persoonlijke aard en de uitzonderingsgronden
vermeld in artikel 7 van de wet van 12 november 1997.

De Commissie stelt vast dat de FOD Financiën zich op artikel 6, § 1 van
de wet van 11 april 1994 beroept om het niet verstrekken van de klacht
te motiveren. Uit de toelichting blijkt meer bepaald dat artikel 6, § 1, 8°
van de wet van 11 april 1994 wordt ingeroepen. In dit verband wenst te
Commissie op te merken dat artikel 6, § 1, 8° van de wet van 11 april
1994 slechts rechtsgeldig kan worden ingeroepen wanneer voldaan is aan
de voorwaarden die deze bepaling stelt. Artikel 6, § 1, 8° van de wet van
11 april 1994 luidt        als volgt: “Een federale of niet-federale
administratieve overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling
in afschrift van een bestuursdocument af, wanneer zij heeft vastgesteld
dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming
van een van de volgende belangen: … 8° de geheimhouding van de
identiteit van de persoon die het document of de inlichting vertrouwelijk
aan de administratieve overheid heeft meegedeeld ter aangifte van een
strafbaar of strafbaar geacht feit”. Anders dan de fiscale administratie
voorhoudt, gaat het hier niet om een facultatieve uitzonderingsgrond,
maar om een verplichte uitzonderingsgrond. Uit deze bepaling blijkt
evenwel ook dat de geheimhouding slechts betrekking heeft op de
onthulling van de identiteit van de betrokkene en niet op andere
informatie en dat de betrokken persoon uitdrukkelijk te kennen moet
hebben gegeven bij het verstrekken van het document of de informatie
dat hij of zij de vertrouwelijkheid wenst ten aanzien van zijn of haar
                                                                        4

identiteit. De identiteit van de aanvrager moet ruim worden opgevat, het
slaat niet enkel op de naam van de betrokken persoon, maar evenzeer op
alle informatie in de klacht die kan leiden tot de identificatie van de
persoon die de klacht heeft geuit. Bovendien geldt de potentiële
bescherming slechts voor informatie die werd meegedeeld "ter aangifte
van een strafbaar of strafbaar geacht feit”. Zelfs wanneer aan deze
voorwaarden is voldaan, dan nog geldt de (weliswaar verplichte)
geheimhouding niet absoluut doch enkel in zoverre het belang van de
openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van het in artikel 6, §
1, 8° bedoelde belang wat inhoudt dat het door punt 8° beschermde
belang moet worden afgewogen ten aanzien van het algemeen belang dat
gediend is met de openbaarmaking. De Commissie heeft er in het
verleden al dikwijls op gewezen dat in het kader van fiscale dossiers er
geen algemeen belang gediend is met de openbaarmaking, maar enkel
een particulier belang, zodat de in punt 8° bedoelde bescherming voor
zover aan de voorwaarden is voldaan, steeds voorrang heeft en bijgevolg
de identiteit van de betrokken persoon geheim moet worden gehouden.
Die belangenafweging ontbreekt op dit ogenblik wel in de beslissing van
de BBI evenals een concrete motivering ter zake.

De Commissie wenst evenwel ook te wijzen op de mogelijke
inroepbaarheid van andere uitzonderingsgronden. Zo kan wanneer niet
aan de vereisten is voldaan om de vorige uitzonderingsgrond in te
roepen, eventueel de openbaarmaking worden geweigerd wanneer de
openbaarmaking afbreuk doet aan de persoonlijke levenssfeer (art. 6, § 2,
1° van de wet van 11 april 1994). Het komt toe aan de fiscale
administratie om in concreto aan te tonen dat dit inderdaad het geval is.
Verder kan worden gewezen op artikel 6, § 1, 5° van de wet van 11 april
1994 dat bepaalt dat een administratieve overheid de openbaarmaking
moet weigeren wanneer zij heeft vastgesteld dat het belang van de
openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de opsporing en
vervolging van strafbare feiten. Er moet telkens in concreto worden
aangetoond dat de openbaarmaking van bepaalde informatie daartoe
aanleiding kan geven. Ook dient tot een belangenafweging te worden
overgegaan die inhoudt dat het algemeen belang dat gediend is met de
openbaarmaking wordt afgewogen tegen het belang dat gediend is met
de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In casu roept de
aanvrager slechts een individueel belang in.
                                                                         5

Daarnaast kan gewezen worden op de mogelijke inroepbaarheid van
artikel 6, § 3, 2° van de wet van 1 april 1994 op grond waarvan een
federale administratieve overheid de openbaarmaking kan weigeren in
de mate de aanvraag een advies of een mening betreft die uit vrije wil en
vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. In dit geval moet wel
voldaan zijn aan een drievoudige voorwaarde: de bescherming geldt
slechts voor een advies of een mening en niet voor feiten; er bestaat geen
enkele juridische verplichting tot het verstrekken van de betrokken
informatie aan de administratie en de persoon die de informatie heeft
verstrekt heeft verzocht om vertrouwelijkheid. Omdat het hier gaat om
een facultatieve uitzonderingsgrond in tegenstelling tot de hiervoor
vermelde uitzonderingsgronden, moet in het licht van artikel 32 van de
Grondwet rekening worden gehouden met een verzwaarde
motiveringsverplichting.

Het is mogelijk dat het inroepen van uitzonderingsgronden niet alle
informatie van de openbaarmaking uitsluit. In dat geval moet toepassing
worden gemaakt van het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking
op grond waarvan slechts informatie aan de openbaarmaking kan
worden onttrokken die onder een uitzonderingsgrond valt en waarbij
alle andere informatie (lees: de informatie die niet onder de
uitzonderingsgrond valt) openbaar moet worden gemaakt.


Brussel, 2 oktober 2017.




   F. SCHRAM                                               K. LEUS
   secretaris                                             voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2017-43/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1