Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2014-81:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 81

Met betrekking tot de weigering om toegang te verlenen tot de notulen van enkele vergaderingen van het Directiecomité

Transposition

 Commissie voor de toegang tot en het
 hergebruik van bestuursdocumenten

      Afdeling openbaarheid van bestuur




                    27 oktober 2014




                 ADVIES 2014-81

    met betrekking tot de weigering om toegang te
verlenen tot de notulen van enkele vergaderingen van
                 het Directiecomité
                    (CTB/2014/76)
                                                                           2

   1. Een overzicht

Bij mail van 26 augustus 2014 vraagt de heer Christoph Meeussen een
kopie van de agenda en de notulen van het directiecomité van de FOD
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg voor de laatste twee
vergaderingen voor de aanvraagdatum, alsook van de eerste vergadering
van het directiecomité in mei in digitale vorm.

Op 11 september 2014 stuurt de voorzitter van het Directiecomité van de
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg via email een
antwoord aan de heer Meeusen met als bijlage de notulen (met
herneming van de agenda) van de vergaderingen van het Directiecomité
van respectievelijk 21 mei, 2 juli en 9 juli 2014. Bepaalde informatie werd
onleesbaar gemaakt en de niet-openbaarmaking van deze informatie
wordt als volgt gemotiveerd:
   -     Notulen van de vergadering van 21 mei 2014:
           o de namen van de leden m.b.t. de beraadslagingen, gelet op
              het geheim van deze beraadslagingen (uitzonderingsgrond:
              art. 6, § 2, 3° van de wet van 11 april 1994)
           o Onder punt 4 “Monitoring van de uitgaven 2014”, de
              paragrafen die betrekking hebben op een economisch of
              financieel       belang     of    het    openbaar      krediet
              (uitzonderingsgrond: art. 6, § 1, 6° van de wet van 11 april
              1994)
           o Onder punt 8 “Nieuwe manier van werken bodes”, de
              rondvraag/beraadslaging gelet op het geheim van de
              beraadslagingen (uitzonderingsgrond: artikel 6, § 2, 3° van
              de wet van 11 april 1994)
   -     Notulen van de vergadering van 2 juli 2014: de namen van de
       leden m.b.t. de beraadslagingen, gelet op het geheim van deze
       beraadslagingen (uitzonderingsgrond artikel 6, § 2, 3° van de wet
       van 11 april 1994)
   -     Notulen van de vergadering van 9 juli 2014
           o De namen van de leden m.b.t. de beraadslagingen, gelet op
              het        geheim        van        deze      beraadslagingen
              (uitzonderingsgrond: art. 6, § 2, 3° van de wet van 11 april
              1994)
           o Onder punt 9 “Evaluation des économies au niveau des
              frais de transport domicile-lieu de travail”, de twee
              paragrafen die betrekking hebben op het financieel belang
                                                                         3

              (uitzonderingsgrond: art. 6, § 1, 6° van de wet van 11 april
              1994).

Omdat hij het niet eens is met deze motivering, dient de heer Meeussen
bij mail van 30 september 2014 een verzoek tot heroverweging in bij de
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Bij mail van dezelfde
dag dient hij ook een verzoek om advies in bij de Commissie voor de
toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling
openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd.

Bij brief van 13 oktober 2014 stuurt de voorzitter van het Directiecomité
van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg aan de heer
Meeussen een meer uitgebreide motivering van de weigering om
bepaalde informatie openbaar te maken. Deze heeft betrekking op de
twee aangehaalde uitzonderingsgronden en er wordt ook een derde
uitzonderingsgrond ingeroepen, namelijk artikel 6, § 2, 1° van de wet van
11 april 1994 om de openbaarmaking van bepaalde namen te weigeren.

Deze motivering luidt als volgt:
“In de drie notulen is er een anonimisering van de namen. Het is
duidelijk dat deze anonimisering zorgt voor het bewaren van het geheim
van de beraadslagingen binnen de federale overheidsdienst
(uitzonderingsgrond: art. 6, § 2, 3° van de wet van 11 april 1994). Het
verslag bevat vertrouwelijke elementen, zoals namen van ambtenaren en
hun persoonlijk standpunt met betrekking tot beleidsinformatie,
waarvan de vertrouwelijkheid noodzakelijk is om de politieke
besluitvorming niet in gevaar te brengen. Teven mag geen afbreuk
worden gedaan aan de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen
(uitzonderingsgrond: art. 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994). Dit
geldt tevens voor de rondvraag/beraadslaging inzake het punt 8 “Nieuwe
manier van werken bodes”. Het is immers noodzakelijk dat alle
informatie die kan leiden tot identificatie van de betrokken personen
dienen te worden verwijderd.

De FOD WASO kan tevens een beroep doen op artikel 6, § 1, 6° van de
wet van 11 april 1994 op grond waarvan een administratieve overheid de
openbaarheid moet weigeren wanneer het belang van de openbaarheid
niet opweegt tegen een federaal economisch of financieel belang, de
munt of het openbaar krediet. In casu zou de openbaarmaking van de
concrete cijfers misbruik of misvatting tot gevolg kunnen hebben. De
                                                                           4

openbaarmaking dient dan ook te worden geweigerd aangezien het
belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het federaal economisch
of financieel belang of het openbaar krediet.

Bepaalde informatie heeft tevens betrekking op derden waarvan de
openbaarmaking van de identiteit een afbreuk zou inhouden van de
persoonlijke levenssfeer van de derden op grond van artikel 6, § 2, 1° van
de wet van 11 april 1994. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat alle
informatie die kan leiden tot identificatie van de betrokkenen, dient te
worden verwijderd.”

Bij brief van 15 oktober 2014 bezorgt de FOD WASO aan de Commissie
de argumentatie die zij heeft ontwikkeld in haar brief van 13 oktober
2014 aan de heer Meeussen om haar weigering tot openbaarmaking van
bepaalde informatie te motiveren en verzoekt de Commissie om rekening
te houden met deze aanvullende motivering. Aan deze brief zijn een
aantal bijlagen gevoegd, waaronder de gevraagde informatie, evenwel
met weglaten van de informatie zoals de documenten aan de aanvrager
werden meegedeeld

   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van mening dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
aanvrager heeft namelijk tegelijkertijd zoals artikel 8, § 2, van de wet van
11 april 1994 voorschrijft een verzoek tot heroverweging aan de
administratie en een verzoek om advies aan de Commissie gericht.

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur gaan uit van de principiële openbaarheid van
alle bestuursdocumenten. De openbaarmaking kan slechts worden
geweigerd voor zover het belang dat vereist is voor documenten van
persoonlijke aard niet wordt aangetoond en voor zover één of meer
uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen en dit
inroepen voldoende in concreto en op pertinente wijze gemotiveerd kan
worden.

Vooraf wil de Commissie opmerken dat de FOD Werkgelegenheid,
Arbeid en Sociaal Overleg aan Commissie haar de gevraagde documenten
                                                                       5

dient te bezorgen zonder weglating van informatie zodat de Commissie
de door de wet aan haar toevertrouwde taak kan uitvoeren. Op haar
immers zijn de uitzonderingsgronden vermeld in artikel 6 van de wet
van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur niet in te
roepen.

De Commissie stelt vast dat bepaalde informatie in de gevraagde notulen
als documenten van persoonlijke aard moeten worden beschouwd. Voor
zover de aanvraag betrekking heeft op documenten van persoonlijke
aard, namelijk een “bestuursdocument dat een beoordeling of een
waardeoordeel bevat van een met naam genoemd of gemakkelijk
identificeerbaar natuurlijk persoon of de beschrijving van een gedrag
waarvan het ruchtbaar maken aan die persoon kennelijk nadeel kan
berokkenen”, toont de aanvrager onvoldoende zijn belang aan, zodat
voor dergelijke informatie in de gevraagde agenda’s en notulen de
toegang moet worden geweigerd. Op grond van het principe van de
gedeeltelijke openbaarmaking, kan de belangvereiste enkel betrekking
hebben op informatie die een beoordeling, een waardeoordeel of een
gedragsbeschrijving van een natuurlijke persoon omvat en niet op de
andere informatie.

Verder stelt de Commissie vast dat de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en
Sociaal overleg artikel 6, § 2, 3° van de wet van 11 april 1994 inroept.
Deze uitzonderingsgrond stelt dat een administratieve overheid de
openbaarmaking moet weigeren wanneer ze vaststelt dat de
openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen
van de federale Regering en van de verantwoordelijke overheden die
afhangen van de federale uitvoerende macht, of waarbij een federale
overheid betrokken is. Deze uitzonderingsgrond heeft tot doel de
standpunten van personen die betrokken zijn bij een beraadslaging te
beschermen, en niet zozeer de identiteit van de personen die betrokken
zijn bij een beraadslaging. De Commissie kan er zich wel in vinden dat
om deze uitzonderingsgrond te garanderen in bepaalde gevallen enkel de
namen van personen die deelnemen aan de beraadslaging worden
geheim gehouden in plaats van het standpunt voor zover het doel van de
uitzonderingsgrond hiermee wordt bereikt. Voor zover ook het
standpunt aan de openbaarmaking zou worden onttrokken, kan deze
uitzonderingsgrond echter geen motivering vormen voor het geheim
houden van de namen aangezien de in principe gekend zijn en vermeld
bij het begin van de notulen. Bovendien wenst de Commissie op te
                                                                         6

merken dat deze uitzonderingsgrond niet kan worden ingeroepen voor
feitelijke vaststellingen tijdens een vergadering.

Daarnaast roept de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
artikel 6, § 1, 6° van de wet van 11 april 1994 in om de openbaarmaking
te weigeren van:
    - Notulen van de vergadering van 21 mei 2014: punt 4 “Monitoring
        van de uitgaven 2014”, de paragrafen die betrekking hebben op
        een economisch of financieel belang of het openbaar krediet”
    - Notulen van de vergadering van 9 juli 2014: punt 9 “Evaluation
        des économies des frais de transport domicile-lieu de travail”, de
        twee paragrafen die betrekking hebben op het financieel belang.
De Commissie moet echter vaststellen dat de motivering die de FOD
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg inroept, niet afdoende is.
Om deze uitzonderingsgrond in te kunnen roepen moet immers in
concreto worden aangetoond dat de openbaarmaking van deze
informatie schade toebrengt aan het federaal economisch of financieel
belang, de munt of het openbaar krediet. Het is onvoldoende te beweren
dat de openbaarmaking van de concrete cijfers misbruik of misvatting tot
gevolg zou kunnen hebben. Aangezien artikel 32 van de Grondwet aan
iedereen een fundamenteel recht toekent, mag misbruik niet zomaar
worden vermoed, maar moeten er hiervan concrete indicaties zijn. Ook
heeft de wetgever geoordeeld dat bepaalde informatie tot misvatting
aanleiding kan geven geen redenen is om de toegang tot informatie te
weigeren. Dit element speelt slechts een rol in de uitzonderingsgrond
aanwezig in artikel 6, § 3, 1° van de wet van 11 april 1994. Bovendien
toont de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg helemaal
niet aan dat voor deze informatie het belang dat gediend is met de
openbaarmaking zou moeten wijken voor het beschermde belang. Dat
het gaat om beleidsinformatie, waarvan de vertrouwelijkheid
noodzakelijk is om de politieke besluitvorming niet in gevaar te brengen,
is geen motief dat geldig kan worden ingeroepen. Een dergelijke
uitzonderingsgrond is immers niet opgenomen in de wet van 11 april
1994.

Tenslotte stelt de Commissie vast dat pas achteraf de FOD
Tewerkstelling, Arbeid en Sociaal Overleg ook artikel 6, § 2, 1° van de
wet van 11 april 1994 inroept om het schrappen van namen van
personen te motiveren. De Commissie moet in dit verband opmerken dat
artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 slechts toelaat om
                                                                        7

informatie aan de openbaarmaking te onttrekken voor zover de
openbaarmaking van die informatie afbreuk doet aan de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer. Ook al gaat het hier om een absolute
uitzonderingsgrond, toch geldt de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer niet absoluut en verschilt ze van persoon tot persoon. Al
strekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zich ook uit tot de
werkplek, toch kunnen niet alle activiteiten met betrekking tot een
natuurlijke persoon hieronder worden gebracht. In elk geval kan niet
geacht worden dat de identiteit van leidende ambtenaren onder deze
uitzonderingsgrond kan worden gebracht voor zover de informatie
betrekking heeft op de uitvoering van hun taken, tenzij de weigering op
deze informatie openbaar te maken kan kaderen in een andere
uitzonderingsgrond. De situatie ligt anders wanneer het de namen van
derden betreft, namelijk om personen die niet verbonden zijn met de
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.


Brussel, 27 oktober 2014.




   F. SCHRAM                                             M. BAGUET
   secretaris                                            voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2014-81/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1