Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2013-21:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 21

Met betrekking tot de toepassing van de wet van 11 april 1994 op de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

     Afdeling openbaarheid van bestuur




                     8 juli 2013




                ADVIES 2013-21

met betrekking tot de toepassing van de wet van 11
     april 1994 op de Sociale Inlichtingen- en
                 Opsporingsdienst
                   (CTB/2013/54)
                                                                      2

   1. Een overzicht

Bij brief van 18 juni 2013 vraagt de heer Jean-Claude Heirman, namens
de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) de Commissie voor
de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling
openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd, om een advies
over een concrete aanvraag over het verkrijgen van kopies van de
notulen van de vergaderingen van de bestuursorganen van de SIOD.

   2. De beoordeling van de adviesaanvraag

De Commissie stelt vast dat de aanvraag om advies werd ingediend op
grond van artikel 8, § 3 van de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur. Dit artikel bepaalt dat enkel federale
administratieve overheden de Commissie kunnen raadplegen.

2.1 Is de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst een administratieve
    overheid in de zin van de wet van 11 april 1994?

Om de gegrondheid van de adviesvraag op dit punt te kunnen
beoordelen, dient te worden nagegaan of de Sociale Inlichtingen- en
Opsporingsdienst een federale administratieve overheid in de zin van de
wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is.

Grondrecht als uitgangspunt

Het is belangrijk voor ogen te houden wat het doel van de
grondwetgever was toen hij de openbaarheid van bestuur in de
Grondwet opnam.

In de Verklarende Nota bij artikel 24ter, het huidige artikel 32 van de
Grondwet, is duidelijk vermeld dat “De principes vastgesteld in het
voorgestelde artikel gelden ten aanzien van alle administratieve
overheden. De concrete invulling van dit begrip zal naderhand gebeuren.
Aangezien hier een fundamenteel recht wordt toegekend, zal hierbij een
zo breed mogelijke interpretatie worden gehanteerd. Met name kan
verwezen worden naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en
de rechtspraak van de Raad van State dienaangaande.” (Parl. St. Kamer,
B.Z. 1992-1993, 839/1, 5).
                                                                                     3

De grondwetgever had dus een zeer ruim personeel toepassingsgebied op
het oog, maar liet de invulling over aan de wetgever. Gelet op het
gegeven dat het om een grondrecht gaat, moet de wetgever voor een zo
ruim mogelijke invulling kiezen. Bovendien mag de wetgever wanneer
hij om het personeel toepassingsgebied in te vullen voor het begrip
“administratieve overheid” kiest, dit begrip niet zo beperkt invullen dat
de wet in strijd zou zijn met het brede toepassingsgebied dat de
grondwetgever voor ogen had.

Toepassingsgebied van de federale openbaarheidswet

De wet van 11 april 1994 is op grond van artikel 1, eerste lid van
toepassing op:
   a) de federale administratieve overheden;
   b) de administratieve overheden andere dan de federale
       administratieve overheden doch slechts voor zover deze wet op
       gronden die tot de federale bevoegdheid behoren, de
       openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt.

Notie (federale) «administratieve overheid»

In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de federale
openbaarheidswet is geworden (Parl. St. Kamer, 1992-1993, 1112/1, 8-
11), werd de notie «administratieve overheid» als volgt verduidelijkt:
          “Voor de bepaling van de notie “administratieve overheden” wordt gesteund
op artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en bijgevolg op de
uitgebreide jurisprudentie terzake van de Raad van State. Dit biedt het belangrijke
voordeel dat het toepassingsgebied van de wet mee zal evolueren met de nieuwe
ontwikkelingen die zich in de wetgeving en de administratieve praktijk voordoen.
Bovendien verschaft de rechtspraak van de Raad van State een duidelijk houvast en
worden criteria gehanteerd die volledig aansluiten bij de doelstelling van deze wet,
namelijk de bestuurde in zijn verhouding tot het bestuur, welke vorm dat ook
aanneemt, recht te geven op openbaarheid. De criteria van de Raad van State zijn,
positief gesteld en niet-cumulatief: uitoefening van een taak van algemeen belang, over
dwingende beslissingsbevoegdheid beschikken, betrokkenheid van de overheid bij de
oprichting of erkenning, controle door de overheid, beschikken over bepaalde
prerogatieven van de openbare macht en, negatief: niet behoren tot de wetgevende of
de rechterlijke macht.
        Nieuw tegenover de bestaande rechtspraak van de Raad van State is dat voor de
toepassing van de hier voorgestelde wet bovendien zal moeten worden afgebakend
welke van de administratieve overheden als federale administratieve overheden moeten
worden beschouwd en welke als niet-federale administratieve overheden. De federale
                                                                                       4

administratieve overheden zijn, aldus de Raad van State in zijn advies met betrekking
ttot onderhavig wetsontwerp, de federale administraties, de openbare instellingen en
ermee vergelijkbare openbare diensten welke onder een federale administratieve
overheid ressorteren, alsmede de private personen welke door een federale overheid ten
gevolge van andere dan toevallige gebeurtenissen met het uitoefenen van een federale
openbare dienstverlening zijn belast. Tot het federale niveau wordt eveneens gerekend
het personeel van de provincies dat afhangt van de federale overheid inbegrepen de
arrondissementscommissarissen.
        De niet-federale administratieve overheden zijn deze die deel uitmaken van
andere bestuursniveau’s – de Gemeenschappen en de Gewesten, de provincies en de
gemeenten, zoals daar zijn de diensten van de Gemeenschappen, de Gewesten of de
Gemeenschapscommissies of de instellingen door hen opgericht, privé-personen die een
taak van algemeen belang uitvoeren die behoort tot de bevoegdheidssfeer van de
Gemeenschappen of Gewesten, de gemeentelijke en provinciale organen, de
intercommunales, de O.C.M.W.’s, de polders en wateringen, de kerkfabrieken, enz..
         Wat het federale niveau betreft, heeft de Raad van State steeds als
administratieve overheden bestempeld : de organen van het centrale rijksbestuur, zoals
de Koning, de Ministers en bepaalde bij delegatie handelende ambtenaren die een
beslissingsbevoegdheid bezitten zoals de Vaste Wervingssecretaris.
        Voor wat de Koning als administratieve overheid betreft, moet beklemtoond
worden dat Hij dit slechts is met betrekking tot aangelegenheden waarvoor een
Minister de verantwoordelijkheid draagt (cf. artikel 64 van de Grondwet) en geenszins
persoonlijk als administratieve overheid kan worden beschouwd. De stukken en de
correspondentie die berusten bij het Staatshoofd vallen geenszins onder toepassing van
deze wet.
         Kabinetsleden zijn evenmin administratieve overheden : zij zijn de persoonlijke
medewerkers van de Ministers en kunnen zich niet in hun plaats stellen om
beslissingen te nemen waarvoor de Ministers bevoegd zijn. Aangezien en in zoverre zij
geen bevoegdheid bezitten om bindend op te treden tegenover derden, zijn zij, volgens
de Raad van State, derhalve niet als administratieve overheid te beschouwen.
        De organen van dienstgewijze gedecentraliseerde instellingen die een
autonome beslissingsbevoegdheid bezitten, zijn wel als administratieve overheid te
beschouwen. Zij werden door de overheid opgericht om in een dienst van algemeen nut
te voorzien en zijn daarbij onder de hoge leiding van de overheid geplaatst. Het betreft
onder meer de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Rijksdienst voor
Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, de
Bankcommissie, enzovoort.
        Naast deze openbare instellingen stricto senso zijn ook de instellingen die door
de overheid of door toedoen van de overheid tot stand werden gebracht om in een
openbare dienst te voorzien en waarvan particulieren of private vennootschappen deel
uitmaken of die opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap als
administratieve overheid te beschouwen. Het betreft ondermeer het Gemeentekrediet
van België.
        Vragen rijzen met betrekking tot de zogenaamde ondernemingen met gemengd
beheer die door de openbare overheid tot stand zijn gebracht en een openbare dienst of
een dienst van algemeen belang waarnemen en waarvoor, zowel wat de samenstelling
                                                                                      5

van het kapitaal als wat het beheer van de onderneming betreft, een beroep gedaan
wordt op de medewerking van particulieren. Het betreft de Nationale Maatschappij der
Belgische Spoorwegen, de Nationale Bank van België, S.A.B.E.N.A., en andere.
        Het antwoord op de vraag of zij als administratieve overheid moeten worden
beschouwd, leidt de Raad van State af uit de ontleding van de bijzondere wetten die het
statuut van die organismen regelen. De recente wijzigingen met betrekking tot het
statuut van de autonome overheidsbedrijven kunnen dus aanleiding geven tot een
herziening van de rechtspraak terzake, wat trouwens eveneens geldt tegenover de
openbare kredietinstellingen.
        Samen met deze organismen, dient de vraag gesteld te worden naar het
karakter van administratieve overheid van organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast.
        Ten aanzien van deze organismen, die als dusdanig geen administratieve
overheid zijn, maar wel met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen kunnen
nemen die vatbaar zijn voor vernietiging door de Raad van State, is de wet betreffende
de openbaarheid van bestuur slechts van toepassing ten aanzien van die
aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid
heeft. Voor de ondernemingen van gemengd beheer betreft dit bijvoorbeeld de
bevoegdheid die wordt uitgeoefend met betrekking tot het personeel.
                 Ook openbare adviesorganen (zoals de Centrale raad voor het
Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand, de Nationale Arbeidsraad) zijn aan
deze gevolgtrekking onderworpen : zij zijn geen administratieve overheid wanneer zij
adviezen verstrekken maar wel bij de uitoefening van hun beslissingsmacht ten aanzien
van hun personeel. Enkel ten aanzien van deze aangelegenheid zijn zij onderworpen
aan de toepassing van deze wet.
        Hierbij moet beklemtoond worden dat het bovenstaande slechts geldt voor
deze organismen die niet als dusdanig een administratieve overheid zijn en deze
kwalificatie slechts verkrijgen in de mate waarin zij met publiekrechtelijk gezag
beklede beslissingen nemen. Slechts voor deze organismen geldt de openbaarheid enkel
ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van
administratieve overheid bezit.
         Dit geldt dus niet voor de organismen en instellingen die door de Raad van
State in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd. Bij deze
instellingen of organismen is de vraag of een document betrekking heeft op een
aangelegenheid die onderworpen is aan het wettigheidstoezicht van de Raad van State
irrelevant. Alle documenten die berusten bij dergelijke administratieve overheid zijn
bestuursdocumenten, en in principe openbaar.”


Uit de toelichting blijkt enerzijds de bedoeling van de wetgever om, door
voor de invulling van het begrip “administratieve overheid” te verwijzen
naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de daarop
betrekking hebbende rechtspraak, het toepassingsgebied van de wet van
11 april 1994 de mogelijke ontwikkeling van die rechtspraak te laten
volgen. De wetgever koos immers voor een “evolutief” begrip, waarbij
voldoende rekening kon worden gehouden met maatschappelijke
                                                                         6

evoluties. Omdat het begrip “administratieve overheid” in artikel 14 van
de wetten op de Raad van State zelf niet wordt gedefinieerd, is de
invulling die er in de Memorie van Toelichting aan wordt gegeven een
weergave van een tijdgebonden situatie en bovendien een interpretatie
van de bestaande rechtspraak. De evolutie die zich op dat moment
voltrok in de rechtspraak was veeleer uitbreidend, al werd niet
uitgesloten dat toekomstige rechtspraak in beperkende zin zou evolueren
als de aard van een bepaald organisme in de toekomst zou wijzigen.

Anderzijds blijkt dat een onderscheid dient gemaakt te worden tussen
zogenaamde “organieke” en “functionele” openbare diensten. Terwijl alle
documenten die berusten bij organismen en instellingen die in hun
geheel als administratieve overheid worden beschouwd (organieke
openbare      diensten,   o.a.   de    federale     administraties)    als
bestuursdocumenten dienen te worden beschouwd en dus openbaar zijn,
geldt voor organismen die niet als zodanig een administratieve overheid
zijn (functionele openbare diensten) de openbaarheid enkel ten aanzien
van die aangelegenheden, waarvoor een dergelijk organisme het karakter
van administratieve overheid bezit. Wat die laatste categorie betreft gaat
het in het bijzonder om de organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast, om
ondernemingen met gemengd beheer en om een specifieke categorie van
adviesorganen, namelijk de openbare adviesorganen (in A. MAST e.a.,
Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer,
2009, p. 125, omschreven als “met louter adviserende bevoegdheid
belaste lichamen […] waaraan de wetgever rechtspersoonlijkheid en een
patrimoniale en budgettaire zelfstandigheid heeft verleend”; op federaal
niveau gaat het meer bepaald om de Centrale Raad voor het
Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand en de Nationale
Arbeidsraad).

De invulling van het begrip “administratieve overheid” is sedert de
totstandkoming van de openbaarheidswet geëvolueerd. Het Hof van
Cassatie heeft geoordeeld dat door de overheid opgerichte of erkende
instellingen, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot
de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel administratieve
overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald
en gecontroleerd én zij beslissingen kunnen nemen die derden binden
(zie in het bijzonder: Cass. 14 februari 1997, nr. C.96.0211.N; Cass. 10
september 1999, nr. C.98.0141.F; Cass. 6 september 2002, nr.
                                                                        7

C.01.0382.N; voor commentaar in de rechtsleer, zie onder meer: S.
BAETEN, “Variaties op verzelfstandigingsthema’s: enkele bedenkingen
over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van
het Cassatiearrest van 8 november 1996”, C.D.P.K. 1999, 83-102; M.
BOES, “De administratieve overheid: een ondefinieerbaar begrip?”, Ad
amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, die
Keure, 2004, 27-30; MAST, o.c., nrs. 1017-1020; S. DE SOMER, “Het begrip
administratieve overheid: stand van zaken van a never ending story”,
R.W. 2011-12, 1614-1639; A. MAST e.a., o.c., nrs. 1017-1020; P. NIHOUL,
“La notion d’autorité administrative: retour à l’orthodoxie”, Adm. Publ.,
2001, 78-85; J.M. PIRET, “La notion d’autorité administrative”, Adm.
Publ., 1999, 236-238; F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip
administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het
Hof van Cassatie”, R.W., 2000-2001, 497-506; S. VAN GARSSE, “De
‘harmonicabewegingen’ van het begrip administratieve overheid”,
Tijdschrift voor Gemeenterecht, 2002, 308-313). Daarbij heeft het Hof
van Cassatie weliswaar de nadruk gelegd op het (functionele) criterium
beslissingen te kunnen nemen die derden binden, doch daaruit kan niet
worden afgeleid dat de bevoegdheid om beslissingen te kunnen nemen
die derden binden in alle gevallen een noodzakelijke voorwaarde is om
van een administratieve overheid te kunnen spreken. Bovendien mag
niet uit het oog worden verloren dat de arresten van het Hof van Cassatie
steeds betrekking hadden op privaatrechtelijke instellingen.

Kwalificatie van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) is een afzonderlijke
dienst die rechtstreeks afhangt van de Ministers van Werk, Sociale
Zaken, Justitie, van de Minister bevoegd voor de zelfstandigen en van de
Staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding. Ze is
samengesteld uit de Algemene Raad van de Partners en het Federaal
Aansturingsbureau. (artikel 3 van het Sociaal Strafwetboek).

De Algemene Raad van de Partners heeft volgende taken:
   - een orgaan te zijn voor reflectie en advies in het kader van de
      strijd tegen de sociale fraude en de illegale arbeid en over de
      optimale werking van de arrondissementscellen.
   - voorstellen te richten aan de bevoegde minister(s) teneinde de
      wetgeving die van toepassing is op de strijd tegen de illegale
      arbeid en de sociale fraude aan te passen.
                                                                           8

   -   aanbevelingen opstellen en adviezen uitbrengen ambtshalve of op
       verzoek van een minister, over ontwerpen en voorstellen van
       wetten betreffende de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale
       fraude.
   -   worden geraadpleegd door het Federaal Aansturingsbureau over
       het beleidsplan;
   -   Goedkeuring van het jaarverslag. (artikel 5 van het Sociaal
       Strafwetboek)

Het Bureau is ermee belast :
  1° het beleid zoals vastgesteld door de Ministerraad in de strijd tegen de
illegale arbeid en de sociale fraude ter uitvoering van het beleidsplan en
operationeel plan;
  2° de preventieacties nodig voor de invoering van dit beleid op te zetten
en te ondernemen;
  3° de samenwerkingsprotocollen tussen de federale overheid en de
gewesten betreffende de coördinatie van de controles inzake illegale
arbeid en sociale fraude voor te bereiden;
  4° de realisatiegraad van de verschillende elementen van het
operationeel plan maandelijks te evalueren.
  5° binnen de arrondissementscellen de actie aan te sturen van de
inspecties van de federale Overheidsdiensten en van de instellingen van
openbaar nut die betrokken zijn bij de strijd tegen de illegale arbeid en
de sociale fraude;
  6° richtlijnen op te stellen ter uitvoering van het operationeel plan voor
de Arrondissementscellen, goedgekeurd door de procureur-generaal
aangewezen door het College van procureurs-generaal;
  7° de voorzitters van de arrondissementscellen tweemaal per jaar bijeen
te roepen teneinde een coördinatie van de werkzaamheden van deze
cellen te organiseren;
  8° de nodige bijstand te verlenen aan de bevoegde besturen en diensten
inzake de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude teneinde de
controle-operaties behoorlijk te doen verlopen;
  9° studies omtrent de problematiek van illegale arbeid en sociale fraude
uit te voeren en het mogelijk maken meer gerichte acties te ondernemen,
onder andere met ondersteuning van de analisten wier opdracht
verduidelijkt wordt in artikel 6, § 3, 6°;
  10° te zorgen voor de ondersteuning van de inspectiediensten;
                                                                          9

  11° de inspanningen die vereist zijn voor een volledige toegang tot alle
gegevensbanken te ondersteunen, nodig voor de uitvoering van de
opdrachten van de inspectiediensten;
  12° een beleid te voeren inzake het verzamelen, bewaren, ontwikkelen
en gestructureerd uitwisselen van informatie, met name in het kader van
de modernisering van de sociale zekerheid met de Kruispuntbank van de
sociale zekerheid, ingesteld en georganiseerd bij de wet van 15 januari
1990;
  13° de gemeenschappelijke opleidingsbehoeften van de agenten van de
inspectiediensten te identificeren en voor de nodige opleidingen te
zorgen;
  14° de informatie die nodig is voor de strijd tegen de illegale arbeid en
de sociale fraude te coördineren en te verspreiden;
  15° een extern communicatiebeleid te bepalen;
  16° verslag uit te brengen over de realisatiegraad van de in het
operationeel       plan    beoogde      acties,    de     te    ontwikkelen
informaticaprojecten, de in te zetten middelen, de doelstellingen en de
budgettaire opbrengsten, alsmede over de stand van zaken van de strijd
tegen illegale arbeid en sociale fraude bij de Algemene Raad voor 30 juni;
  17° de internationale samenwerking tussen de inspectiediensten in het
kader van de gezamenlijke acties voor de verschillende diensten tot stand
te brengen en die op te volgen;
  18° toe te zien op de uitvoering van de door de minister(s) gesloten
partnerschapsovereenkomsten;
  19° de Algemene Raad in het kader van zijn opdrachten bij te staan.
  20° de informatie meegedeeld door de inspectiediensten bevoegd voor
de strijd tegen illegale tewerkstelling te coördineren en jaarlijks, voor 1
juli, verslag uit te brengen aan de Europese Commissie.
   Met dit doel stellen de inspectiediensten bevoegd voor de strijd tegen
de illegale tewerkstelling de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
jaarlijks, voor 1 april, op de hoogte van het aantal inspecties die in het
voorgaande jaar zijn uitgevoerd, zowel in absolute cijfers, alsook als
percentage van het aantal werkgevers in elke sector, evenals van het
resultaat van deze inspecties. (artikel 7 van het Sociaal Strafwetboek).

De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst bezit geen
rechtspersoonlijkheid en is een orgaan van de Federale Staat. Op grond
van zijn organieke verbondenheid met de Federale Staat is de Commissie
van oordeel dat het SIOD als een administratieve overheid in de zin van
de wet van 11 april 1994 moet worden beschouwd.
                                                                       10

2.2 De mogelijkheid van de Commissie om in concreto een advies
    ingediend op grond van artikel 8, § 3 van de wet van 11 april 1994 te
    beoordelen wanneer een concrete adviesaanvraag bij een federale
    administratieve overheid werd ingediend

De Commissie heeft in het verleden meermaals duidelijk gemaakt dat zij
in het kader van artikel 8, § 3 van de wet van 11 april 1994 niet kan
ingaan op concrete vragen, omdat de Commissie immers hierover nog
steeds kan worden gevraagd een advies uit te brengen in het kader van
artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994.


Brussel, 8 juli 2013.




   F. SCHRAM                                             M. BAGUET
   secretaris                                            voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2013-21/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1