Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2012-54:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 54

Met betrekking tot de toegang tot delegatiebesluiten van de Minister van Justitie

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

      Afdeling openbaarheid van bestuur




                   13 augustus 2012




                 ADVIES 2012-54

met betrekking tot de toegang tot delegatiebesluiten
           van de Minister van Justitie
                    (CTB/2012/48)
                                                                           2

   1. Een overzicht

Bij brief van 13 juni 2012 richt de heer Stijn Verbist, namens zijn cliënte,
mevrouw X, zich tot de Minister van Justitie met volgende vragen:

1. Wij verzoeken u beleefd ons kopie te bezorgen van het besluit
waarmee u uw bevoegdheid om te oordelen over de ontvankelijkheid
van een kandidatuur voor Procureur Des Konings heeft gedelegeerd aan
mevrouw Sarah VAN DER HEYDEN.
2. Wij verzoeken u beleefd ons kopie te bezorgen van het besluit
waarmee u uw bevoegdheid om te antwoorden op aan u gerichte
briefwisseling heeft gedelegeerd aan mevrouw Sarah VAN DER
HEYDEN.
3. De inhoud van het schrijven van mevrouw VAN DER HEYDEN zal u
niet onbekend zijn. Mevrouw VAN DER HEYDEN neemt een
doorgedreven formalistisch standpunt in, welk standpunt in de
parlementaire voorbereiding van artikel 287 sexies Ger.W. geen enkele
steun vindt. Bovendien erkent mevrouw VAN DER HEYDEN
uitdrukkelijk dat mevrouw X binnen de wettelijke termijn haar
beleidsplan heeft bezorgd. Als mevrouw VAN DER HEYDEN verwijst
naar het onderscheid tussen het Directoraat-generaal Rechterlijke
Organisatie enerzijds en de Minister anderzijds, is ook dit onderscheid
slechts louter formeel. Materieel blijkt er immers een identiteit tussen
beide te bestaan. Twee elementen schragen deze stelling: ten eerste
vermeldt de publicatie van de vacature van ambt van procureur des
Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout in het Belgisch
Staatsblad van 18 januari 2012 uitdrukkelijk : “Elke kandidatuur voor een
benoeming in de Rechterlijke Orde of voor een aanwijzing tot korpschef
moet, op straffe van verval, bij een ter post aangetekend schrijven
worden gericht aan "FOD Justitie, Directoraat-Generaal, Rechterlijke
Organisatie, Dienst Personeelszaken, ROJ 211, Waterloolaan 115, 1000
Brussel" binnen een termijn van één maand na de bekendmaking van de
vacature in het Belgisch Staatsblad. (artikel 287sexies van het
Gerechtelijk Wetboek).” Ten tweede antwoordt mevrouw VAN DER
HEYDEN zelf op een brief die wij aan de Minister hebben gericht. Deze
beide feiten, die uitgaan van het Directoraat-generaal zelf wijzen op een
materiële substitutie van beide entiteiten welke onverenigbaar is met het
doorgedreven formalisme dat blijkt uit het schrijven van 5 juni 2012. Dit
schrijven is dan ook niet van aard ons standpunt te kunnen weerleggen.
                                                                          3

4. Tot slot volgt uit het schrijven van mevrouw VAN DER HEYDEN dat
geen enkele kandidatuur ontvankelijk zou zijn indien ze niet gericht is
aan de Minister. Uit dit standpunt van mevrouw VAN DER HEYDEN
volgt dat elke kandidatuur die gericht is aan de FOD Justitie, Directoraat-
Generaal, Rechterlijke Organisatie, Dienst Personeelszaken, en niet aan
de minister onontvankelijk is. Een andere opvatting zou immers een
schending van het gelijkheidsbeginsel en van het niet-
discriminatiebeginsel inhouden. In dit verband is het algemeen geweten
dat in het concrete geval van een kandidaat die zijn beleidsplan per
Bpack had verzonden, de FOD Justitie, Directoraat-Generaal,
Rechterlijke Organisatie, Dienst Personeelszaken, deze kandidaat
telefonisch heeft verwittigd dat het beleidsplan bij aangetekende zending
diende te worden bezorgd. De administratie heeft derhalve aantoonbaar
aan bepaalde kandidaten een regularisatiemogelijkheid geboden en aan
andere niet. Ook zulks maakt een schending uit van het
gelijkheidsbeginsel en het beginsel van niet-discriminatie.

Omdat hij geen antwoord krijgt op zijn vragen, richt de heer Verbist bij
brief van 13 juli 2012 een verzoek tot heroverweging aan de Minister van
Justitie. Diezelfde dag stuurt hij ook een verzoek om advies aan de
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna
Commissie genoemd.

   2. Ontvankelijkheid van de aanvraag

De Commissie stelt vast dat er voldaan is aan de wettelijke vereiste om de
Commissie te vatten, namelijk dat het verzoek tot heroverweging aan de
Minister van Justitie en het verzoek om advies aan de Commissie
tegelijkertijd zijn verstuurd.

De Commissie wil evenwel opmerken dat de aanvraag slechts
ontvankelijk is voor zover de vragen betrekking hebben op de toegang
tot bestuursdocumenten. De wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur garandeert immers slechts de toegang tot
bestuursdocumenten. De Commissie is van mening dat slechts volgende
vragen binnen het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994 vallen:
    - een kopie van het besluit waarmee de minister van justitie haar
       bevoegdheid om te oordelen over de ontvankelijkheid van een
                                                                       4

       kandidatuut voor procureur des konings heeft gedelegeerd aan
       mevrouw Sarah Van der Heyden;
   -   een kopie van het besluit waarmee de minister van justitie haar
       bevoegdheid om te antwoorden op aan haar gerichte
       briefwisseling heeft gedelegeerd aan mevrouw Sarah Van der
       Heyden.

   3. De beoordeling van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur gaan uit van de principiële openbaarheid van
alle bestuursdocumenten. Er kan geen twijfel over bestaan dat voor zover
de gevraagde documenten bestaan, zij als bestuursdocumenten moeten
worden beschouwd. De openbaarmaking kan slechts worden geweigerd
voor zover één of meer uitzonderingsgronden uit artikel 6 van de wet
van 11 april 1994 kunnen worden ingeroepen en het inroepen ervan in
concreto en op pertinente wijze wordt gemotiveerd. Is dit niet mogelijk,
dan moet de minister de gevraagde bestuursdocumenten openbaar
maken. De Commissie ziet geen wettelijke grondslag om de
openbaarmaking van de gevraagde documenten te weigeren.

Brussel, 13 augustus 2012.




   F. SCHRAM                                              J. BAERT
   secretaris                                            voorzitter

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2012-54/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1