Table des matières

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 21

Met betrekking tot het verkrijgen van inzage en kopiename van het volledige fiscaal dossier

Date: 02/03/2020

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

    Afdeling openbaarheid van bestuur




                   2 maart 2020




                ADVIES 2020-21

 met betrekking tot het verkrijgen van inzage en
  kopiename van het volledige fiscaal dossier

                   (CTB/2020/10)
                                                                           2

   1. Een overzicht

1.1. Bij e-mail van 22 november 2019 vraagt meester Samuel Vanthienen
namens Audacia Marine Contractors NV aan de FOD Financiën om inzage
en kopiename van het fiscale dossier van de vennootschap.

1.2. Bij brief van 20 december 2019 weigert de FOD Financiën de toegang
tot een gedeelte van de gevraagde bestuursdocumenten op grond van
artikel 6, § 1, 6° van de wet van 11 april 1994 ‘betreffende de openbaarheid
van bestuur’ (hierna: wet van 11 april 1994) wat als volgt wordt
gemotiveerd:

     “Het bestuursdocument betreft in casu een onderzoekshandeling die
     nog niet gebruikt werd voor de taxatie waarvoor de inzage werd
     aangevraagd. Zij dateert van na deze taxatie. Bijgevolg heeft zij nog
     geen gevolgen veroorzaakt voor de belastingplichtige waardoor het
     belang om dit document te zien onbestaande is. Indien het document
     later gebruikt zal worden in een procedure, zal de belastingplichtige
     het document bovendien kunnen inzien. De heffing van de
     belastingen maakt een federaal economisch of financieel belang uit.
     Door de inzage van het bewuste document kan het verdere verloop
     van het fiscaal onderzoek worden geschaad. Als de belangen van de
     belastingplichtige worden afgewogen tegen het federaal economisch
     of financieel belang, blijkt dat de belastingplichtige geen belang
     heeft, terwijl het federaal economisch of financieel belang wel in
     gevaar kan komen. Deze afweging resulteert in de verplichting van
     de administratie om de inzage in dit document te weigeren.”

1.3. Op 27 januari 2020 kreeg de raadsman van de onderneming inzage en
kopie van het administratieve dossier waarin zich een document bevond
gedateerd 20 december 2019 dat volledig onherkenbaar was gemaakt.

1.4. Bij brief van 20 februari 2020 verzoekt de aanvrager de FOD Financiën
haar beslissing te heroverwegen. Bij brief van dezelfde dag, verstuurd bij
e-mail van 21 februari 2020, verzoekt de aanvrager de Commissie voor de
toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling
openbaarheid van bestuur, hierna de Commissie genoemd, om een advies.
                                                                         3

2. De beoordeling van de aanvraag

De Commissie stelt vast dat het verzoek om advies ontvankelijk is. De
aanvrager heeft immers voldaan aan de gelijktijdigheid van het verzoek
tot heroverweging aan de FOD Financiën en het verzoek om advies aan
de Commissie, zoals bepaald in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994
‘betreffende de openbaarheid van bestuur’ (hierna: de wet van 11 april
1994).

3. De gegrondheid van de aanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen
principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang
tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of
meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die
zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in
concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten
worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging
B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004,
overweging B.3.2). Uitzonderingsgronden moeten steeds beperkend
worden geïnterpreteerd.

De Commissie stelt vast dat de FOD Financiën is essentie twee gronden
inroept om de toegang tot het betrokken fiscaal dossier te weigeren,
namelijk het ontbreken van een belang in hoofde van de betrokken
onderneming en de uitzonderingsgrond vervat in artikel 6, § 1, 6° van de
wet van 11 april 1994.

Wat de eerste grond betreft, wil de Commissie erop wijzen dat een
aanvrager in principe nooit een belang moet aantonen om toegang te
krijgen tot de gevraagde bestuursdocumenten. Een belang moet enkel
worden aangetoond wanneer iemand toegang vraagt tot een document
van persoonlijke aard. Een document van persoonlijke aard is volgens
artikel 1, tweede lid, van de wet van 11 april 1994 een “bestuursdocument
dat een beoordeling of een waardeoordeel bevat van een met naam
genoemd of gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon of de
beschrijving van een gedrag waarvan het ruchtbaar maken aan die persoon
kennelijk nadeel kan berokkenen”. Aangezien het betrokken dossier
                                                                          4

betrekking heeft op een onderneming die de vorm aanneemt van een
rechtspersoon, is weinig waarschijnlijk dat een document in het fiscaal
dossier van de onderneming als dusdanig kan worden gekwalificeerd.
Zelfs als dit toch het geval zou zijn, dan heeft de aanvrager het vereiste
belang omdat de informatie betrekking heeft op de belastingtoestand van
de onderneming.

Wat het inroepen van de uitzonderingsgrond in artikel 6, § 1, 6° van de
wet van 11 april 1994 betreft, moet de Commissie opmerken dat deze
uitzonderingsgrond slechts kan worden ingeroepen onder de
voorwaarden die zijn vermeld in artikel 6, § 1, 6° van de wet van 11 april
1994 en voor zover het inroepen ervan behoorlijk in concreto plaatsvindt.
Artikel 6, § 1, 6° van de wet van 11 april 1994 bepaalt het volgende:
“Een federale of niet-federale administratieve overheid wijst de vraag om
inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument af,
wanneer zij heeft vastgesteld dat het belang van de openbaarheid niet
opweegt tegen de bescherming van een van de volgende belangen : (…)
 6° een federaal economisch of financieel belang, de munt of het openbaar
krediet;”

Uit de rechtspraak van de Raad van State (zie o.m. RvS 8 juni1997, FJF
97/478; RvS 2 oktober 1997, FJF 98/152; RvS 3 oktober 2011, FJF 2012, afl.
3, 236; RvS 3 oktober 2011, TFR 2012, afl. 416, 195; RvS 21 april 2008, nr.
182.183) en de adviespraktijk van de Commissie (zie o.m. Commissie voor
toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten 29 april 2019,
advies 2019-42; Commissie voor toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten 18 december 2007, advies 2017-56; Commissie voor
de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten 5 september
2016, advies 2016-102) blijkt dat de inning van belastingen als onderdeel
van het fiscaal belang van de overheid raakt aan het economisch en
financieel belang van de Belgische Staat.

Nochtans kan deze uitzonderingsgrond niet op systematische wijze
worden ingeroepen om de openbaarmaking te weigeren. Uit de
rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State en de
adviespraktijk van de Commissie blijkt dat de beoordeling steeds, d.w.z. in
het voorliggende geval, in concreto moet gebeuren. Zo heeft de
Commissie gesteld dat op zich het fiscaal belang onvoldoende reden om
de openbaarmaking van een bepaald bestuursdocument te weigeren. Er
moet in concreto worden aangetoond dat de openbaarmaking van de
                                                                        5

informatie in het betrokken bestuursdocument schade toebrengt aan het
fiscaal belang van de federale staat. In casu moet derhalve in concreto
worden aangetoond in welke zin de inzage in het betrokken document
tijdens de controlefase schade zou kunnen aanrichten aan een lopend
onderzoek. De Commissie stelt vast dat een dergelijke motivering
ontbreekt. Ook op zich is dit een onvoldoende juridische grond om de
openbaarmaking te weigeren: er dient immers ook een belangenafweging
te gebeuren tussen enerzijds het algemeen belang dat gediend is met de
openbaarmaking en anderzijds het belang dat gediend is met de
ingeroepen uitzonderingsgrond. De Commissie wenst in dit verband op te
merken dat het belang van de betrokken onderneming niet in aanmerking
kan worden genomen voor de belangenafweging.

De fiscale administratie is ertoe gehouden wanneer zij meent dat er
voldoende reden is om de openbaarmaking op grond van artikel 6, § 1, 6°
van de wet van 11 april 1994 te weigeren, haar motivering bij te stellen.
Voor zover zij hierin niet slaagt en ook geen andere uitzonderingsgrond
inroept en dit inroepen in concreto motiveert, is ze ertoe gehouden het
gevraagde bestuursdocument openbaar te maken.

Brussel, 2 maart 2020.




   F. SCHRAM                                               K. LEUS
   secretaris                                             voorzitster