Table des matières

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 103

Met betrekking tot het verkrijgen van inzage in het volledige fiscaal dossier

Date: 5/09/2019

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

     Afdeling openbaarheid van bestuur




                  5 september 2019




                ADVIES 2019-103

met betrekking tot het verkrijgen van inzage in het
             volledige fiscaal dossier

                    (CTB/2019/99)
                                                                           2

   1. Een overzicht

1.1. Bij brief van 20 augustus 2019 vragen meesters Frank Vandewalle en
Marian Vanden Broeck optredend namens de bvba Vastgoedplus en de nv
Eddy Mandelings aan de FOD Financiën om inzage van het volledige
administratief dossier.

1.2. Bij e-mail van 21 augustus 2019 weigert de FOD Financiën de inzage
van het administratief dossier “aangezien het onderzoek nog lopende is”.
Bovendien wordt verwezen naar artikel 6, § 3, 1° en 4°, van de wet van 11
april 1994 ‘betreffende de openbaarheid van bestuur’ (hierna: wet van 11
april 1994)

1.3. Bij e-mail van 21 augustus 2019 meldt meester Vandewalle dat hij het
niet eens is met de weigering tot inzage.

1.4. Bij brief van 23 augustus 2019 dienen de aanvragers ‘een verzoek tot
heroverweging’ in bij de FOD Financiën. Daarin wordt gesteld dat de
aanvragers verzoeken om inzage tot en afschrift te verkrijgen van het
integrale administratief dossier van cliënten, inclusief alle stukken die de
bedrijfsvisitatie zijn voorafgegaan (hierin begrepen doch niet beperkt tot
het verzoekschrift aan de politierechter waarin wordt verzocht om een
machtiging tot huisvisitatie en de onderliggende stukken ter staving van
dit verzoek, alsook de kwestieuze klacht met eventuele bijlagen)”. Bij brief
van dezelfde dag vragen zij de Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur,
hierna Commissie genaamd, om een advies.

   2. De ontvankelijkheid van de aanvraag

De Commissie is van oordeel dat het verzoek om advies ontvankelijk is
voor zover het betrekking heeft op het verkrijgen van inzage tot de
gevraagde bestuursdocumenten en zij deel uitmaken van het fiscaal
administratief dossier van de bvba Vastgoedplus en de nv Eddy
Mandelings in het bezit van de FOD Financiën. De Commissie wenst er
wel op te wijzen dat het verzoek tot heroverweging eigenlijk de e-mail
van 21 augustus 2019 is. De wetgever heeft immers geen andere eisen
gesteld aan het verzoek tot heroverweging dan dat de aanvrager zijn
ontevredenheid tot uitdrukking brengt over de weigering van toegang. De
Commissie aanvaardt evenwel dat wanneer de aanvrager binnen de
                                                                           3

termijn waarbinnen zij bevoegd is om een advies te verstrekken, een
nieuw verzoek tot heroverweging indient bij de betrokken federale
administratieve overheid en tegelijkertijd een verzoek om advies bij de
Commissie, voldaan is aan de gelijktijdigheidsvereiste. Het verzoek tot
heroverweging bij de FOD Financiën en het verzoek om advies aan de
Commissie zijn dus zoals de wet van 11 april 1994 voorschrijft, gelijktijdig
ingediend. De Commissie is evenwel van oordeel dat het verzoek van 23
augustus 2019 om een kopie van het administratief dossier te bekomen of
van eventuele documenten die daar niet toe behoren, niet ontvankelijk is.
De aanvragers kunnen hun initieel verzoek van 20 augustus 2019 immers
niet uitbreiden in het kader van hun verzoek tot heroverweging.

3. De gegrondheid van de aanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen
principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang
tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of
meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die
zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in
concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten
worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging
B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004,
overweging B.3.2).

De FOD Financiën roept een aantal wettelijke uitzonderingsgronden in
om de openbaarmaking te weigeren, meer bepaald artikel 6, § 3, 1° en 4°,
van de wet van 11 april 1994.

Artikel 6, § 3, 1°, van de wet van 11 april 1994 houdt in dat een federale
administratieve overheid de openbaarmaking mag weigeren in de mate dat
de vraag een bestuursdocument betreft waarvan de openbaarmaking, om
reden dat het document niet af of onvolledig is, tot misvatting aanleiding
kan geven. De Commissie wenst in dit verband op te merken dat deze
uitzonderingsgrond geen grondslag vormt om de inzage in het (volledige)
administratief dossier te weigeren. De uitzonderingsgrond slaat immers
niet op het feit dat het dossier niet volledig of onaf is. Het is weliswaar
mogelijk dat bepaalde documenten in het administratief fiscaal dossier
onaf of onvolledig zijn maar ook dit is op zich geen reden om de
                                                                         4

openbaarmaking te weigeren. Deze uitzonderingsgrond vereist immers
dat het onaf of onvolledig zijn aanleiding tot misvatting kan geven en na
een belangenafweging, meer bepaald tussen het algemeen belang dat
gediend is met de openbaarheid en de risico’s van misvatting als gevolg
van het onaf of onvolledig zijn. Dat moet in concreto worden gemotiveerd.
De Commissie wenst er verder op te wijzen dat deze uitzonderingsgrond
een facultatief karakter heeft. Ten opzichte van de principiële
openbaarheid van alle bestuursdocumenten vereist een weigering op deze
facultatieve weigeringsgrondslag dan ook een meer uitgebreide
motivering.

Artikel 6, § 3, 4°, van de wet van 11 april 1994 houdt in dat een federale
administratieve overheid een vraag om toegang mag afwijzen in de mate
dat de vraag kennelijk te vaag is geformuleerd. Dat een verzoek te vaag is
geformuleerd, houdt in dat een ambtenaar die normaal vertrouwd is met
het dossier redelijkerwijze niet weet wat de aanvragers wensen te
verkrijgen. Het is weinig waarschijnlijk dat dit het geval is en bovendien
worden       geen     concrete   elementen     aangebracht      die   deze
uitzonderingsgrond schragen, noch is, wat deze ingeroepen
uitzonderingsgrond betreft, een belangenafweging doorgevoerd met het
algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking. De Commissie
wenst er verder op te wijzen dat ook deze uitzonderingsgrond een
facultatief karakter heeft wat een verzwaarde motiveringsplicht inhoudt.

De Commissie wenst vervolgens op te merken dat het feit dat nog een
onderzoek lopend is, geen uitzonderingsgrond is die zijn grondslag vindt
in de wet van 11 april 1994.

Wel is het mogelijk dat andere inhoudelijke uitzonderingsgronden
moeten of kunnen worden ingeroepen. Zo sluit de Commissie niet uit dat
artikel 6, § 1, 5°, van de wet van 11 april 1994 moet worden ingeroepen op
grond waarvan de openbaarheid moet worden geweigerd wanneer de
administratieve overheid heeft vastgesteld dat het belang van de
openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de opsporing of
vervolging van strafbare feiten. Het komt de FOD Financiën toe om in
voorkomend geval de inroepbaarheid van deze uitzonderingsgrond
behoorlijk en in concreto te motiveren.

Daarnaast sluit de Commissie niet uit dat de openbaarheid moet worden
geweigerd wanneer de administratieve overheid heeft vastgesteld dat het
                                                                          5

belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van een
federaal economisch of financieel belang, de munt of het openbaar krediet.
De Commissie heeft in het verleden al meermaals benadrukt dat deze
uitzonderingsgrond ook het fiscaal belang omvat. Het komt ook in dat
geval de FOD Financiën toe om de inroepbaarheid van deze
uitzonderingsgrond behoorlijk en in concreto te motiveren.

Verder wenst de Commissie erop te wijzen - in de hypothese het lopende
onderzoek (mede) gesteund is op een klacht - dat potentieel twee
uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen. In de eerste
plaats wordt de identiteit beschermd van diegene die de klacht heeft
ingediend op grond van artikel 6, § 1, 8°, van de wet van 11 april 1994.
Deze uitzonderingsgrond moet worden ingeroepen als de administratieve
overheid heeft vastgesteld dat het belang van de openbaarheid niet
opweegt tegen de bescherming van de geheimhouding van de identiteit
van de persoon die het document of de inlichting vertrouwelijk aan de
administratieve overheid heeft meegedeeld ter aangifte van een strafbaar
of strafbaar geacht feit. Deze uitzonderingsgrond geldt niet enkel ten
aanzien van de identiteitsgegevens zelf, maar slaat ook op alle informatie
die kan leiden tot het vaststellen van de identiteit van de betrokkene. Het
inroepen van deze uitzonderingsgrond vergt trouwens ook een
belangenafweging in concreto.

In de tweede plaats mag de federale administratieve overheid de
openbaarheid weigeren op grond van artikel 6, § 3, 2°, van de wet van 11
april 1994, namelijk wanneer de vraag een advies of een mening betreft
die uit vrije wil en vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Toch
moet de Commissie erop wijzen dat deze uitzonderingsgrond niet kan
worden ingeroepen ten aanzien van feiten, maar enkel ten aanzien van
een advies of een mening. Ze kan trouwens ook maar ingeroepen worden
wanneer het advies of de mening uit vrije wil is geuit, d.w.z. dat er geen
wettelijke of contractuele verplichting voorhanden is om die mening of
dat advies te uiten aan de overheid, wat in casu het geval is. Bovendien
moet om de vertrouwelijkheid van de inhoud van de klacht zijn verzocht.
Deze uitzondering heeft een relatief karakter wat een belangenafweging
vereist en heeft een facultatief karakter wat een uitgebreidere motivering
betreft. Het inroepen moet ook steeds op behoorlijke wijze in concreto
plaatsvinden.
                                                                      6

De Commissie wenst ten slotte te wijzen op het principe van de
gedeeltelijke openbaarmaking op grond waarvan slechts informatie in een
bestuursdocument aan de openbaarmaking kan worden onttrokken die
onder een uitzonderingsgrond valt. Alle andere informatie in een
bestuursdocument moet vooralsnog openbaar worden gemaakt.


Brussel, 5 september 2019.




   F. SCHRAM                                             K. LEUS
   secretaris                                           voorzitster