Table des matières

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 83

Met betrekking tot de weigering om een kopie te verstrekken van het referentiebestand van het statuut van de artsen en de tandartsen

Date: 27/10/2014

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

      Afdeling openbaarheid van bestuur




                    27 oktober 2014




                 ADVIES 2014-83

  met betrekking tot de weigering om een kopie te
verstrekken van het referentiebestand van het statuut
           van de artsen en de tandartsen
                     (CTB/2014/78)
                                                                           2

   1. Een overzicht

Bij brief van 25 februari 2014 verzoekt mevrouw X, namens Test-
Aankoop aan het RIZIV het referentiebestand van het statuut van de
artsen en de tandartsen. Er wordt verduidelijkt dat het de bedoeling is
om dit bestand te gebruiken in het kader van een module op de website
van Test-Aankoop die de consument toelaat het statuut van een arts op te
zoeken en/of een arts te zoeken die de conventietarieven respecteert.
Test-Aankoop wil enkel de namen en adressen van (tand)artsen, evenals
hun statuut publiceren. Deze informatie houdt verband met hun
beroepsactiviteit. Bovendien zijn deze gegevens al toegankelijk voor het
publiek, zoals in de witte telefoongids en op de website van de Orde van
Geneesheren. (Tand)artsen zijn bovendien bij wet verplicht hun statuut
kenbaar te maken in hun wachtkamer. Ook deze informatie is reeds
publiek toegankelijk, zoals op de website van bepaalde mutualiteiten. De
gegevens in kwestie zijn feitelijke en dus objectieve gegevens.

In een brief van 20 maart 2014 verzoekt het RIZIV of Test-Aankoop
wenst te bevestigen of zij nog steeds van plan is een eigen module te
ontwikkelen nu de informatie over het statuut van conventionering ook
beschikbaar is op de website van het RIZIV.

Bij brief van 31 maart 2014 bevestigt Test-Aankoop haar voornemen om
een eigen module te ontwikkelen.

Bij brief van 12 mei 2014 laat het RIZIV aan Test-Aankoop weten dat de
vraag op 8 mei 2014 werd besproken in het Directiecomité van het
RIZIV en dat werd gevraagd nog een aantal zaken te onderzoeken
vooraleer een beslissing te nemen.

Bij brief van 20 juni 2014 weigert het RIZIV het betrokken
referentiebestand vrij te geven. Het haalt daarvoor volgende argumenten
aan:
   1. Artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en
      organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid: elke
      mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard buiten het
      netwerk van de sociale zekerheid, door de Kruispuntbank of de
      instellingen van sociale zekerheid, vereist een principiële machtiging
      van het Sociaal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid,
      afdeling Sociale zekerheid ingesteld binnen de Commissie voor de
                                                                         3

   bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onder sociale gegevens
   moet worden verstaan “alle gegevens die nodig zijn voor de toepassing
   van de sociale zekerheid” en onder “sociale gegevens van persoonlijke
   aard”: alle sociale gegevens met betrekking tot een natuurlijke persoon
   die is of kan worden geïdentificeerd. De door Test-Aankoop gevraagde
   gegevens zijn sociale gegevens van persoonlijke aard en de mededeling
   vereist een machtiging aangezien het een mededeling betreft buiten het
   netwerk van de sociale zekerheid. Bij beraadslaging nr. 99/98 van 1
   februari 2000 betreffende de mededeling door het RIZIV van sociale
   gegevens van persoonlijke aard met betrekking tot zorgverstrekkers
   heeft het Sectoraal Comité het RIZIV gemachtigd om onder bepaalde
   voorwaarden identificatiegegevens betreffende zorgverstrekkers mee te
   delen aan bepaalde bestemmingen. De vraag van Test-Aankoop valt
   evenwel niet onder deze machtiging.
2. De publicatie van deze gegevens op een website is een verwerking van
   persoonsgegevens in de zin van de wet van 8 december 1992 tot
   bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de
   verwerking van persoonsgegevens. Op grond van artikel 5 van deze wet
   mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt in welbepaalde
   uitdrukkelijk omschreven gevallen (bijv. wanneer de betrokkene
   daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, wanneer de
   verwerking noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan
   de verantwoordelijke voor de verwerking is onderworpen door of
   krachtens een wet, wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de
   behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke
   voor de verwerking of van de derden aan wie de gegevens worden
   verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van
   de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van deze
   wet, niet zwaarder doorwegen).
3. Het RIZIV is op grond van artikel 218, § 2, van de wet betreffende de
   verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,
   gecoördineerd op 14 juli 1994 ertoe gehouden op zijn internetwebsite
   de lijst van zorgverleners die beschikken over een door het RIZIV
   toegekend nummer, ter beschikking te stellen van het publiek.
   Bovendien zijn de verzekeringsinstellingen ertoe gehouden om die
   informatie die hen wordt meegedeeld door het RIZIV ter kennis te
   brengen van de rechthebbenden. Het RIZIV acht het van het grootste
   belang dat die gegevens op elk ogenblik correct zijn. Daartoe bepaalt
   trouwens artikel 30/2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de
   ziekenhuizen en de andere verzorgingsinrichtingen dat de
   ziekenhuizen op hun website een link moeten voorzien naar de afdeling
   van de website van het RIZIV waar de patiënt kan opzoeken of zijn arts
   wel of niet geconventioneerd is.
                                                                           4

   4. De Raad van State heeft in een arrest geoordeeld dat een bijzondere
      openbaarheidsregeling in principe voorrang heeft op de algemene
      openbaarheidswetgeving (RvS, arrest nr. 164.654).

Omdat Test-Aankoop het niet eens is met het standpunt van het RIZIV,
dient mevrouw X bij brief van 2 oktober 2014 een verzoek tot
heroverweging in bij het RIZIV. Bij brief van dezelfde dag dient zij ook
een vraag om advies in bij de Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur,
hierna Commissie genoemd.


   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van mening dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
aanvrager heeft namelijk tegelijkertijd zoals artikel 8, § 2, van de wet van
11 april 1994 voorschrijft een verzoek tot heroverweging aan de
administratie en een verzoek om advies aan de Commissie gericht.


   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

De Commissie wenst er vooraf op te wijzen dat uit het arrest van de Raad
van State nr. 164.654 van 13 november 2006 uitdrukkelijk blijkt dat de
verhouding tussen de wet van 11 april 1994 en de wet van 8 december
1992 enkel betrekking heeft op een vraag om de uitoefening van het
recht van toegang door de betrokkene tot zijn eigen persoonsgegevens en
niet vanwege een derde. In de context van de uitoefening van het recht
van toegang van de betrokkene heeft de Raad van State geoordeeld dat
het recht op inzage in beide wetten niet steeds samenvallen, zodat NIET
zonder meer kan worden gesteld dat de toepasbaarheid van de wet van 8
december 1992, als lex specialis, die van de wet van 11 april 1994 als lex
generalis uitsluit. Bovendien blijkt uit de rechtspraak van de Raad van
State (zie ook RvS, arrest nr. 91.531 van 11 december 2000) dat zowel de
wet van 11 april 1994 als de wet van 8 december 1992 beide algemene
wetten zijn, en niet kan gesteld worden dat het recht van toegang op
grond van de wet van 8 december 1992 in de plaats komt van het recht
van toegang op grond van de wet van 11 april 1994. Bovendien is de
ingeroepen casus specifiek en heeft ze betrekking op het geval waarin de
wet van 8 december 1992 een recht van toegang van de betrokkene
                                                                       5

uitsluit tot de verwerking van persoonsgegevens in het bestand door de
veiligheidsdiensten. Het standpunt in de aangehaalde rechtspraak kan
dan ook niet worden overgedragen op de aanvraag in casu.

Bovendien blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de aanpassing
van de wet van 8 december 1992 waarbij de opschorting van het in
artikel 10 van deze wet gewaarborgde inzagerecht werd ingevoerd, dat
de wetgever ervan uit is gegaan dat het recht van toegang zoals voorzien
door de wet van 8 december 1992 en het recht van toegang van de wet
van 11 april 1994 naast elkaar staan en als dusdanig geen invloed op
elkaar hebben. Beide wetten hebben hun eigen uitzonderingsgronden en
hun eigen toepassingsgebied, zodat het niet de bedoeling was dat bij een
verzoek op toegang op grond van de ene wet een doorverwijzing naar de
andere wet zou kunnen plaatsvinden.

De Commissie is trouwens enkel bevoegd om de toepassing van artikel 32
van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur te beoordelen en zij kan bijgevolg enkel
ingaan op argumenten die op de grondwettelijke bepaling en de
voornoemde wet betrekking hebben.

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur gaan uit van de principiële openbaarheid van
alle bestuursdocumenten. De openbaarmaking kan slechts worden
geweigerd voor zover het belang dat vereist is voor documenten van
persoonlijke aard niet wordt aangetoond en voor zover één of meer
uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen en dit
inroepen voldoende in concreto en op pertinente wijze gemotiveerd kan
worden.

In casu stelt de Commissie vast dat eventueel rekening moet worden
gehouden met de uitzonderingsgrond in artikel 6, § 2, 1° op grond
waarvan een administratieve overheid de openbaarmaking moet
weigeren voor zover afbreuk wordt gedaan aan de persoonlijke
levenssfeer tenzij de betrokkene toestemt met de openbaarmaking. De
Commissie stelt vast dat de gevraagde gegevens betrekking hebben op de
naam van artsen en tandartsen, hun al dan niet geconventionaliseerd zijn
en hun adresgegevens.
Het is inderdaad zo dat de namen en het al dan niet geconventionaliseerd
zijn betrekking hebben op het professioneel leven van de betrokkenen
                                                                         6

en ook al is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ook van
toepassing op het professioneel leven, dan is dit niet in gelijke mate.
Zeker uit het feit van de aard van de activiteiten van de artsen en
tandartsen en het belang van de ruime toegang tot de gezondheidszorg
waarvoor zij mede instaan, is niet in te zien dat op zich de persoonlijke
levenssfeer schade zou kunnen oplopen door de bekendmaking van deze
gegevens. Anders ligt het echter met betrekking tot de adresgegevens.
Vaak hebben de adresgegevens niet enkel betrekking op de praktijk van
de arts of tandarts, maar ook op zijn privéwoning. Het is dan ook niet uit
te sluiten dat de openbaarmaking van die adressen afbreuk kan doen aan
de persoonlijke levenssfeer niet enkel van de betrokken artsen en
tandartsen, maar ook van hen die daar gehuisvest zijn. Het is aan het
RIZIV om in concreto na te gaan in welke mate dit het geval is.

De Commissie stelt evenwel vast dat de vraag van Test-Aankoop primair
geen betrekking heeft op de toegang tot het referentiebestand van de
artsen en tandartsen, maar vooral op het gebruik ervan in een te
ontwikkelen softwaremodule. De Commissie wenst er in dit verband op
te wijzen dat voor zover het gaat om hergebruik, de bepalingen van de
wet van 7 maart 2007 tot omzetting van de richtlijn 2003/98/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het
hergebruik van overheidsinformatie (BS 19 april 2007) van toepassing
zijn en dat deze wet het hergebruik van persoonsgegevens uitsluit zelfs
wanneer de uitzonderingen in de openbaarheidswetgeving niet van
toepassing zijn en het RIZIV bereid zou zijn om het referentiebestand
voor hergebruik in aanmerking te laten komen. De Commissie wil er wel
op wijzen dat dit op zich geen reden is om de toegang te weigeren, maar
dat het hergebruik van deze gegevens in elk geval wordt uitgesloten,
tenzij een specifieke wettelijke regeling dit wel mogelijk zou maken.

Brussel, 27 oktober 2014.




   F. SCHRAM                                             M. BAGUET
   secretaris                                            voorzitster