Table des matières

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 2

Over de weigering om een uittreksel te verstrekken uit de gegevensbank Sanitel

Date: 07/03/2019

Transposition

 Federale Beroepscommissie voor de
   toegang tot milieu-informatie




                       7 maart 2019




                BESLISSING nr. 2019-2

 over de weigering om een uittreksel te verstrekken uit de
                  gegevensbank Sanitel

                       (FBC/2018/12)

GREENPEACE/FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID
              VAN DE VOEDSELKETEN
                                                                         2

   1. Een overzicht

1.1. Bij e-mail van 3 oktober 2018 vraagt mevrouw Delphine Reuter
namens Greenpeace aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van
de Voedselketen (FAVV) om “un extrait des fichiers de données de
Sanitel qui comprend les éléments suivants:
1) un aperçu de tous les troupeaux de bovins actuellement enregistrés;
2) Pour chaque troupeau :
a) le nom et l’adresse du responsable ;
b) le numéro de contrôle du troupeau, son adresse et ses coordonnées
géographiques ;
c) le numéro d’identification de tous les bovins présents dans le troupeau
au moment de la recherche.
Ces informations doivent permettre de pouvoir identifier les bovins
élevés pour leur viande et les vaches élevées pour leur lait. Bien que
certaines informations soient disponibles via Foodweb, celles
mentionnées ci-dessus ne s’y trouvent pas.
Je souhaite recevoir ces données par e-mail, dans un format consultable
(tel qu’un tableur Excel, que ce soit sous extension xls ou csv).”

1.2. Bij e-mail van 29 oktober 2018 antwoordt het FAVV het volgende:
« Au vu de la définition de « données à caractère personnel » inscrite à
l’article 4, 1) du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du
Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à
l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre
circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (GDPR), il
va de soi que certaines informations demandées par vous sont des
données à caractère personnel.
Article 4 du GDPR : « 1) «données à caractère personnel», toute
information se rapportant à une personne physique identifiée ou
identifiable (ci-après dénommée «personne concernée»); est réputée être
une «personne physique identifiable» une personne physique qui peut
être identifiée, directement ou indirectement, notamment par référence
à un identifiant, tel qu’un nom, un numéro d’identification, des données
de localisation, un identifiant en ligne, ou à un ou plusieurs éléments
spécifiques propres à son identité physique, physiologique, génétique,
psychique, économique, culturelle ou sociale; »
L’article 5 du GDPR énumère plusieurs grands principes relatifs au
traitement des données à caractère personnel. Parmi ces principes, l’on
retrouve celui de « licéité du traitement ». A cet égard, l’article 6,
                                                                            3

paragraphe 1er du GDPR prévoit que le traitement n’est licite que si, et
dans la mesure où, au moins une des conditions suivantes est remplie:
« a) la personne concernée a consenti au traitement de ses données à
caractère personnel pour une ou plusieurs finalités spécifiques;
b) le traitement est nécessaire à l’exécution d’un contrat auquel la
personne concernée est partie ou à l’exécution de mesures
précontractuelles prises à la demande de celle-ci;
c) le traitement est nécessaire au respect d’une obligation légale à laquelle
le responsable du traitement est soumis;
d) le traitement est nécessaire à la sauvegarde des intérêts vitaux de la
personne concernée ou d’une autre personne physique;
e) le traitement est nécessaire à l’exécution d’une mission d’intérêt public
ou relevant de l’exercice de l’autorité publique dont est investi le
responsable du traitement;
f) le traitement est nécessaire aux fins des intérêts légitimes poursuivis
par le responsable du traitement ou par un tiers, à moins que ne
prévalent les intérêts ou les libertés et droits fondamentaux de la
personne concernée qui exigent une protection des données à caractère
personnel, notamment lorsque la personne concernée est un enfant.
Le point f) du premier alinéa ne s’applique pas au traitement effectué par
les autorités publiques dans l’exécution de leurs missions. »
Selon nous, votre demande n’entre à priori dans aucune des conditions
de licéité précitées, raison pour laquelle lesdites données à caractère
personnel ne peuvent pas vous être communiquées.
En outre, les données SANITEL, collectées à l’origine pour des finalités
déterminées, explicites et légitimes, ne peuvent être traitées
ultérieurement d’une manière incompatible avec ces finalités (article 5,
paragraphe 1er, b) du GDPR).
De plus, les données de Sanitel ne permettent pas d’identifier si les
bovins sont élevés pour la production de viande ou de lait. »

1.3. In reactie op dit antwoord herhaalt de aanvraagster bij e-mail van 22
november 2018 haar verzoek om toegang te krijgen tot de gevraagde
informatie.

1.4. Het FAVV bevestigt in haar e-mail van 20 december 2018 haar
antwoord op de aanvraag. Op grond van de GDPR kan zij bijgevolg de
identificaties verbonden met natuurlijke personen zoals de naam en het
adres van de verantwoordelijke en het adres “du troupeau et ses
coordonnées géographiques” niet openbaar maken. Verder voegt het
                                                                       4

FAVV eraan toe: « Nous pouvons vous confirmer que nous ne disposons
d’aucune données nous permettant d’identifier les bovins destinés à la
production de lait ou de viande. » Het FAVV verzoekt verder « d’ajuster
votre demande ou de la concrétiser, compte tenu des deux confirmations
susmentionnées. Par exemple, nous pouvons vous donner le nombre de
bétail présent par district ou municipalité. »

1.5. Namens Greenpeace dient vervolgens de heer Jeroen Verhoeven bij
e-mail van 26 december 2018 een beroep in tegen de beslissing van het
FAVV bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-
informatie, hierna Commissie genoemd.

1.6. Bij e-mail van 2 januari 2019 brengt het secretariaat van de
Commissie het FAVV op de hoogte van het beroep en vraagt het om de
betrokken documenten en om een begeleidende nota van het FAVV
tegen uiterlijk 15 januari 2019.

1.7. Bij e-mail van 15 januari 2019 meldt het FAVV de Commissie dat zij
de gevraagde gegevens - voor zover ze bestaan - uit hun databanken
hebben geëxtraheerd en ze deze in theorie kan bezorgen. Dit “uittreksel”
zal bestaan uit twee bestanden, zijnde:
- Een bestand met de actieve runderbeslagen, bestaat uit de volgende
gegevens:
    - de naam, voornaam en adres van de verantwoordelijke. Hierbij
    hebben we reeds aangegeven in ons antwoord aan Greenpeace dat
    het verspreiden van deze gegevens ons in strijd lijkt met de GDPR.
    - de veebeslagnummers, zijn adres en zijn geografische coördinaten;
- Een bestand met het beslagnummer en de identificatienummers
(oormerken) van alle, in het veebeslag aanwezige runderen op het
moment van de opvraging.

Er wordt echter gemeld dat er zich twee praktische knelpunten
aandienen om deze via e-mail te bezorgen, namelijk:
   - de grootte van de bestanden laat het verzenden per mail niet toe;
   - de privacygevoeligheid van het eerste bestand vereist een meer
      beveiligde wijze van overdracht dan e-mail.

1.8. Bij e-mail van 17 januari 2019 deelt de secretaris van de Commissie
het FAVV mee dat de Commissie op dit ogenblik nog niet beschikt over
een beveiligd elektronisch platform waarop de gevraagde gevoelige
                                                                          5

gegevens zouden kunnen worden overgemaakt. De Commissie hangt
daarbij af van de diensten van de FOD Binnenlandse Zaken. Nader
contact zal worden opgenomen met de functionaris voor
gegevensbescherming (DPO) van de FOD Binnenlandse Zaken voor het
vinden van een oplossing.

1.8. Via een beveiligde verbinding waarbij de betrokken bestanden
versleuteld zijn, ontvangt de Commissie op 1 maart 2019 beide
bestanden.


   2. De ontvankelijkheid van het beroep

De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35
van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager beroep kan
instellen bij de Commissie tegen een beslissing van een milieu-instantie
bedoeld in artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen
de beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van
uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere
moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die
deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een
termijn van zestig dagen. Het beroep werd ingediend op 26 december
2018 tegen een beslissing van de FAVV van 29 oktober 2018. Bijgevolg
werd het beroep tijdig ingediend, nog afgezien van de omstandigheid dat
het FAVV nagelaten heeft de beroepsmogelijkheden aan te geven zoals
vereist is op grond van artikel 35 van de wet van 5 augustus 2006,
waardoor in dit geval de termijn van zestig dagen zelfs niet geldt.

   3. De gegrondheid van de aanvraag

3.1. Het toepassingsgebied

De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5
augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3,
1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door
de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°,
c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus
2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet).
                                                                         6

3.1.1. Het personeel toepassingsgebied

Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een
rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een
wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties
uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met
betrekking tot leefmilieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of
persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare
verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking
tot het milieu verleent.
Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet
onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de
rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden
instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in
een administratieve functie.”

Het FAVV werd opgericht door de wet van 4 februari 2000 houdende
oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de
Voedselketen als een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid,
ingedeeld in categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954
betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Het
FAVV is een federale instelling waarin alle overheidsdiensten voor de
inspectie en de controle van de agrovoedingssector zijn samengebracht.
Het heeft als opdracht te waken over de veiligheid van de voedselketen
en de kwaliteit van ons voedsel, ter bescherming van de gezondheid van
mens, dier en plant. Met het oog hierop is het agentschap belast met het
uitwerken, toepassen en controleren van maatregelen die betrekking
hebben op de analyse en de beheersing van de risico’s die de gezondheid
van de consumenten kunnen schaden.

In het belang van de volksgezondheid is het FAVV bevoegd voor:
1° de controle, het onderzoek en de keuring van de voedselproducten en
hun grondstoffen in alle stadia van de voedselketen, en dit in het belang
van de volksgezondheid;
2° de controle en de keuring van de productie, de verwerking, de
bewaring, het vervoer, de handel, de in- en uitvoer, de productie-,
verwerking-, verpakking-, verhandeling-, opslag- en verkoopplaatsen
van de voedselproducten en hun grondstoffen alsmede alle andere
                                                                        7

plaatsen waar zich elk product of elke materie behorend tot de
bevoegdheden van het FAVV kunnen bevinden of waar zich zaken
kunnen bevinden die toelaten inbreuken vast te stellen;
3° het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen en
vergunningen verbonden aan de uitoefening van zijn opdracht;
4° de integratie van en uitwerking van traceer- en identificatiesystemen
van de voedselproducten en hun grondstoffen in de voedselketen en de
controle erop;
5° de inzameling, de ordening, het beheer, de archivering en de
verspreiding van alle informatie in verband met haar opdracht;
6° de uitbouw en de doorvoering van een beleid inzake preventie,
sensibilisatie en informatie, in overleg met de gewesten en de
gemeenschappen;
7° het toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende alle schakels
van de voedselketen.

Het FAVV heeft in de eerste plaats controlebevoegdheden, geen
gerechtelijke bevoegdheden. Daarom bepaalt het koninklijk besluit van
22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden
verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de
Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen (BS 28
februari 2001) het volgende: “Onverminderd de ambtsbevoegdheden van
de officieren van gerechtelijke politie zien de daartoe door de minister
aangewezen statutaire en contractuele personeelsleden van het Federaal
Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen toe op de uitvoering
van de bepalingen van dit besluit, van de wet van 4 februari 2000
houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van
de voedselketen en van de uitvoeringsbesluiten daarvan, van de wetten
bedoeld in artikel 5 van diezelfde wet van 4 februari 2000 en van de
uitvoeringsbesluiten daarvan evenals van de verordeningen van de
Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het
Agentschap.” (artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 22 februari
2001).

Er kan geen twijfel over bestaan dat het FAVV een milieu-instantie is in
de zin van artikel 3, 1°, a) van de wet van 5 augustus 2006, hetgeen
trouwens ook niet wordt ontkend door het FAVV.
                                                                            8

3.1.2. Het materieel toepassingsgebied

De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

        “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook,
        waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
        a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de
        lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
        natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
        zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met
        inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie
        tussen deze elementen;
        b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met
        inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
        levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen
        worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het
        milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
        onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder
        e);
        c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken,
        voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a)
        bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een
        van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en
        activiteiten zoals bedoeld onder e) ;
        d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
        inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen
        in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het
        milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de
        veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of
        waarschijnlijk aantasten;
        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van
        elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de
        gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de
        waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c)
        in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en
        druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren;
        g)    kosten-baten-     en    andere    economische     analyses   en
        veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e)
        en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
        h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.
                                                                            9

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven.

Om onder het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 te
vallen, is echter vereist dat de betrokken informatie bestaat, zich op een
drager bevindt en in het bezit is van het FAVV. In dat verband voert het
FAVV aan dat « nous ne disposons d’aucune données nous permettant
d’identifier les bovins destinés à la production de lait ou de viande. » In
zoverre de aanvraag inhoudt dat de opgevraagde gegevens « doivent
permettre de pouvoir identifier les bovins élevés pour leur viande et les
vaches élevées pour leur lait », is het beroep dan ook ongegrond.

Op grond van artikel 19, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus
1997 betreffende de identificatie, de registratie en de
toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de
runderen omvatten de gegevensbestanden van Sanitel ten minste
volgende gegevens:
1° voor elk veebeslag:
    a) de naam, voornaam en adres van de verantwoordelijke;
    b) het veebeslagnummer, zijn adres en zijn geografische coördinaten;
2° voor elk rund dat zich in het veebeslag bevindt:
    a) het officieel nummer;
    b) het geslacht, het haarkleed, het type en de geboortedatum;
    c) het officieel nummer van de moeder, of voor een ingevoerd dier uit een
        derde land het verband met het identificatienummer van oorsprong;
    d) het nummer van het veebeslag van geboorte;
    e) de nummers van alle veebeslagen waar het rund is gehouden en de data
        van iedere beweging, er inbegrepen, de verzending naar een andere
        Lidstaat of uitvoer naar derde landen;
    f) datum van sterfte of slachtdatum;
    g) elke vermelding voorgeschreven door de Dienst.”

Hoewel het FAVV niet ontkent dat de gevraagde informatie als milieu-
informatie moet worden beschouwd, dient de Commissie zelf te
onderzoeken of dit al dan niet het geval is, gezien zij enkel bevoegd is om
beroepen te behandelen met betrekking tot de toegang tot milieu-
informatie.
                                                                       10

Het houden van dieren, en specifiek runderen, is zonder enige twijfel op
zich een activiteit die een uitwerking heeft of kan hebben op de toestand
van de onder a) van de definitie genoemde elementen van het milieu. In
die zin valt de gevraagde informatie onder e) van de definitie.

     3.2. De inroepbaarheid van uitzonderingsgronden

De Commissie is niet enkel gehouden te onderzoeken of de
uitzonderingsgrond die het FAVV inroept en die betrekking heeft op de
aanwezigheid van persoonsgegevens van toepassing is, maar ook
eventuele andere uitzonderingsgronden in te roepen als zij van
toepassing zijn. De Commissie wenst vooreerst op te merken dat de
gevraagde informatie geen betrekking heeft op emissies. De
omstandigheid dat aan de hand van latere verwerkingen door de
aanvrager, bijvoorbeeld door combinatie met andere gegevens, alsnog
gegevens met betrekking tot emissies kunnen worden verkregen doet
geen afbreuk aan die vaststelling. De Commissie dient dan ook niet de
uitzonderingsgronden onder de voorwaarden van artikel 27, § 2 van de
wet van 5 augustus 2006 te onderzoeken.

3.2.1. De uitzondering vermeld in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
augustus 2006

De wet van 5 augustus 2006 die enkel op milieu-instanties van toepassing
is, sluit niet alle persoonsgegevens uit van de toegang, maar bepaalt dat
de openbaarmaking moet worden geweigerd als het publiek belang van
de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van (…) de
fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het
bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de
betrokken persoon met de openbaarmaking instemt (artikel 27, § 1, 1°
van de wet van 5 augustus 2006).

Deze uitzonderingsgrond geldt niet enkel ten aanzien van natuurlijke
personen, maar evenzeer ten aanzien van rechtspersonen. Volgens het
Grondwettelijk Hof heeft de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in dit geval niet steeds dezelfde omvang. Zo moet worden
geacht dat voor zover de informatie betrekking heeft op rechtspersonen,
de bescherming voornamelijk geldt ten aanzien van vertrouwelijke
ondernemingsgegevens. Het is evenwel niet zo dat het voldoende is dat
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de orde is. Er moet
                                                                      11

bovendien worden aangetoond dat er schade wordt toegebracht aan de
persoonlijke levenssfeer. Dit houdt in dat het FAVV concreet had
moeten aantonen hoe de openbaarmaking schade kan toebrengen aan de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ten slotte moet nog
worden nagegaan of het belang dat gediend is met de openbaarmaking
niet zwaarder doorweegt dan het beschermde belang. Het betreft immers
een relatieve uitzonderingsgrond. Een loutere vermelding dat het gaat
om persoonsgegevens is dus niet voldoende om de openbaarmaking af te
wijzen. Het is irrelevant dat in bepaalde landen de gevraagde gegevens
van de EU niet als vertrouwelijk behandeld worden. De invulling van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer verschilt immers van land
tot land. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens legt de grenzen vast of bepaalde informatie moet worden geacht
onder de bescherming van artikel 8 EVRM te vallen.

De vermelding van het aantal dieren van een landbouwer of een
landbouwbedrijf laat toe om informatie te verwerven over het kapitaal
waarover een landbouwer of een landbouwbedrijf beschikt. Financiële
informatie over een persoon wordt geacht verband te houden met de
persoonlijke levenssfeer van een persoon. Dit is evenwel niet voldoende
om deze informatie geheim te houden, zeker niet wanneer het gaat om
een rechtspersoon. Het recht verplicht immers voor bepaalde
rechtspersonen om bepaalde economische gegevens openbaar te maken,
zoals dit het geval is voor de jaarrekeningen. Zelfs wanneer het gaat om
informatie die niet is openbaar gemaakt en zij onder het begrip
bedrijfsgeheim valt, dan nog moet een afweging gebeuren met het
algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking ervan. De
Commissie ziet niet in dat het algemeen belang dat gediend is met de
openbaarmaking zwaarder zou wegen dan het belang van de
geheimhouding van deze informatie. Er is immers geen meerwaarde
vanuit het oogpunt van het algemeen belang dat precies kan worden
aangetoond wie hoeveel en welke runderen een landbouwer of een
landbouwbedrijf heeft. Het is voldoende om over deze informatie te
beschikken op een geaggregeerd niveau (district of gemeente).
Greenpeace toont trouwens niet aan dat het algemeen belang dat gediend
is met de openbaarmaking zwaarder zou wegen dan het belang dat
gediend is met de geheimhouding op grond van artikel 27, § 1, 1° van de
wet van 5 augustus 2006. Greenpeace toont enkel aan dat dit haar zou
toelaten verdere analyses uit te voeren die anders niet belicht kunnen
worden. Zo haalt in dit verband het volgende aan: “In de praktijk blijkt
                                                                         12

bijvoorbeeld dat sommige boerenbedrijven in formeel separate
ondernemingen gesplitst worden om onder de drempelwaarden voor
verschillende verplichtingen te blijven. De mate waarin dit plaatsvindt
zou aan de hand van de gevraagde gegevens onderzocht kunnen worden.
Ook ligt het bij het vaststellen van onregelmatige praktijken bij één
veebeslag in de rede om na te gaan of dezelfde praktijken zich ook
voordoen bij andere beslagen van dezelfde persoon. Naar het oordeel van
Greenpeace Belgium weegt het belang van het kunnen uitvoeren van
dergelijke analyses zwaarder dan het hooguit beperkte belang dat
betrokkenen hebben bij het vertrouwelijk blijven van hun status als
verantwoordelijke voor een veebeslag.” Het algemeen belang dat
Greenpeace inroept heeft trouwens geen betrekking op de gegevens op
zich die ze van het FAVV wenst te verkrijgen, maar wel op de eigen
verwerking van de gegevens.

3.2.2. De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5
augustus 2006

Artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de aanvraag afwijst “als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van een van de
volgende belangen : […] het vertrouwelijk karakter van commerciële en
industriële informatie, wanneer deze informatie wordt beschermd om
een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij degene van wie
de informatie afkomstig is met de openbaarmaking instemt.” Als
vertrouwelijke commerciële en industriële informatie die beschermd
wordt om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren kunnen als
bedrijfsgeheimen worden gekwalificeerd. Een bedrijfsgeheim is volgens
artikel I.17/1 van Boek I van het Wetboek van Economisch recht
“informatie die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:
    a) ze is geheim in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste
       samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen
       bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de
       kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort
       informatie;
    b) ze bezit handelswaarde omdat zij geheim is;
    c) ze is door de persoon die rechtmatig daarover beschikt onderworpen
       aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim
       te houden.“
(ingevoegd door artikel 2 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de
bescherming van bedrijfsgeheimen, BS 14 augustus 2018 als omzetting
                                                                       13

van richtlijn (EU) 2106/943 van het Europees Parlement en de Raad van
8 juni 2016 ‘betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte
knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het
onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan’). Het
spreekt voor zich dat er geen sprake is van een bedrijfsgeheim wanneer
de wetgever een rechtspersoon verplicht bepaalde informatie openbaar
te maken.

De Commissie is ook wat deze uitzonderingsgrond betreft van oordeel
dat het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking van de
gevraagde informatie voor zover ze betrekking heeft op bedrijfsgegevens
niet zwaarder doorweegt dan het beschermde belang. Ze is van mening
dat het verstrekken door het FAVV van gegevens op geaggregeerd
niveau voldoende tegemoet komt aan het algemeen belang.

3.3.  Toepasselijkheid      van      de      Algemene       verordening
gegevensbescherming

Het FAVV beroept zich op verordening (EU) 2016/679 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en
tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (hierna: AVG) om haar weigering te motiveren.

De vraag rijst dan ook of de aanvraag naast aan de wet van 5 augustus
2006 ook aan de AVG moet worden getoetst. De Commissie is van
oordeel dat de AVG zich in beginsel niet verzet tegen de toepasselijkheid
van de wet van 5 augustus 2006 in zoverre de gevraagde milieu-
informatie betrekking heeft op persoonsgegevens. Artikel 6, lid 1, van de
AVG bepaalt immers dat een verwerking rechtmatig is indien en voor
zover aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan. Een
van de gronden houdt in dat de verwerking noodzakelijk is om te
voldoen     aan    een     wettelijke   verplichting     die    op     de
verwerkingsverantwoordelijke rust. Het FAVV is gehouden door artikel
32 van de Grondwet en door de wet van 5 augustus 2006 om toegang te
verlenen tot alle milieu-informatie tenzij indien concreet kan worden
gemotiveerd dat een van de uitzonderingsgronden in die wet kunnen
worden ingeroepen.
                                                                        14

Bovendien blijkt uit wat voorafgaat dat in zoverre de aanvraag
betrekking heeft op persoonsgegevens, de belangenafweging op grond
van de uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
augustus 2006 ertoe leidt dat de aanvraag niet kan worden ingewilligd in
zoverre persoonsgegevens over de betrokken landbouwers openbaar
zouden worden gemaakt. Het verweer van het FAVV met betrekking tot
de toepasselijkheid van de AVG is in dit geval dan ook zonder voorwerp.

Indien een aanvrager overigens persoonsgegevens zou hebben verkregen
na aftoetsing van de uitzonderingsgronden in de wet van 5 augustus 2006
is ook die aanvrager onderworpen aan de bepalingen van de AVG en kan
hij bijgevolg de verkregen persoonsgegevens slechts verwerken onder de
voorwaarden die de AVG ter zake oplegt.

3.4.   Toepasselijkheid van artikel 10 EVRM

De aanvrager beroept zich ook op artikel 10 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens (EVRM) als rechtsgrondslag voor de
openbaarmaking van de gevraagde gegevens.

De Commissie is van oordeel dat artikel 10 EVRM en de interpretatie die
eraan gegeven is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) niet dienstig is voor de beoordeling van de onderhavige
aanvraag. Artikel 10 EVRM vormt immers een afzonderlijke
rechtsgrondslag voor de toegang tot documenten, die niet algemeen van
aard is in de zin dat iedereen er zich op kan beroepen en dat die bepaling
betrekking zou hebben op alle documenten in het bezit van de overheid.
De Commissie is enkel bevoegd om beroepen te beoordelen die in het
kader van de wet van 5 augustus 2006 werden ingediend. De aanvrager
heeft zijn aanvraag om toegang ingediend op grond van de wet van 5
augustus 2006, die geen onderscheid maakt tussen wie een aanvraag om
toegang tot milieu-informatie indient, in tegenstelling tot artikel 10
EVRM waarvan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
oordeel is dat aan “waakhonden van de democratie” een geprivilegieerd
recht van toegang toekomt. (EHRM, arrest Sdruzeni Jihoieské Matky t.
Tsjechië, 10 juli 2006; EHRM, arrest Damman t. Zwitserland, 25 juli
2006; EHRM, arrest Tarsasag a Szabadsagjogokert t. Hongarije, 17 april
2009; EHRM, arrest Youth Initiative for Human Rights t. Servië, 25 juni
2013; EHRM, arrest Magyar Helsinki Bizottsag t. Hongarije, 8 november
2016)
                                                                       15

3.5. Besluit

De Commissie is van oordeel dat het beroep niet gegrond is voor zover
de gevraagde gegevens niet in het bezit zijn van het FAVV, namelijk in
zoverre gevraagd wordt om een onderscheid te maken tussen runderen
naargelang hun bestemming voor vlees- of melkproductie.

Voor het overige is de Commissie van oordeel dat artikel 27, § 1, 1° en
artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 de openbaarmaking op
het niveau van individuele landbouwers of landbouwbedrijven in de weg
staat. Dit geldt voor wat betreft de naam, voornaam en het adres van de
verantwoordelijken voor zover het gaat om natuurlijke personen, het
sanitelnummer voor zover dit nummer het mogelijk maakt om de
verantwoordelijke natuurlijke personen te identificeren, de locatie van
de dieren

Voor zover artikel 27, § 1, 1° en artikel 27, § 1, 7° niet van toepassing
zouden zijn, is het FAVV gehouden tot de gedeeltelijke openbaarmaking
van de gevraagde informatie. Het betreft hier meer bepaald de landcode
van het dier, de naam van rechtspersonen en het nummer van het
oormerk.

Brussel, 7 maart 2019

De Commissie was als volgt samengesteld:

Jeroen Van Nieuwenhove, voorzitter
Frankie Schram, secretaris en lid
Hrisanti Prasman, lid
Brecht Vercruysse, lid
Steven Vandenborre, lid




   F. SCHRAM                                       J. VAN NIEUWENHOVE
   secretaris                                             voorzitter